ECLI:NL:RBROT:2024:11548

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
ROT 24/7456
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht door eisers leidt tot niet-ontvankelijkheid in beroep tegen weigering dwangsom door college van burgemeester en wethouders

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 8 november 2024, is het beroep van eisers tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam om een dwangsom te betalen, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van misbruik van recht door eisers. De zaak begon met een aanvraag van eisers op 8 december 2023 voor een uittreksel historische adressen, welke door het college op 24 januari 2024 werd geweigerd. Eisers maakten bezwaar, maar het college bleef bij zijn standpunt. De rechtbank behandelde het beroep op 25 oktober 2024, waarbij de gemachtigde van eisers en het college aanwezig waren.

Eisers voerden aan dat het college ten onrechte geen dwangsom verschuldigd was, omdat het college terugkwam op een eerder besluit. De rechtbank oordeelt echter dat de ingebrekestelling van eisers, die volgde op het niet tijdig beslissen door het college, niet kan leiden tot een dwangsom, omdat het college al had beslist over de aanvragen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de bevoegdheid om beroep in te stellen niet kan worden ingeroepen indien deze wordt misbruikt.

De rechtbank concludeert dat eisers met hun handelwijze een onevenredig beslag leggen op de rechtbank en dat hun acties gericht zijn op het verkrijgen van dwangsommen, zonder dat er een legitiem procesbelang is. Daarom verklaart de rechtbank eisers niet-ontvankelijk in hun beroep. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: [persoon A] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, het college
(gemachtigde: mr. P.A.M. Badal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de weigering van het college een dwangsom te betalen.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 13 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 juli 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Namens eisers heeft de gemachtigde bij afzonderlijke aanvragen van 8 december 2023 verzocht om een uittreksel historische adressen.
2.2.
Bij besluit van 24 januari 2024 heeft het college geweigerd de uittreksels te verstrekken. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
2.3.
Op 8 februari 2024 heeft de gemachtigde van eisers het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van beslissingen op de aanvragen van 8 december 2023.
2.4.
Bij besluit van 28 mei 2024 heeft het college de bezwaarschriften van eisers niet-ontvankelijk verklaard omdat eisers geen procesbelang meer hebben. De uittreksels waar eisers om verzocht hadden zijn alsnog verstrekt.
2.5.
Op 31 mei 2024 heeft de gemachtigde van eisers het college, onder verwijzing naar de ingebrekestelling van 8 februari 2024, in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een dwangsombesluit.
2.6.
Bij het primaire besluit van 13 juni 2024 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat eisers geen dwangsom toekomen wegens niet tijdig beslissen op hun aanvragen van 8 december 2023 omdat er op 24 januari 2024 een besluit is genomen.
2.7.
Bij het bestreden besluit is het college bij het primaire besluit gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eisers voeren aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat geen dwangsom verschuldigd is. Doordat het college terug is gekomen op het besluit van 28 januari 2024, moet dit besluit als herroepen worden beschouwd. Het college heeft vervolgens geen nieuw besluit genomen. Dat betekent dat er nog altijd beslist moet worden op de aanvragen van 8 december 2023. Omdat eisers het college hiertoe al op 8 februari 2024 in gebreke hebben gesteld is de maximale dwangsom verbeurd, aldus eisers.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van misbruik van recht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraken van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135) en meer recent op 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:138), overwogen dat ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich derhalve tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
4.2.
Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 19 juni 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:6107) geoordeeld dat eiser [eiser 1] misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid een rechtsmiddel in te dienen. De rechtbank heeft in die uitspraak onder meer overwogen dat (de gemachtigde van) eiser veel procedures voert enkel gericht op het verkrijgen van een dwangsom en dat in veel van die zaken sprake lijkt te zijn van een patroon dat erop is gericht om geld te verdienen met het voeren van procedures, zonder dat het eiser per se te doen is om de inhoud van de besluitvorming. Ook in een andere uitspraak van vandaag, zaaknummers 23/2517 en 23/2518, is de rechtbank tot dit oordeel gekomen.
4.3.
Per zaak moet worden beoordeeld of misbruik van recht is gemaakt. Eerdere procedures en de handelwijze van een partij mogen worden betrokken bij het oordeel of in een specifieke zaak misbruik van recht is gemaakt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2817). Indien de rechter eenmaal heeft geoordeeld dat een rechtzoekende misbruik maakt van recht kan in volgende procedures van die rechtzoekende worden aangenomen dat wederom sprake is van misbruik, tenzij er aanknopingspunten zijn voor het tegendeel (ECLI:NL:RVS:2015:3830 en ECLI:NL:CRVB:2022:880). In deze zaak ziet de rechtbank dergelijke aanknopingspunten niet.
4.4.
De ingebrekestelling van 8 februari 2024 ziet op het niet tijdig beslissen op de aanvragen van eisers. Deze ingebrekestelling is ingediend ná het besluit van 24 januari 2024 waarmee het college heeft geweigerd de gevraagde uittreksels te verstrekken. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers uitgelegd dat hij ten tijde van het indienen van de ingebrekestelling zelf niet in Nederland aanwezig was en hij daarom de ingebrekestelling van tevoren heeft opgesteld en omstreeks 8 februari 2024 door anderen heeft laten versturen. In een dergelijke werkwijze kan een indicatie worden gezien voor het feit dat het eisers (gemachtigde) met name te doen is om het verkrijgen van dwangsommen. Dat blijkt ook uit het feit dat de gemachtigde nadat hij bekend is geworden met het besluit van 24 januari 2024 én hij op 15 mei 2024 de verzochte uittreksel alsnog heeft verkregen, blijft vasthouden aan de ingebrekestelling van 8 februari 2024. Ten tijde van het indienen van het beroepschrift op 30 juli 2014 hadden eisers dus al gekregen waar het hen initieel om te doen was. Bovendien had het college op dat moment ook al beslist over de dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op de aanvragen. Niet valt in te zien wat eisers met deze procedure nog wensen te bereiken. Zoals ook al in de hierboven genoemde uitspraak van 19 juni 2024 is overwogen, merkt de rechtbank op dat de gemachtigde van eisers met het desondanks voeren van dergelijke procedures een onevenredig beslag legt op de rechtbank en dat dit kwalijk is. Deze handelwijze moet aan eisers worden toegerekend, aangezien gemachtigde de betrokken handelingen namens eisers heeft verricht en eisers hem daartoe hebben gemachtigd.
4.5.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van misbruik van recht door eisers verklaart de rechtbank eisers niet-ontvankelijk in hun beroep.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.