ECLI:NL:RBROT:2024:6107

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
ROT 22/3781
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens misbruik van recht in bestuursrechtelijke dwangsomzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke kwestie waarbij eiser een dwangsom had aangevraagd wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een briefadres. Eiser had in 2020 een aanvraag ingediend, maar verweerder had deze aanvraag niet tijdig behandeld. Eiser ontving uiteindelijk een dwangsom van € 1.442,-. Echter, tegen het besluit van verweerder om het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep evident zonder redelijk doel was ingesteld, wat blijk gaf van kwade trouw. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiser misbruik had gemaakt van de wettelijke bevoegdheid om beroep in te stellen. De rechtbank benadrukte dat de gemachtigde van eiser een patroon vertoonde van het indienen van procedures zonder dat daar een legitiem doel mee gediend was. Dit leidde tot een onevenredige belasting van de rechtbank en vertraagde de behandeling van andere zaken. De rechtbank concludeerde dat de handelwijze van de gemachtigde aan eiser moest worden toegerekend, aangezien hij de gemachtigde had gemachtigd om namens hem op te treden. De rechtbank besloot daarom het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3781

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: [naam]),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

(gemachtigde: mr. P.A.M. Badal)

Inleiding

1.1.
Bij het primaire besluit van 13 december 2021 heeft verweerder aan eiser een dwangsom ter hoogte van € 1.442,- toegekend wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een briefadres.
1.2.
Bij het bestreden besluit van 5 augustus 2022 heeft verweerder het door eiser tegen dat besluit gemaakte bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft dit beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Feiten en totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
Op 23 september 2020 heeft eiser een aanvraag voor een particulier briefadres ingediend.
2.2.
Verweerder heeft eiser bij brief van 30 september 2020 verzocht om binnen twee weken nadere informatie te verstrekken.
2.3.
Eiser heeft bij ongedateerde brief, vermoedelijk per post verstuurd op 7 oktober 2020, gereageerd.
2.4.
Op 22 oktober 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag.
2.5.
Bij besluit van 28 oktober 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van nadere informatie. Daarbij is opgemerkt dat eiser op 30 september 2020 is uitgeschreven uit de Basisregistratie personen naar een onbekende bestemming. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.6.
Bij besluit van (per abuis naar de rechtbank aanneemt) gedateerd 30 september 2020 en door eiser ontvangen op 10 december 2020, heeft verweerder het besluit van 28 oktober 2020 ingetrokken. Verweerder heeft eiser daarbij verzocht om zo spoedig mogelijk aanvullende informatie in te leveren om op zijn aanvraag om een briefadres te kunnen beslissen.
2.7.
Op 10 december 2020 heeft eiser bij deze rechtbank beroep ingediend wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een briefadres. Bij uitspraak van 15 december 2021 heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om, op straffe van een dwangsom, binnen twee weken alsnog op eisers aanvraag te beslissen. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat verweerder de maximale dwangsom ter hoogte van € 1.442,- heeft verbeurd.
2.8.
Bij brief van 12 december 2020, door verweerder ontvangen op 17 december 2020, heeft eiser verweerder verzocht tot het betalen van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
2.9.
Bij besluit van 5 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen het (inmiddels ingetrokken) besluit van 28 oktober 2020 niet-ontvankelijk verklaard en eisers verzoek tot vergoeding van de proceskosten afgewezen.
2.10.
Bij besluit van 11 mei 2021 heeft verweerder eisers aanvraag voor een briefadres alsnog toegekend. Verweerder heeft ook de adreswijziging van eiser verwerkt.
2.11.
Verweerder heeft bij het primaire besluit aangegeven wegens het niet tijdig beslissen op eisers aanvraag voor een briefadres de maximale dwangsom ter hoogte van € 1.442,- te hebben verbeurd. Eisers hiertegen gerichte bezwaar heeft verweerder vervolgens bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat bij het primaire besluit al de maximale dwangsom is toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser betoogt in beroep dat verweerder de dwangsom aan de verkeerde persoon heeft toegekend.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van misbruik van recht. Het is evident dat dit beroep van eiser geen redelijk doel dient. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraken van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135) en meer recent op 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:138), overwogen dat ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich derhalve tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
