ECLI:NL:GHAMS:2021:2127

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
19/00608
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.M. van Amsterdam
  • C. Lambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Amsterdam met erfpachtcorrectie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2019, waarin de WOZ-waarde van een woning in Amsterdam werd vastgesteld op € 470.000. De heffingsambtenaar had eerder de waarde vastgesteld op € 486.500, maar na bezwaar van de belanghebbende, die de woning bezit, werd deze waarde door de rechtbank verlaagd. De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld, terwijl de belanghebbende incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De zaak betreft de waardering van de woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de toepassing van een erfpachtcorrectie. Tijdens de zitting op 15 juni 2021 zijn de argumenten van beide partijen besproken, waarbij de heffingsambtenaar zijn methode voor de waardering verdedigde en de belanghebbende een lagere waarde bepleitte. Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 486.500 niet te hoog is, en heeft het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond verklaard, terwijl het incidenteel hoger beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, met uitzondering van de beslissingen over het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00608
20 juli 2021
uitspraak van de dertiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,
alsmede op het incidenteel hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Bakker),
tegen de uitspraak van 8 maart 2019 in de zaak met kenmerk AMS 18/2602 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de heffingsambtenaar
en
belanghebbende.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 januari 2017 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [De woning] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 486.500. Tegelijk is de aanslag onroerendezaakbelasting 2017 bekendgemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van
22 maart 2018 de vastgestelde waarde gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 8 maart 2019 als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’):
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak;
  • stelt de WOZ-waarde van de woning vast op € 470.000,-;
  • bepaalt dat de aanslag onroerende zaakbelasting overeenkomstig deze waarde wordt verminderd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.278,
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op 12 april 2019 tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof en dat bij brief van 18 juni 2019 aangevuld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 5 augustus 2019 tegen de uitspraak van de rechtbank incidenteel hoger beroep ingesteld bij het Hof. De heffingsambtenaar heeft een schriftelijke zienswijze ingediend.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 14 mei 2021 nadere stukken ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 5 juni 2021 nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. De zaak is gezamenlijk behandeld met de zaak van belanghebbende inzake de voor het jaar 2018 voor de woning vastgestelde WOZ-waarde (20/00105). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het gaat om een tussenwoning met een berging. De woning is gebouwd in 2011.
2.2.1.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem voor de woning op € 486.500 vastgestelde waarde in eerste aanleg onder meer een matrix overgelegd, met daarin opgenomen (verkoop)gegevens van een drietal objecten (hierna: de vergelijkingsobjecten). Hieronder de matrix.
[AFBEELDING MATRIX]
2.2.2.
De heffingsambtenaar heeft in eerste aanleg voor elk vergelijkingsobject een onderbouwing van de in de matrix opgenomen ‘Erfpacht Correctie’ overgelegd.
2.2.3.
De heffingsambtenaar heeft in de procedure inzake het jaar 2018 (20/00105) in eerste aanleg een ‘Reactie Vastgoed WOZ’ van 13 mei 2019 overgelegd. Deze reactie bevat onder andere de bouwtekeningen van de woning, aan de hand waarvan conform NEN-2580 de oppervlakte van de woning (het woningdeel) is bepaald op 203 m².
2.3.
Tot de stukken van het geding behoort een brief van de wethouder van Financiën van de gemeente Amsterdam van 5 februari 2019 aan de leden van de Raadscommissies Financiën en Economische Zaken van de gemeente Amsterdam, met als onderwerp: Eenmalige verlaging WOZ-beschikking 2019 voor woningen op erfpachtgrond. In deze brief wordt melding gemaakt van een besluit tot het eenmalig generieke verlagen van de WOZ-waardering met 2% van woningen op erfpachtgrond voor de OZB-aanslag 2019.
2.4.
Tot de gedingstukken behoort een geschrift van 12 februari 2019, gepubliceerd in het Gemeenteblad op 13 februari 2019, waarin de burgemeester van Amsterdam reageert op schriftelijke vragen van een gemeenteraadslid naar aanleiding van een uitspraak van 7 december 2018 van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2018:8714).
