ECLI:NL:RVS:2021:59

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
202002837/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving als ingezetene uit de basisregistratie personen na overlijden

In deze zaak gaat het om de uitschrijving van [overledene] als ingezetene uit de basisregistratie personen (brp) door het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente. Bij besluit van 13 december 2018 is [overledene] met ingang van 22 augustus 2018 ambtshalve uitgeschreven, omdat hij geen nieuw adres had doorgegeven na de ontruiming van zijn recreatiewoning in Markelo. Het college heeft vastgesteld dat [overledene] niet meer op het adres in Markelo woonde en dat zijn verblijfplaats onbekend was. Later is [overledene] ingeschreven op een nieuw adres in Almere, maar hij is in september 2020 overleden. Zijn echtgenote, [appellante], heeft als erfgename het hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het bezwaar van [overledene] tegen de uitschrijving ongegrond had verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college terecht heeft gehandeld. De rechtbank heeft juist geoordeeld dat [overledene] niet kon worden bereikt en dat er geen aangifte van een nieuw adres was gedaan. De Afdeling heeft bevestigd dat het college geen onderzoek hoefde te doen naar een ander adres, omdat [overledene] geen aanknopingspunten had gegeven. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat het college geen briefadres hoefde te registreren, aangezien [overledene] stelde dat hij een woonadres had, maar dit niet kenbaar maakte. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het hoger beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

202002837/1/A3.
Datum uitspraak: 13 januari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], als erfgename van [overledene], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 april 2020 in zaak nr. 19/1554 in het geding tussen:
[overledene]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2018 heeft het college [overledene] met ingang van 22 augustus 2018 ambtshalve uitgeschreven als ingezetene uit de basisregistratie personen (hierna: de brp).
Bij besluit van 16 juli 2019 heeft het college het door [overledene] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2020 heeft de rechtbank het door [overledene] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [overledene] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E.D. van Tellingen, advocaat te Almere, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [overledene] stond in de brp ingeschreven met het adres [locatie] in Markelo. Op 28 mei 2018 heeft het college de op dit adres aanwezige recreatiewoning en bijgebouwen laten verwijderen. [overledene] heeft bij het college geen aangifte gedaan van een nieuw adres. Het college heeft ambtshalve in de brp geregistreerd dat het adres van [overledene] onbekend is. Dit houdt in dat hij niet langer als ingezetene in de brp is geregistreerd. Later is [overledene] ingeschreven in de brp met een adres in Almere.
Overlijden [overledene]
2.    Op de zitting van de Afdeling is meegedeeld dat [overledene] in september 2020 is overleden. [appellante], de echtgenote van [overledene], heeft laten weten dat zij als erfgename de procedure wil voortzetten. Zij heeft tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat [overledene] door de uitschrijving als ingezetene schade heeft geleden, die zij alsnog wil verhalen. Zij heeft daarom belang bij inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
Regelgeving
3.    De relevante bepalingen uit de Wet basisregistratie personen (hierna: de Wet brp) zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.
Besluiten van het college
4.    Bij brief van 22 augustus 2018 heeft het college aan [overledene] laten weten dat na onderzoek is gebleken dat hij niet meer woont op het adres [locatie] in Markelo en dat het college daarom voornemens was om hem in de brp op te nemen met adres "Onbekend". In de brief is toegelicht dat dit inhoudt dat het college voornemens was om de bijhouding van de persoonslijst van [overledene] in de brp op te schorten, hetgeen betekent dat hij dan niet meer als ingezetene in de brp is geregistreerd. Deze brief is, volgens vaste werkwijze, aangetekend verzonden naar genoemd adres. Het college heeft de brief retour ontvangen. Vervolgens heeft het college de brief op 3 september 2018 per e-mail verzonden aan [overledene]. Dezelfde dag heeft [overledene] de e-mail beantwoord.
5.    Bij het besluit van 13 december 2018 heeft het college het adres van [overledene] in de brp gewijzigd in "Onbekend" en hem dus uit de brp uitgeschreven als ingezetene. In het besluit staat dat is geconstateerd dat het door de ontruiming niet meer mogelijk is om op het adres [locatie] in Markelo te wonen. Ook hebben toezichthouders geconstateerd dat [overledene] niet meer aanwezig was op dit adres.
