In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers ROT 23/8236, ROT 23/8237, ROT 23/8238 en ROT 23/8239. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. H. Sazoglu, had de Belastingdienst/Toeslagen als verweerder. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst in gebreke was gebleven om tijdig een besluit te nemen op de bezwaren van eiseres tegen eerdere beschikkingen van 5 augustus 2022. De rechtbank had eerder, op 19 juni 2023, de Belastingdienst opgedragen om een besluit te nemen, maar dit was niet gebeurd binnen de gestelde termijn. Hierdoor waren de beroepen van eiseres gegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beschikkingen die aan de bezwaren ten grondslag lagen, inhoudelijk samenhangen en dat de Belastingdienst slechts één dwangsom verbeurt voor het niet tijdig beslissen op deze bezwaren. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 50,- aan eiseres en tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 656,25. De rechtbank heeft de Belastingdienst opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de bezwaren van eiseres.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de hoofdoorzaak van de overschrijding van de beslistermijnen niet bij de Belastingdienst ligt, maar bij de wetgever, die onhaalbare beslistermijnen heeft vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.