Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft geweigerd om de uitschrijving van eiseres naar onbekende bestemming in de brp te veranderen en eiseres alsnog in te schrijven op het adres [adres 2] voor de periode van 27 maart 2008 tot 11 augustus 2008. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving zijn als bijlage opgenomen bij deze uitspraak.
6. Eiseres betoogt dat verweerder haar verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Eiseres heeft van 16 juni 2006 tot 27 februari 2007 bij Stichting Arosa gewoond, waarna zij een huurcontract met de woningcorporatie Havensteder is aangegaan op 14 februari 2007 voor de huurwoning aan de [adres 2]. Volgens eiseres heeft verweerder bij de beoordeling ook niet het juiste toetsingskader gehanteerd. Verder is onduidelijk of aan de eerdere wijziging van de inschrijving van eiseres een gedegen onderzoek vooraf is gegaan, waarbij eiseres verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 januari 2021.Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiseres overgelegde documenten onvoldoende zijn om het correctieverzoek in te willigen. Daar komt bij dat verweerder ook niet heeft betwist dat de door eiseres overgelegde gegevens juist zijn. Tot slot dient rekening te worden gehouden met de evenredigheid van het bestreden besluit. Omdat sprake is van een ‘gat’ in haar inschrijving in de brp, heeft eiseres te maken met een korting op haar AOW. Eiseres meent dat Stichting Arosa destijds heeft aangegeven dat zij de inschrijving van eiseres op haar nieuwe adres zouden regelen. Eiseres ontdekte naar aanleiding van een besluit van de Belastingdienst dat haar huurtoeslag zou worden teruggevorderd dat zij niet ingeschreven stond op de [adres 2].
7. Verweerder heeft zich in het verweerschrift
primairop het standpunt gesteld dat, gelet op de inmiddels verstreken bewaartermijnen van de aangifte van eiseres en de bescheiden betreffende de opschorting van de persoonslijst, er vanuit mag worden gegaan dat de inschrijfdatum van 11 augustus 2008 op [adres 2] is gebaseerd op het bepaalde in hoofdstuk 2, afdeling 1 van de Wet brp. Omdat eerst moet worden gekeken naar de brondocumenten op basis waarvan die inschrijving heeft plaatsgevonden en die in deze zaak dus niet langer beschikbaar zijn, is het verzoek tot correctie volgens verweerder al om die reden terecht geweigerd. Daarbij benadrukt verweerder dat eiseres onderkent dat zij pas aangifte van haar verblijf en adres heeft gedaan naar aanleiding van een besluit van de Belastingdienst, omdat haar toen bekend werd dat zij niet ingeschreven stond.
8. Gelet op de in de tot en met 5 januari 2014 geldende Regeling bewaring GBA-bescheiden vastgelegde bewaartermijnen, was verweerder niet langer gehouden de stukken te bewaren op basis waarvan eiseres destijds is uitgeschreven met onbekende bestemming en op basis waarvan eiseres vervolgens is ingeschreven op het adres in [adres 2]. De basis voor deze wijzigingen in de brp is daardoor niet meer te achterhalen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres graag wil weten hoe het kan dat zij destijds is uitgeschreven, bestaan volgens de rechtbank verder geen aanwijzingen dat aan een eerdere wijziging van de brp geen gedegen onderzoek vooraf is gegaan. De rechtbank volgt ook het door verweerder ingenomen standpunt niet. Uit artikel 2.58 van de Wet brp vloeit voort dat het mogelijk is om een verzoek tot rectificatie van de gegevens die zijn opgenomen in de brp in te dienen. Het is immers mogelijk om, los van de omstandigheid dat documenten niet langer bewaard zouden zijn en verweerder in principe mag vertrouwen op de juistheid van de in de brp opgenomen gegevens, deze gegevens te wijzigen wanneer buiten redelijke twijfel uit de overgelegde (bron)documenten volgt dat de daarin opgenomen gegevens juist zijn (zie verder rechtsoverweging 10). De genoemde bewaartermijn kan daarom niet aan eiseres worden tegengeworpen. De rechtbank constateert daarbij dat verweerder dit standpunt pas heeft ingenomen in het verweerschrift en niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank komt dus toe aan een verdere inhoudelijke bespreking van het correctieverzoek.
