ECLI:NL:RBROT:2024:1139

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
ROT 23/4806
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing WIA-uitkering en motiveringsgebrek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 14 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van werkneemster om een WIA-uitkering beoordeeld. De aanvraag werd door het UWV afgewezen op 12 januari 2023, en het bestreden besluit van 13 juni 2023 bevestigde deze afwijzing. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten. De rechtbank heeft op 10 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als het UWV en werkneemster aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster per 23 januari 2023 ten onrechte heeft vastgesteld op minder dan 35%. De rechtbank oordeelt dat er een motiveringsgebrek is in het bestreden besluit, omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom de vermoeidheids- en energetische klachten van werkneemster geen aanleiding geven voor een verdergaande urenbeperking. De rechtbank stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek te herstellen, hetzij door aanvullende motivering van de verzekeringsarts, hetzij door een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank bepaalt een termijn van acht weken voor het UWV om het gebrek te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4806
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 14 februari 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr.drs. E.C. Spiering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. T. Rook).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam werkneemster] uit [plaats 2] (werkneemster).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van werkneemster om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 23 januari 2023.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 12 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, met als bijlage een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 oktober 2023.
Werkneemster heeft aanvullende medische stukken ingediend.
Het UWV heeft op de door werkneemster ingediende medische stukken gereageerd, met als bijlage een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 december 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres mevrouw [persoon A] , de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het UWV en werkneemster.

Totstandkoming van het besluit

1. Werkneemster, laatstelijk werkzaam als backoffice expert, heeft zich op
25 januari 2021 ziekgemeld voor dit werk wegens belemmerende gezondheidsklachten. Op 26 oktober 2022 heeft werkneemster met ingang van het einde van de periode van 24 maanden Ziektewet een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd.
2. In het kader van de beoordeling van deze aanvraag heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft werkneemster op 1 december 2022 gezien op het spreekuur en op 2 december 2022 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, die ook vanaf deze datum geldig is. Daarin zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen en werktijden. In de rapportage van 7 december 2022 heeft de primaire verzekeringsarts geconcludeerd werkneemster per einde wachttijd belastbaar wordt geacht conform de FML.
De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 11 januari 2023, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van werkneemster, geconcludeerd dat zij niet geschikt is voor het verrichten van haar eigen werk, maar wel voor de geduide functies Assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041), Medewerker postverzorging (intern) (SBC-code 315140) en Wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053). Het loon dat met de middelste van de drie eerstgenoemde functies (de mediaanfunctie) verdiend kan worden, ligt 33,59% lager dan het loon dat werkneemster met haar eigen werk zou kunnen verdienen (het maatmaninkomen). Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen.
2.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 25 mei 2023 geconcludeerd dat er medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. De verzekeringsarts bezwaar ziet reden om de FML per datum in geding aan te passen. Deze aanpassingen zijn vastgelegd in de aangepaste FML van 25 mei 2023. In de FML is onder de rubriek persoonlijk functioneren als beperking opgenomen dat werkneemster niet afgeleid wordt door auditieve en visuele prikkels in de directe omgeving, maar dat deze beperking niet geldt bij eenvoudige en/of routinematige taken. Bij fysieke omgevingseisen is opgenomen dat rumoer en lawaai moeten worden voorkomen. Voor de werktijden is een beperking opgenomen tot ongeveer
8 overdag, gemiddeld ongeveer 40 uur per week.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in de rapportage van
8 juni 2023, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen als verwoord in de aangepaste FML, geconcludeerd dat aanleiding bestaat om iets af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de primair geselecteerde functie met SBC-code 267053 laten vallen, omdat in deze functie niet op regelmatige tijden wordt gewerkt. De functies uit SBC-codes 267041 en 315140 zijn volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wel geschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanvullend werkneemster geschikt geacht voor de functie Medewerker beddenreiniging met SBC-code 111112. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt de arbeidsongeschiktheid van werkneemster vast op 33,61%. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Standpunt eiseres

