ECLI:NL:RBROT:2024:2055

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/344
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-ontvankelijkheid van beroep inzake WOZ-waarde en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 8 maart 2024, wordt het beroep van [naam eiseres] B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2021 vastgesteld op € 1.158.000,- en de eigenarenbelasting voor het belastingjaar 2022 opgelegd. Het bezwaar van Bartels, die als gemachtigde optrad, werd door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard, waarna Bartels beroep instelde. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 30 januari 2024, waarbij zowel Bartels als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat Bartels niet de juiste machtiging had om namens [naam eiseres] B.V. beroep in te stellen. De rechtbank legt uit dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beroepschrift de naam en het adres van de indiener moet bevatten, en dat een gebrek in de ondertekening van het beroepschrift kan leiden tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank kon niet vaststellen wie op het moment van het instellen van beroep de bevoegde bestuurders van [naam eiseres] B.V. waren, waardoor de machtiging niet rechtsgeldig was.

Daarnaast heeft Bartels verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens een onredelijk lange procedure. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden, en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gesteld gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente]

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van Bartels tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 december 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] in [naam gemeente] (de onroerende zaak) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 1.158.000,- (de beschikking). Met deze waardevaststelling is ook de eigenarenaanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het belastingjaar 2022 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van Bartels niet-ontvankelijk verklaard. Bartels heeft hiertegen beroep ingesteld. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben Bartels en de gemachtigde van de heffingsambtenaar deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een beroepschrift ten minste de naam en het adres van de indiener bevatten. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf bezwaar of beroep instelt of degene namens wie bezwaar of beroep wordt ingesteld. [1] Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend, maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat bezwaar- of beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek. Dit gebrek is als een verzuim aan te merken. [2] Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4. Uit de stukken en wat op de zitting is besproken blijkt dat Bartels niet de bedoeling heeft gehad om voor zichzelf beroep in te stellen. Aan de orde is dus de vraag of Bartels namens [naam eiseres] B.V. beroep mocht instellen.
4.1.
Op 16 januari 2023 heeft de rechtbank het beroepschrift van Bartels ontvangen. Bij brief van 19 januari 2023 heeft de rechtbank een schriftelijke machtiging en een uittreksel uit het handelsregister (hierna: het uittreksel) van [naam eiseres] B.V. dat niet ouder is dan één jaar bij Bartels opgevraagd. Bij aangetekende brief van 4 april 2023 heeft de rechtbank dit verzoek nogmaals gedaan. Op 11 april 2023 heeft de rechtbank een machtiging en een uittreksel ontvangen.
4.2.
Het uittreksel dateert van 15 februari 2021 en hieruit volgt wie destijds de bestuurders waren van [naam eiseres] B.V.. De machtiging dateert van 16 februari 2021 en deze is ondertekend door [persoon A] en [persoon B] . Dit waren, blijkens het uittreksel, destijds twee van de drie bestuurders van [naam eiseres] B.V..
4.3.
De aanslag is gedagtekend op 31 januari 2022. Dit betekent dat zowel het uittreksel als de machtiging van bijna een jaar voor het opleggen van de aanslag en bijna twee jaar voor het instellen van het beroep dateren. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen wie op het moment van het instellen van beroep de bevoegde bestuurders van [naam eiseres] B.V. waren. Om die reden kan de rechtbank ook niet vaststellen dat er sprake is van een rechtsgeldige machtiging op grond waarvan Bartels gerechtigd was om namens [naam eiseres] B.V. beroep in te stellen. De rechtbank zal het beroep vanwege het ontbreken van een rechtsgeldige machtiging dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
5. Bartels heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
5.1.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt als uitgangspunt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak in de bezwaar- en de beroepsfase niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn begint als regel te lopen op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. [3]
5.2. 9
In het dossier zit een bezwaarschrift met dagtekening 4 maart 2022. Op het bezwaarschrift staat de handgeschreven aantekening: “Binnengekomen op 6 april envelop bevat 2 zaken [zaaknummer 1] en [zaaknummer 2] .” In het dossier zit ook een envelop met daarop een datumstempel van 6 april 2022 en de handgeschreven aantekening: “Aanslagnr. [zaaknummer 1] en [zaaknummer 2] .” De heffingsambtenaar heeft ter zitting toegelicht dat op de dag dat de post is binnengekomen, de datumstempel op de envelop is gezet. Mede gelet op de handgeschreven aantekeningen op het bezwaarschrift en de envelop, ziet de rechtbank - anders dan Bartels - geen aanleiding om eraan te twijfelen dat het bezwaarschrift in de genoemde envelop zat. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de datumstempel en gaat zij van de juistheid daarvan uit. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan niet is overschreden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J. Veth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO7505.
2.HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2.
3.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.