4.2.
Verweerder heeft in het primaire besluit vastgesteld dat de maximale dwangsom ten bedrage van € 1.442,- is verbeurd omdat niet tijdig op de aanvraag van eiser voor een briefadres is beslist. Dat hierbij is verwezen naar de aanvraag van [naam] in plaats van [eiser] is overduidelijk een verschrijving van verweerder. Er is dan ook geen sprake van het toekennen van de dwangsom aan de verkeerde persoon. De rechtbank wijst er op dat verweerder in de laatste alinea van het primaire besluit heeft vermeld dat de verbeurde dwangsom wordt overgemaakt op het rekeningnummer van Stichting Core (dat is de stichting van waaruit gemachtigde zijn werkzaamheden verricht), o.v.v. [eiser]. Ook wordt door verweerder verwezen naar de ingediende ingebrekestelling van 22 oktober 2020 en de aanvraag van 23 september 2020. Zowel de aanvraag als de ingebrekestelling zijn ingediend door dan wel namens eiser. Bovendien blijkt uit de in de gedingstukken opgenomen betaalspecificatie dat de verbeurde dwangsom op 12 januari 2022 op het opgegeven rekeningnummer is overgemaakt en dat hierbij de omschrijving ‘dwangsom [eiser]’ is vermeld. Er is dan ook volstrekt geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet had kunnen en moeten begrijpen dat verweerder de dwangsom jegens hem en niet een ander heeft verbeurd. Die dwangsom is aan hem betaald en door hem ontvangen.
4.3.
De rechtbank overweegt verder dat omdat eiser de maximale dwangsom heeft ontvangen, hij met zijn beroep niets meer kan bereiken. Eisers gemachtigde heeft ter zitting, na herhaaldelijk vragen door de rechtbank, ook geen duidelijke reden voor het instellen van beroep kunnen geven. Zijn opmerking dat besluiten zorgvuldig behoren te zijn en dat daar in dit geval geen sprake van is, komt op de rechtbank over als een argument wat er in dit geval aan de haren is bijgesleept. Er is immers geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de besluitvorming in deze dwangsomprocedure, waarbij de maximale dwangsom is toegekend, onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Het is de rechtbank bovendien ambtshalve bekend, mede door de overige zaken die op deze zitting geagendeerd stonden, dat eisers gemachtigde veel procedures voert enkel gericht op het verkrijgen van een dwangsom. Ook stapelt eisers gemachtigde procedure op procedure, iets wat ook in deze zaak het geval is. Er lijkt in veel zaken van deze gemachtigde sprake van een patroon wat erop is gericht om geld te verdienen met het voeren van procedures, zonder dat het eisers gemachtigde per se te doen is om de inhoud van de besluitvorming. Dat lijkt in deze procedure niet anders. Het is weliswaar eisers recht om bij het uitblijven van een besluit een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit in te dienen en daarbij om een dwangsom te verzoeken, maar in deze zaak is reeds bij het primaire besluit de maximale dwangsom toegekend. Dit bedrag is ook uitbetaald, hetgeen niet wordt betwist. Om onder deze omstandigheden desondanks toch rechtsmiddelen aan te wenden tegen een besluit waarin eiser in rechte volledig tegemoet wordt gekomen, vindt de rechtbank kwalijk. Met het voeren van procedures zonder dat daarmee wat te bereiken valt, wordt een onevenredig beslag gelegd op de, mede vanwege de grote toename van het aantal zaken toch al onder druk staande, rechtbank. Ook heeft het voeren van dergelijke procedures mede tot gevolg dat andere rechtszoekenden langer op een uitspraak moeten wachten. Van een, naar eigen zeggen, professionele rechtsbijstandsverlener die het afgelopen jaar zo’n 4000 procedures heeft gevoerd, mag verwacht worden dat zorgvuldig wordt afgewogen of het opportuun is de stap naar de rechter te zetten. De rechtbank rekent het de gemachtigde van eiser aan in deze procedure kennelijk niet een dergelijke afweging te hebben gemaakt.
4.4.
Het hiervoor weergegeven samenstel van feiten en omstandigheden leidt de rechtbank tot de conclusie dat (de gemachtigde van) eiser het rechtsmiddel van het indienen van beroep bij de rechtbank evident heeft aangewend zonder redelijk doel, zodanig dat dit blijk geeft van kwade trouw. Daarmee heeft de gemachtigde misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Deze handelwijze moet aan eiser worden toegerekend, aangezien gemachtigde de betrokken handelingen namens eiser heeft verricht en eiser hem daartoe heeft gemachtigd.
4.5.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van misbruik van recht door eiser verklaart de rechtbank eiser niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.