3.1.
Deze zaak betreft een werkgeversberoep. Werkneemster neemt als belanghebbende deel aan het geding en ondersteunt het beroep van de werkgever. Op de zitting is toegelicht dat werkneemster vanwege de belasting van de procedure er de voorkeur aan heeft gegeven dat de werkgever als eisende partij optreedt.
3.2.
In beroep voert eiseres aan dat de verzekeringsarts werkneemster op item 1.8 van het persoonlijk functioneren terecht beperkt belastbaar heeft geacht, maar dat onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd is dat die beperking niet geldt bij eenvoudig of routinematig werk. Eiseres voert aan dat deze klachten ook een beperking opleveren als het werk eenvoudig of routinematig is. Het gaat er volgens eiser niet zozeer om of het werk er inhoudelijk onder lijdt, maar dat werkneemster in het algemeen niet kan functioneren met audio-visuele prikkels en dit een extra trigger is voor haar vermoeidheidsklachten. Eiseres is van mening dat indien hier wel rekening mee wordt gehouden, er onvoldoende functies zullen resteren, waardoor werkneemster volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. In het verlengde hiervan heeft eiseres aangevoerd, en op de zitting toegelicht, dat een verdergaande urenbeperking had moeten worden opgenomen. Eiseres acht in het licht van alle re-integratie inspanningen, waarbij de werkneemster deels thuis aangepast werk verricht en 24 uur per week werken niet haalbaar is gebleken, onvoldoende gemotiveerd dat werkneemster fulltime kan werken in een nieuwe omgeving met audio-visuele prikkels.

