In de zaak tegen de verdachte, geboren in 2003 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd, heeft de rechtbank Rotterdam op 25 november 2024 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen met het oog op moord op een persoon genaamd [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bood voor de aanname dat de verdachte opzet had op de moord. De observaties die de verdachte samen met een medeverdachte had uitgevoerd, waren niet voldoende bewijs voor het opzet op moord, noch in voorwaardelijke zin. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist dat zijn handelingen gericht waren op het doden van [slachtoffer]. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, en de in beslag genomen voorwerpen werden teruggegeven. De benadeelde partij, [slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.