2.5.1.
Tot de gedingstukken behoort een – door belanghebbende in hoger beroep ingebracht – rapport van 19 september 2019, ‘Erfpachtcorrectie van verkoopcijfers in Amsterdam in het kader van de Wet WOZ’ van Francke en Van der Schans. Dit rapport bevat bevindingen van een in opdracht van de gemeente Amsterdam verricht onderzoek naar mogelijke actualisering of herijking van de erfpachtcorrectie.
2.5.2.
Tot de gedingstukken behoort een – door belanghebbende in hoger beroep ingebrachte – matrix van de heffingsambtenaar (met toelichting daarop door belanghebbende) met daarin opgenomen (verkoop)gegevens van woningen in de [A-straat] (verkopen vóór en na 1 juli 2019). De verkoopprijzen van vorenbedoelde woningen zijn gecorrigeerd voor, kort gezegd, het aanwezige erfpachtrecht.

3.Geschil in (incidenteel) hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar verdedigt de voor de woning op € 486.500. vastgestelde waarde. Belanghebbende bepleit een lagere waarde.

4.4. Beoordeling van het geschil

Verwijzing naar rapporten en publicaties
4.1.
Het Hof heeft geconstateerd dat belanghebbende in algemene bewoordingen heeft verwezen naar stukken (rapporten en publicaties) in de zaak met kenmerk 17/00515. Het Hof vindt in die verwijzing geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen dan hij heeft gedaan in voormelde zaak (zie de uitspraak van 9 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2554).
Voor zover uit die stukken door belanghebbende in de gedingstukken is geciteerd, heeft het Hof daarvan nota genomen in het kader van de beoordeling van het onderhavige geschil (zie ook de uitspraak van dit Hof van 29 juni 2021, 19/00600, ECLI:NL:GHAMS:2021:1910; r.o. 4.4.2).
Verzoek om regiezitting
4.2.
Het Hof heeft het voorstel van de gemachtigde om een regiezitting te gelasten, niet overgenomen, nu het zich met de stukken die door partijen zijn overgelegd, in voldoende mate acht voorgelicht om over het hoger beroep en incidenteel hoger te beslissen. Overigens sluit het Hof zich aan bij hetgeen hieromtrent verder is overwogen in r.o. 4.4.3 van de uitspraak van dit Hof van 29 juni 2021, 19/00600, ECLI:NL:GHAMS:2021:1910.
WOZ-waarde
4.3.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
4.4.
Op de heffingsambtenaar rust de last aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is.
4.5.
De rechtbank heeft dienaangaande onder andere als volgt overwogen en beslist:
“18. De heffingsambtenaar heeft op de verkoopprijzen van de in de nabijheid gelegen vergelijkingsobjecten een correctie toegepast voor het verschil tussen verkoop van het recht van erfpacht en verkoop van de volle eigendom. (…).
19. Eiser is het niet eens met de hoogte van deze erfpachtcorrectie.
20. De erfpachtcorrecties bij de vergelijkingsobjecten zijn achtereenvolgens € 14.462,-, € 17.698,-, en € 11.182,-. Omgerekend bedraagt de erfpachtcorrectie hiermee gemiddeld € 103,- per m²-woningdeel. Uitgaande van de gegevens uit de matrix, bedraagt het verschil tussen de m²-prijs van het woningdeel van de woning en de gemiddelde m²-prijs van de woningdelen van de vergelijkingspanden € 31,-. Dat betekent dus dat de gemiddelde erfpachtcorrectie groter is dan het verschil tussen de m²-prijs van het woningdeel van de woning en de gemiddelde m²-prijs van de woningdelen van de vergelijkingspanden. Hieruit volgt dat de erfpachtcorrectie van invloed is op de hoogte van de waarde van de woning. Volgens deze rechtbank in de uitspraak van 7 december 2018 [
voetnoot 6 rechtbankuitspraak: ECLI:NL:RBAMS:2018:8714] heeft de heffingsambtenaar echter niet aannemelijk gemaakt dat de berekeningsmethodiek voor de erfpachtcorrectie juist is. Dat betekent dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond van eiser slaagt.