Toepasselijke wet- en regelgeving

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank dient te beoordelen of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster per 23 januari 2023 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of werkneemster, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6. De rechtbank gaat ervan uit dat, zoals in de opvolgende rapportages van de verzekeringsartsen is opgenomen, werkneemster is gediagnosticeerd met onder andere ADHD en Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS). Uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat niet de diagnose bepalend is voor de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, maar diens beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding. [1] Dit volgt ook uit de artikelen 4 en 5 van de Wet WIA, waarin is bepaald dat volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling moet zijn.
6.1.
In zaken waarin de diagnose CVS is gesteld, kan de beoordeling, of een ervaren belemmering of klacht een rechtstreeks en objectief medisch gevolg is van een ziekte, gecompliceerd zijn, omdat een medische verklaring voor de chronische vermoeidheid niet, of niet eenduidig aanwezig is. Uit de jurisprudentie van de Raad volgt dat in dergelijke zaken de verzekeringsarts een individuele beoordeling moet maken van de functionele mogelijkheden, waarbij de ervaren belemmeringen zijn getoetst op plausibiliteit en consistentie. [2]
6.2.
Het voorgaande betekent dat bij het onderzoek naar de belastbaarheid van werkneemster moet worden beoordeeld in hoeverre de ervaren belemmeringen (c.q. klachten) zijn te relateren aan, dan wel voortkomen uit, de ziekte CVS. Die beoordeling moet het UWV doen door de ervaren belemmeringen te toetsen op plausibiliteit en consistentie. Anders gezegd, kunnen de ervaren belemmeringen verklaard worden door de ziekte CVS en leidt dat tot het aannemen van beperkingen (ook als er niet direct een medische verklaring is voor de ervaren klachten)? Dit sluit ook aan bij het verzekeringskundig protocol waarin staat vermeld dat in zaken, waarin sprake is van CVS, de verzekeringsarts zijn observaties en de visie van de cliënt betrekt in zijn beoordeling of en in hoeverre bij de werkneemster sprake is van beperkingen die passen in een consistent en plausibel geheel van stoornissen, beperkingen en participatieproblemen. [3]
6.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag tot welke beperkingen de klachten van werkneemster moeten leiden. Met name houdt partijen verdeeld de vraag of per datum in geding de beperkingen op persoonlijk functioneren niet gelden bij eenvoudige of routinematige werkzaamheden en of een verdergaande urenbeperking nodig is, vanwege de vermoeidheids- en energetische klachten en de auditieve en visuele prikkelgevoeligheid van werkneemster.
Eenvoudig en routinematig werk
6.4.
Partijen zijn het erover eens dat werkneemster als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek (over)gevoelig is voor auditieve en visuele prikkels. De vraag is vervolgens tot welke beperkingen deze klachten leiden voor de belastbaarheid voor werk. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd dat dit soort klachten in de rubriek persoonlijk functioneren in beginsel met name beperkingen opleveren voor werk waarbij een hoge concentratie is vereist. De verzekeringsarts heeft toegelicht dat dergelijke klachten voor de belastbaarheid kunnen worden gecompenseerd door de aard van het werk en door de prikkels te beperken. Bij het verrichten van eenvoudig of routinematig werk blijft de klacht wel aanwezig, maar vormt die geen of een veel minder directe beperking voor de uitoefening van het werk. De rechtbank acht dit begrijpelijk en voldoende gemotiveerd en eiseres heeft tegenover dit medisch oordeel geen ander medisch oordeel gesteld. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft de geselecteerde functies (met eenvoudig en/of routinematig werk) aanvullend beoordeeld op het punt van auditieve en visuele prikkels en geconcludeerd dat daarvan in deze functies maar beperkt sprake is. Daarbij heeft de arbeidskundige ook betrokken dat voor werkneemster in de FML in de rubriek fysieke omgevingseisen (3.6.1) is opgenomen dat lawaai en rumoer vermeden dienen te worden en dat aan die eis in de geselecteerde functies wordt voldaan. Het arbeidsdeskundig oordeel is daarmee voldoende gemotiveerd. Het voorgaande neemt niet weg dat, zoals eiseres heeft gesteld, werkneemster bij arbeid met auditieve en visuele prikkels sneller moe kan zijn. De rechtbank betrekt dit hierna bij de bespreking van de urenbeperking.
Urenbeperking
6.5.
Met betrekking tot de vermoeidheids- en energetische klachten komt het de rechtbank voor dat werkneemster hierover consistent verklaart. De rechtbank ziet dit bevestigd in het als voldoende beoordeelde re-integratietraject van werkneemster, waarbij zij is begeleid en geadviseerd door de bedrijfsarts. Werkneemster werkte 32 uur per week. Zij is door eiseres gefaciliteerd met inhoudelijke aanpassing en verlichting van het werk, veel thuiswerken en werken in een prikkelarme omgeving. Werkneemster heeft geprobeerd 24 uur (4x6) te werken, maar dit is niet haalbaar gebleken. Gedurende het
re-integratietraject is 16 uur (4x4) werken voor werkneemster het hoogst haalbare gebleken. Dit is ook het aantal uren dat werkneemster ten tijde van de zitting nog voor eiseres werkt. Eiseres heeft voor de CVS gerichte behandeling ondergaan.
6.6.
Het is vaste jurisprudentie van de Raad dat de beleving van de klachten, bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet doorslaggevend is, maar dat het gaat om uit het vastgestelde ziektebeeld voortvloeiende beperkingen. [4] De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt in de rapportage van 25 mei 2023 op dat de wijze waarop werkneemster zelf haar klachten ervaart en eigen functionele mogelijkheden beschrijft geen toereikende grondslag vormen om arbeidsbeperkingen aan te nemen. Echter, dit betekent niet dat er géén of weinig betekenis aan kan worden gehecht. De rechtbank is van oordeel dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen niet (voldoende) blijkt of zij hebben beoordeeld, of van mening zijn, dat de vermoeidheidsklachten van werkneemster plausibel zijn en of deze aan de CVS gerelateerd kunnen zijn. En als zij vinden dat de klachten plausibel en consistent zijn en verband (kunnen) houden met CVS, dan hebben zij niet inzichtelijk gemaakt waarom dat (toch) niet leidt tot het aannemen van een verdergaande urenbeperkingen. De rechtbank licht dit hieronder nader toe.