6.    Bij het besluit van 16 juli 2019 heeft het college de uitschrijving uit de brp gehandhaafd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [overledene] op het adres [locatie] in Markelo redelijkerwijs niet kan overnachten en geen woonadres in de zin van artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder o, van de Wet brp kan hebben. Dat is ook door onderzoek vastgesteld. Van een concreet adres in Almere heeft [overledene] geen aangifte gedaan. De Afdeling Burgerzaken wist niet van de woonplaats van de dochter van [overledene]. [overledene] heeft verder geen exacte gegevens over een woonplaats elders verstrekt. Een registratie van adres 'onbekend' is gerechtvaardigd indien de verblijfplaats van betrokkene onbekend is en hij volkomen onbereikbaar is. Deze situatie doet zich voor, nu [overledene] weliswaar telefonisch of via e-mail bereikbaar is, maar weigert een adres te laten registreren en zelfs weigert zijn verblijfplaats kenbaar te maken.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat genoemd adres niet als briefadres kan worden geregistreerd, omdat daarvoor op grond van artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder p, van de Wet brp is vereist dat op dat adres door een briefadresgever voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen. Het hebben van een postbus op een adres kan niet gelijkgesteld worden aan een briefadres. Het college had wellicht het adres van de dochter als briefadres kunnen registreren, maar [overledene] heeft van dat adres geen aangifte gedaan en dit adres was bij de Afdeling Burgerzaken niet bekend.
Aangevallen uitspraak
7.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht in de brp heeft geregistreerd dat [overledene] met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft overwogen dat vaststaat dat [overledene] niet meer verblijft op het adres [locatie] te Markelo omdat het college de aldaar aanwezige recreatiewoning en bijgebouwen op 28 mei 2018 heeft laten verwijderen. Op de zitting heeft [overledene] erkend dat hij ten tijde van het besluit 16 juli 2019 op verschillende adressen elders verbleef. Het college heeft terecht gesteld dat [overledene] niet kon worden bereikt in de zin van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp. Hij was weliswaar telefonisch en via e-mail bereikbaar, maar hij weigerde een adres te laten registreren of een verblijfplaats kenbaar te maken. [overledene] heeft op 3 september 2018 per e-mail meegedeeld dat hij nog steeds op het adres [locatie] in Markelo woont, maar dat was door het ontbreken van een woning feitelijk onmogelijk. [overledene] woonde op verschillende andere adressen, maar heeft daarover geen informatie verstrekt aan het college. Hij wilde ingeschreven blijven staan op het eerder genoemde adres. Op de zitting is duidelijk geworden dat [overledene] pas later, na de in geding zijnde periode, bij zijn [dochter] in Almere verbleef en dat hij daar toen ook in de brp is ingeschreven. [overledene] heeft geweigerd om enige verblijfplaats kenbaar te maken. Het lag ook niet op de weg van het college om onderzoek te doen naar een nieuw adres, nu [overledene] daarvoor geen enkel aanknopingspunt heeft gegeven aan het college.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college geen gebruik behoefde te maken van de bevoegdheid om ambtshalve een briefadres van [overledene] in de brp op te nemen. [overledene] stelt immers dat sprake was van een woonadres.
Gronden van het hoger beroep
8.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet aan de vereisten voor toepassing van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp is voldaan. Zij voert aan dat [overledene] per e-mail en telefonisch steeds bereikbaar was. Verder voert zij aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Zij stelt dat [overledene] steeds heeft gezegd dat hij verschillende verblijfplaatsen had, waaronder aan de [locatie] en bij zijn dochter in Almere. Van het laatste was het college volgens haar ook op de hoogte vanwege een lopende aanvraag van de dochter van [overledene] om een omgevingsvergunning. Zelfs indien [overledene] daarvoor geen aanknopingspunten zou hebben gegeven, was het college verplicht om onderzoek te doen naar zijn verblijfplaats. Ten onrechte heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:354. Anders dan in die uitspraak is geen sprake van de weigering om een woonadres of briefadres te laten registreren. In elk geval had het college het adres [locatie] in Markelo als briefadres moeten registreren. [overledene] nam op dat adres steeds geschriften in ontvangst. Ook is dit adres steeds door de gemeente als postadres gebruikt. Als alternatief had het college kunnen onderzoeken of het adres van de dochter als briefadres kon worden geregistreerd, aldus [appellante].
Oordeel van de Afdeling
9.    In de brp kan een ingezetene worden ingeschreven op een woonadres of, indien dat ontbreekt, op een briefadres. In artikel 2.22 van de Wet brp is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de brp. Er zijn drie voorwaarden: i) de ingezetene kan niet worden bereikt, ii) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen en iii) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland. Het geschil gaat niet over voorwaarde ii, nu vaststaat dat [overledene] geen aangifte heeft gedaan.