21. De heffingsambtenaar heeft gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Eiser heeft de door hem voorgestane waarde van € 270.000,- niet nader onderbouwd en dus ook niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal daarom de waarde van de woning, rekening houdend met hetgeen over en weer door partijen naar voren is gebracht, in goede justitie vaststellen op € 470.000,- en bepalen dat de aanslag overeenkomstig wordt verminderd.”
WOZ-waarde; erfpachtcorrectie
4.6.
Partijen twisten bij het Hof wederom over de juistheid van de door de heffingsambtenaar gehanteerde methode voor de berekening van de erfpachtcorrectie (zie de matrix onder 2.2.1). Op dit punt heeft belanghebbende zijn betoog (waaruit mede blijkt dat hij het niet eens is met de eerder hierover genomen beslissingen van het Hof) nader aangevuld (en toegelicht). De aanvulling (en toelichting daarop) betreft het rapport van 19 september 2019 alsmede een matrix met verkopen (vóór en na 1 juli 2019) in de [A-straat] (zie 2.5).
4.7.
Het standpunt van de heffingsambtenaar in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde methode onjuist is, slaagt.
Het Hof sluit zich dienaangaande aan bij de uitspraken van dit Hof van 9 mei 2019, 19/00071, ECLI:NL:GHAMS:2019:1609 en van 9 juli 2019, 19/00038, ECLI:NL:GHAMS:2019:2555, 19/00072, ECLI:NL:GHAMS:2019:2556, en 17/00515, ECLI:NL:GHAMS:2019:2554.
4.8.
Het door belanghebbende ingebrachte rapport van 19 september 2019, ‘Erfpachtcorrectie van verkoopcijfers in Amsterdam in het kader van de Wet WOZ’ van Francke en Van der Schans (zie 2.5.1) en het in dit verband door belanghebbende ingenomen standpunt – zo begrijpt het Hof – dat de per 1 juli 2019 door de gemeente Amsterdam gehanteerde (geactualiseerde) methode ook in deze zaak moet worden toegepast, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Het Hof sluit zich dienaangaande aan bij hetgeen hieromtrent is overwogen in r.o. 4.4.5 tot en met 4.4.8 van de uitspraak van dit Hof van 29 juni 2021, 19/00600, ECLI:NL:GHAMS:2021:1910. Daaraan zij toegevoegd dat het Hof in het rapport niet heeft gelezen dat de ‘oude methode’ ondeugdelijk is en evenmin dat deze methode niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen of niet (meer) is gebaseerd op reële, goed verdedigbare keuzes.
4.9.
De door gemachtigde genoemde verkopen in de [A-straat] (2.5.2) brengen het Hof evenmin tot een ander oordeel. Deze verkopen zijn gerealiseerd rond of na 1 juli 2019 en zijn gehanteerd voor een later belastingjaar (2021). In het onderhavige jaar 2017 (waar gebruik is gemaakt van verkoopprijzen uit 2015-2017) speelt de geactualiseerde methode (op basis van het rapport Francke en Van der Schans) dus niet. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de heffingsambtenaar gemotiveerd heeft gesteld niet te weten of toepassing van de geactualiseerde methode op basis van het rapport in de onderhavige zaak zou leiden tot hogere of lagere erfpachtcorrecties. De berekening na 1 juli 2019 is anders en er worden andere uitgangspunten en parameters gebruikt; per object spelen ook verschillende voorwaarden, dat ook weer leidt tot verschillen in de hoogte van de erfpachtcorrectie, aldus de heffingsambtenaar. Hetgeen belanghebbende overigens in dit verband heeft aangevoerd – waarbij het Hof nog opmerkt dat belanghebbende zijn standpunten niet heeft voorzien van cijfermatige uitwerkingen – brengt het Hof niet op andere gedachten.