6.7.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel (ook) de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (de standaard). [5] In deze standaard wordt een stoornis in de energiehuishouding als indicatie genoemd voor het beperken van de duurbelastbaarheid. De energiehuishouding kan verstoord zijn als gevolg van een te groot energieverbruik. Bij de indicatie stoornis in de energiehuishouding bepaalt, aldus de standaard, de verzekeringsarts de duur en de frequentie van de noodzakelijke extra recuperatieperiodes. De noodzaak voor deze extra recuperatieperiodes moet logisch volgen uit consistente en samenhangende onderzoeksbevindingen en de aard en ernst van het onderliggende medische beeld. De rechtbank wijst er verder op dat in het verzekeringskundig protocol CVS de fysieke omgevingseisen, werktijden en verdeling van werkzaamheden en rust staan genoemd als aandachtspunten bij de beoordeling van functionele mogelijkheden van iemand met CVS.
6.8.
In de rapportage van 7 december 2022 concludeert de primaire verzekeringsarts dat de bij werkneemster gevonden stoornissen een algehele urenbeperking niet legitimeren. In de FML zijn met name beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren en fysieke omgevingseisen. De primaire verzekeringsarts geeft aan dat indien werkneemster in een gestructureerde werkomgeving zonder teveel visuele en auditieve prikkels actief is, er geen reden bestaat voor een additionele urenbeperking. De vermoeidheids- en energetische klachten zijn benoemd, maar de gevonden stoornissen legitimeren volgens de verzekeringsarts geen algehele duurbeperking.
6.9.
In de rapportage van 25 mei 2023 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er in bezwaar geen indicatie is voor een verdergaande urenbeperking op energetische gronden. Deze verzekeringsarts stelt dat in de brief van de neuroloog wel wordt aangegeven dat werkneemster bekend is met CVS, maar dat dit verder niet wordt onderbouwd met medische objectiveerbare afwijkingen of onderliggende aandoeningen. De aanvullende beperkingen die zijn aangenomen, houden – zo begrijpt de rechtbank – slechts verband met het voorkomen van overbelasting in verband met overprikkeling. Daarom zijn eisen gesteld ten aanzien van werken met mentale stress.
6.10.
In de rapportage van 15 december 2023, in reactie op de beroepsgronden en aanvullende informatie van werkneemster, stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat zowel door de primaire verzekeringsarts als door de eerdere verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening is gehouden met de aanwezige vermoeidheid van werkneemster bij de beoordeling in het kader van de WIA. De verzekeringsarts geeft aan dat in bezwaar de brief van de neuroloog is overgelegd, waar de CVS wordt vermeld, maar dat de diagnose CVS en/of ADHD niet als indicatie kan worden gezien om een aanvullende urenbeperking aan te nemen. Deze verzekeringsarts stelt verder dat met de vermoeidheidsklachten en de ervaren beperkingen per datum in geding rekening is gehouden bij de beoordeling door zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
6.11.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van (aan CVS gerelateerde) vermoeidheids- en energetische klachten onvoldoende is gemotiveerd waarom deze geen aanleiding kunnen geven voor een (verdergaande) urenbeperking. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten blijkt onvoldoende in hoeverre de door werkneemster ervaren belemmeringen zijn getoetst op consistentie en plausibiliteit. Met andere woorden, of de ervaren belemmeringen op basis van objectieve medische maatstaven aan ziekte of gebrek bij werkneemster kan worden toegeschreven – en zo ja, wat daar dan het gevolg van is voor het aannemen van beperkingen.
6.12.
De rechtbank acht hierbij in het bijzonder van belang dat werkneemster altijd 32 uur heeft gewerkt. In die modaliteit is zij uitgevallen. Met alle verlichtende faciliteiten die eiseres aan werkneemster heeft geboden en die tegemoetkomen aan de vastgestelde beperkingen is werkneemster gedurende een lange periode niet in staat gebleken verder op te bouwen dan 4 uur per dag, 16 uur in de week. Werkneemster heeft ter zitting toegelicht dat ze al lang in dienst is bij eiseres en de begeleiding en de omgeving als fijn ervaart. Eiseres en werkneemster lijken er in goede harmonie alles aan te hebben gedaan (maar vergeefs), om op te bouwen naar het aantal van 32 contracturen. Werkneemster heeft gerichte behandelingen gevolgd gericht om vermindering van de vermoeidheidsklacht. De rechtbank ziet hierin aanwijzingen voor plausibiliteit en consistentie van de belemmeringen. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat eiseres nu fulltime in een andere functie, in een andere omgeving, onder omstandigheden die voor extra belasting kunnen zorgen (er geldt immers behalve voor lawaai/rumoer geen beperking voor auditieve en visuele prikkels) zonder thuiswerkfaciliteiten en met eventueel reistijd arbeid kan verrichten.

Conclusie en gevolgen

7. Zoals onder 6.11 en 6.12 is overwogen bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek en is daardoor in strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen.
7.1.
Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering van de verzekeringsarts (al dan niet na nader onderzoek of spreekuurcontact) of hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Indien het herstellen van het gebrek leidt tot aanpassing van de FML, zal ook de arbeidskundige beoordeling opnieuw moeten worden verricht.
7.2.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7.3.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die naar voren zijn gebracht voorafgaand aan de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [6]
7.4.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
-
draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- bepaalt dat eiseres een termijn van vier weken krijgt om te reageren op de aanvullende motivering van het UWV;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.A. van der Velden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 19 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:729.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:275.
3.Verzekeringsgeneeskundige protocollen: Chronische-vermoeidheidssyndroom, Lumbosacraal radiculair syndroom, 12 april 2007, www.nvvg.nl, p. 17.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3214.
5.Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, 8 juli 2015.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.