10.    [overledene] heeft in reactie op het voornemen van het college en ook daarna laten weten dat hij op het adres [locatie] in Markelo wil blijven wonen. Door de ontruiming van het perceel op dat adres was het echter feitelijk niet meer mogelijk om daar te wonen. Toezichthouders van de gemeente hebben diverse keren een bezoek gebracht aan het perceel en hebben [overledene] toen ook niet aangetroffen. [overledene] stelt dat hij steeds heeft gezegd dat hij verschillende verblijfplaatsen had. Uit de stukken blijkt niet dat hij dit heeft geconcretiseerd, bijvoorbeeld door specifieke adressen te noemen. Uit de stukken kan ook niet worden afgeleid dat [overledene] heeft laten weten dat hij bij zijn dochter in Almere verbleef. Pas in het bezwaarschrift is gesteld dat het college hiermee bekend zou moeten zijn. Waarom dat het geval zou moeten zijn, is niet toegelicht. Verder is niet duidelijk gemaakt waarom het college er door een aanvraag van de dochter van [overledene] om een omgevingsvergunning mee bekend zou moeten zijn dat [overledene] bij zijn dochter verbleef. [overledene] heeft het college dus geen aanknopingspunten gegeven om te onderzoeken of hij op een bepaald adres woonde. Op zichzelf is juist dat het college verplicht is om, voordat het iemand uitschrijft als ingezetene, gedegen onderzoek te doen naar de verblijfplaats van die persoon. Die verplichting is er niet alleen als de betrokken persoon zelf aanknopingspunten geeft voor onderzoek. Als het college echter in het geheel geen aanwijzingen heeft over de plaats waar iemand verblijft, is het niet mogelijk om daarnaar onderzoek te doen. Die situatie deed zich in dit geval voor. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college bij gebrek aan aanknopingspunten geen onderzoek behoefde te doen naar een ander adres van [overledene].
Hoewel het college [overledene] per e-mail en telefoon kon bereiken, heeft de rechtbank terecht overwogen dat hij niet kon worden bereikt in de zin van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp. Voor de toepassing van die bepaling moet het college immers weten waar iemand verblijft. Als iemand desgevraagd geen verblijfplaats kenbaar wil maken, is hij in zoverre onbereikbaar. De rechtbank heeft op dit punt terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:354. Dat de feiten en omstandigheden in die zaak anders waren, laat onverlet dat ook die zaak ging over iemand die desgevraagd niet duidelijk maakte waar hij verbleef.
11.    Op grond van artikel 2.23 van de Wet brp kan een briefadres alleen in de brp worden geregistreerd als een woonadres ontbreekt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college geen briefadres hoefde te registreren, aangezien [overledene] stelde dat hij een woonadres had, hoewel hij niet kenbaar maakte welk adres dat was. Los hiervan was ook niet voldaan aan de vereisten voor registratie van een briefadres. In de Wet brp is een briefadres het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen (artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder p). Dat op het adres [locatie] in Markelo nog een brievenbus stond, betekent niet dat op dit adres geschriften in ontvangst konden worden genomen. Er verbleef immers niemand meer structureel op dit adres. Het af en toe legen van de brievenbus kan niet worden gelijkgesteld met het in ontvangst nemen van geschriften. Dat ook de gemeente nog post naar dat adres verstuurde, is omdat geen ander adres van [overledene] bekend was. In dat geval wordt het laatst bekende adres gebruikt. Verder kan, zoals hiervoor al is overwogen, uit de stukken niet worden afgeleid dat [overledene] heeft laten weten dat hij bij zijn dochter in Almere verbleef. Er was voor het college dan ook geen aanleiding om te onderzoeken of het adres van de dochter van [overledene] als zijn briefadres kon worden geregistreerd.
12.    De conclusie is dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het college terecht in de brp heeft geregistreerd dat [overledene] is vertrokken met onbekende bestemming en hem aldus heeft uitgeschreven als ingezetene.
13.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021
640.
BIJLAGE
Wet basisregistratie personen
Artikel 1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
e. de ingeschrevene: degene ten aanzien van wie een persoonslijst in de basisregistratie is opgenomen;
f. de ingezetene: de ingeschrevene, die zijn adres heeft in een gemeente in Nederland, en op wiens persoonslijst niet het gegeven van zijn overlijden of van vertrek uit Nederland als actueel gegeven is opgenomen;
[…]
o. het woonadres:
1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;
p. het briefadres: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen;
q. het adres: het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 2.40 of 2.41, het briefadres;
[…]
Artikel 2.20
1 Aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, worden gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
2 Indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
[…]
Artikel 2.21
1 Aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, worden gegevens betreffende het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland ontleend.
2 Indien de ingezetene in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek en het volgende verblijf buiten Nederland. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de ingezetene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
[…]
Artikel 2.22
1 Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
[…]
Artikel 2.23
1 Indien het woonadres ontbreekt dan wel artikel 2.40 of artikel 2.41 van toepassing is, wordt op aangifte een briefadres opgenomen.
2 Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd ambtshalve een briefadres op te nemen indien het woonadres ontbreekt en geen aangifte wordt gedaan van een briefadres. Het college neemt ambtshalve geen briefadres op dan met instemming van de briefadresgever.