WOZ-waarde; vergelijkingsmethode
4.10.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat het woonoppervlak van de woning 186 m², zoals in de matrix (2.2.1) door de heffingsambtenaar is vermeld. Voorts voert hij aan dat bij de waardering onvoldoende rekening is gehouden met de slechte ligging van de woning. De woning is – anders de vergelijkingsobjecten – gelegen naast een drukke weg met veel (bus)verkeer. In dit verband heeft belanghebbende voor de woning en elk vergelijkingsobject gewezen op de ‘Indicatie geluidskwaliteit’ van het RIVM (in hoger beroep overgelegd). De woning scoort dienaangaande ‘tamelijk slecht’; de vergelijkingsobjecten ‘redelijk’ en ‘goed’ ( [vergelijkingsobject 1] ). Belanghebbende bepleit – aldus begrijpt het Hof – primair een waarde van € 270.000 en subsidiair € 399.000 (lager dan door de rechtbank in goede justitie is bepaald).
4.11.
Het Hof heeft geen aanleiding om aan het door de heffingsambtenaar bepaalde oppervlak van 203 m² te twijfelen. Dit oppervlak is ingemeten aan de hand van de bouwtekeningen van de woning, conform NEN2580 (net als ook bij de vergelijkingsobjecten is gebeurd). In het hiernavolgende gaat het Hof dan ook uit van het door de heffingsambtenaar voorgestane oppervlak van 203 m².
4.12.1.
Met de in 2.2.1 vermelde matrix en daarin opgenomen vergelijkingsobjecten heeft de heffingsambtenaar – naar het oordeel van het Hof – aannemelijk gemaakt dat de door hem voor de woning op € 486.500 vastgestelde waarde niet te hoog is.
4.12.2.
De [vergelijkingsobject 2] en [vergelijkingsobject 3] zijn kort na de waardepeildatum 1 januari 2016 verkocht en wat betreft type en uitstraling (eengezinswoning/tussenwoning), ligging (in dezelfde buurt) voldoende vergelijkbaar met de woning. Ook de [vergelijkingsobject 1] is op voornoemde punten voldoende met de woning vergelijkbaar. Nu deze woning evenwel in september 2014 is verkocht – en gegeven de omstandigheid dat er twee bruikbare verkopen kort na de waardepeildatum voorhanden zijn – laat het Hof vorenbedoeld verkoopcijfer bij deze waardering buiten beschouwing.
4.12.3.
De verkoopprijzen van de twee hiervoor genoemde vergelijkingsobjecten (€ 385.000 en € 450.000) kunnen dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning en geven – geïndexeerd naar de waardepeildatum en rekening houdend met de toegepaste erfpachtcorrecties – voldoende steun aan de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 486.500. Daarbij heeft het Hof ook acht geslagen op de ligging van de woning in relatie tot die van de vergelijkingsobjecten. Met belanghebbende is het Hof van oordeel dat deze minder is te noemen; de woning heeft direct uitzicht op een nabijgelegen doorgaande (drukke) verkeersweg (door belanghebbende geïllustreerd aan de hand van geluidsindicaties van het RIVM), terwijl de vergelijkingsobjecten zijn gelegen aan een rustige straat in een woonwijk. Afgewogen tegen het voor de woning in aanmerking te nemen grotere woonoppervlak (zie 4.11) alsmede de moderne uitstraling (de woning heeft een bouwjaar 2011; de vergelijkingsobjecten 1995) heeft het Hof evenwel onvoldoende aanleiding gevonden om de vastgestelde waarde in verband met vorenbedoelde omstandigheid te verlagen.
Afronden op duizendtallen?
4.13.
Bij deze stand van het geding stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de WOZ-waarde naar beneden dient te worden afgerond op hele € 1.000-tallen. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Van een verplichting tot afronding, op welke wijze dan ook, is geen sprake. De toetssteen is immers uiteindelijk het wettelijke waardebegrip van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, en zoals vermeld onder 4.6 heeft de heffingsambtenaar naar ’s Hof oordeel aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van de woning, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, voor het onderhavige jaar met een bedrag van € 293.500 niet te hoog heeft vastgesteld. Deze grief van belanghebbende faalt daarom.