9. Op grond van artikel 46, vierde lid en artikel 48, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA, geldend tot en met 5 januari 2014) wordt als datum van vestiging/opheffing van het adres de datum waarop de aangifte wordt ontvangen, dan wel de datum die op de aangifte wordt vermeld in de brp opgenomen. Dit is tegenwoordig opgenomen in artikel 2.20, derde lid, van de Wet brp. Op grond van artikel 2.58 van de Wet brp is het mogelijk om te verzoeken om rectificatie van de gegevens welke zijn opgenomen in de brp. Dit recht op rectificatie is verankerd in artikel 16 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
10. Volgens vaste jurisprudentie moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal, gelet op het systeem van de Wet brp, buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, moeten volgen dat de daarin vermelde gegevens juist zijn. Niet langer is vereist dat onomstotelijk is bewezen dat de in de brp geregistreerde persoonsgegevens onjuist zijn.
11. In het bestreden besluit heeft verweerder opgenomen dat de door eiseres overgelegde bewijsstukken, zoals een huurovereenkomst en bankafschriften, ‘onvoldoende zijn om tot het oordeel te komen dat buiten gerede twijfel staat dat de in de Basisregistratie opgenomen verhuisdatum onjuist is’. Op de zitting heeft verweerder nader toegelicht dat hiermee wordt bedoeld dat niet buiten redelijke twijfel staat dat de in de door eiseres overgelegde stukken vermelde gegevens juist zijn, waardoor niet buiten gerede twijfel komt vast te staan dat de in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn. Hoewel dit niet op zodanige wijze uit het bestreden besluit blijkt, maakt de rechtbank uit de bewoording van de toetsingsmaatstaf in het verweerschrift en de nadere toelichting van verweerder op de zitting op dat door verweerder wel het juiste toetsingskader is gehanteerd. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
De door eiseres overgelegde stukken
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiseres overgelegde stukken niet voldoende zijn om te concluderen dat eiseres in de periode van 27 maart 2008 tot 11 augustus 2008 aan de [adres 2] woonde. In het bestreden besluit staat enkel deze conclusie, terwijl het waarom van die conclusie op geen enkele manier wordt toegelicht. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb is genomen. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient vernietigd te worden.
13. De rechtbank ziet in dit geval wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verweerder het geconstateerde gebrek alsnog heeft hersteld en dat eiseres zich hierover ook voldoende heeft kunnen uitlaten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft in het verweerschrift alsnog voldoende gemotiveerd dat op basis van de door eiseres overgelegde stukken niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de daarin weergegeven gegevens juist zijn. De overgelegde stukken zijn, nog daargelaten dat het geen brondocumenten betreffen, onvoldoende om aan te tonen dat eiseres in de periode van 27 maart 2008 tot 11 augustus 2008 aan de [adres 2] woonde. Verweerder heeft hierbij van belang kunnen achten dat uit de verklaring van Stichting Arosa blijkt dat eiseres daar heeft verbleven tot 27 februari 2007, terwijl de huurovereenkomst voor de woning aan [adres 2] al is ingegaan op 14 februari 2007. Hoewel de juistheid van de door eiseres overgelegde stukken op zichzelf niet wordt betwist en die stukken duidelijke aanwijzingen bevatten dat eiseres zich in de desbetreffende periode in ieder geval in Rotterdam bevond, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat hieruit onvoldoende blijkt wat de exacte verhuisdatum van eiseres is. Ook uit de overgelegde pintransacties en de overige stukken kan niet worden opgemaakt op welke specifieke datum eiseres daadwerkelijk naar de [adres 2] is verhuisd. Omdat uit de stukken blijkt van verschillende data, kan niet worden geoordeeld dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat het juiste adresgegeven van eiseres voor de periode van 27 maart 2008 tot 11 augustus 2008 de [adres 2] is. De omstandigheid dat eiseres voor deze periode wel huurtoeslag heeft ontvangen voor dit adres, kan ook niet leiden tot dit oordeel.
14. De rechtbank begrijpt dat de financiële gevolgen als gevolg van deze besluitvorming groot zijn voor eiseres en dat zij belang heeft bij een aanpassing van de brp. Toch laten de toepasselijke bepalingen uit de Wet brp geen ruimte voor een belangenafweging.De financiële gevolgen voor eiseres, die overigens ook niet met stukken zijn onderbouwd, kunnen daarom geen rol spelen bij deze besluitvorming.
15. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht het correctieverzoek van eiseres heeft afgewezen.