ECLI:NL:RBROT:2024:2632
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; rechtsgevolgen blijven in stand
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel beoordeeld. Eiser, eigenaar van een woning in [plaatsnaam 2], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die op 1 januari 2021 op € 308.000,- was vastgesteld. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, maar eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat de heffingsambtenaar op onjuiste wijze had gehandeld door op de zaak betrekking hebbende stukken niet tijdig toe te zenden.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet alle verzochte gegevens heeft verstrekt, wat in strijd is met artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Desondanks concludeert de rechtbank dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank volgt de argumenten van de heffingsambtenaar en stelt vast dat de waarde van de woning is bepaald door middel van een systematische vergelijking met vergelijkingsobjecten, waarbij de verschillen voldoende zijn toegelicht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, wat betekent dat de WOZ-waarde van de woning niet wordt aangepast.
Eiser had ook een verzoek om immateriële schadevergoeding ingediend, maar dit verzoek werd op de zitting niet langer gehandhaafd. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden en veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en biedt informatie over de mogelijkheid tot hoger beroep.