Eenmalige verlaging van 2% bij erfpacht
4.14.
Belanghebbendes standpunt dat hij recht heeft op de 2%-korting (mede onder verwijzing naar de onder 2.3 en 2.4 opgenomen stukken) en dat bij onthouding daarvan de heffingsambtenaar de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (als hieronder genoemd) heeft geschonden, faalt. Een overeenkomstig standpunt heeft het Hof reeds verworpen in onder meer zijn voormelde uitspraken van 9 mei 2019, 9 juli 2019 en 29 juni 2021, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen. Het Hof ziet geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen.
4.15.
Belanghebbende wijst er in hoger beroep op dat aan alle vergelijkingsobjecten voor het jaar 2017 (waardepeildatum 1 januari 2016) een WOZ-waarde is toegekend die iets lager is dan de in de matrix vermelde gecorrigeerde transactieprijs op 1 januari 2016. Hij verbindt hieraan de conclusie (1) dat de woning van belanghebbende niet op dezelfde modelmatige wijze is getaxeerd als de vergelijkingsobjecten en (2) dat ‘niet eens is gecontroleerd of het onderhavige verkoopcijfer wel binnen de marges valt van hetgeen het model laat zien aan gemiddelde prijzen per m2 dan wel per m3’. Hij wenst ‘dan ook inzicht te hebben’ in de wijze waarop de WOZ-waarden van de vergelijkingsobjecten zijn berekend en verwijst ter zake naar het arrest Hoge Raad 17 augustus 2018, 17/01448, ECLI:NL:HR:2018:1316. Het Hof overweegt ter zake dat de WOZ-waarden van de vergelijkingsobjecten en de wijze waarop die WOZ-waarden tot stand zijn gekomen niet relevant zijn voor de beslechting van het onderwerpelijke geschil. Niet de WOZ-waarden van de vergelijkingsobjecten maar de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende is het onderwerp van geschil. De heffingsambtenaar heeft de door hem voorgestane WOZ-waarde van de woning gestaafd met een verwijzing naar de gecorrigeerde transactieprijzen van de vergelijkingsobjecten en niet met een verwijzing naar de WOZ-waarden van de vergelijkingsobjecten. Reeds gelet op het vorenoverwogene ziet het Hof geen aanleiding om de heffingsambtenaar op te dragen om inzichtelijk te maken op welke wijze hij de WOZ-waarden van de vergelijkingsobjecten voor het jaar 2017 heeft vastgesteld.
Overige punten
4.16.
Hetgeen overigens nog door gemachtigde, ter zitting dan wel in de van hem afkomstige stukken, naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het Hof merkt in dat verband op dat het incidenteel hoger beroepschrift/ verweerschrift van gemachtigde klaarblijkelijk het product is van steeds voortschrijdend inzicht, waarbij passages (zo is het Hof ambtshalve bekend, uit eerdere procedures van deze gemachtigde) meerdere keren zijn aangepast en aangevuld. Als gevolg van deze mutaties is de leesbaarheid (en daarmee de begrijpelijkheid) van de van gemachtigde afkomstige stukken verminderd. Indien daardoor onbedoeld een enkel argument aan de aandacht van het Hof ontsnapt is (en daardoor onbehandeld is gebleven), ligt dat in de risicosfeer van gemachtigde.
Slotsom4.17. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd met uitzondering van de beslissingen inzake het griffierecht en de proceskosten, omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de hoorplicht had geschonden.

5.5. Kosten

Het Hof geen ziet aanleiding voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten van de hoger beroepsprocedure.

6.6. Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank met uitzondering van de beslissing tot vergoeding aan belanghebbende van het griffierecht ad € 46 en de proceskosten ad € 1.278;
  • verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 20 juli 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen.
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederenAlleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.