ECLI:NL:CRVB:2020:729

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
18/5753 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als chauffeur werkzaam was, had zich op 9 oktober 2014 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze uitkering met de motivering dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsarts de ernst van zijn klachten niet goed heeft ingeschat en dat er aanleiding is voor een urenbeperking. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts had voldoende informatie verzameld en de beperkingen van appellant correct vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

18.5753 WIA

Datum uitspraak: 19 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 november 2018, 17/890 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur bij [werkgever B.V.] voor gemiddeld 45,67 uur per week. Op 9 oktober 2014 heeft appellant zich ziek gemeld.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant medisch gezien in staat kan worden geacht tot het verrichten van werkzaamheden. Appellant wordt belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die de verzekeringsarts heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 juli 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 91,27% van zijn maatmaninkomen kan verdienen.
1.3.
Bij besluit van 18 augustus 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 6 oktober 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 maart 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 9 februari 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 16 februari 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, na een uitgebreide weergave van wat de verzekeringsartsen in hun rapporten hebben opgenomen, overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze, volledig en ook overigens conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden. De beroepsgrond van appellant dat de verzekeringsarts de psychische problematiek is ontgaan en dat over de darmproblematiek nauwelijks wat is terug te vinden, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet, gelet op de beschrijving in de anamnese. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door appellant in bezwaar overgelegde informatie van Vincere en van PSY3 bij de heroverweging betrokken. Niet gebleken is dat die informatie onjuist is uitgelegd. Niet valt in te zien dat er nog meer informatie ingewonnen had moeten worden. Het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aanwezig is geweest bij de hoorzitting en appellant niet opnieuw heeft onderzocht, betekent niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts blijkt dat appellant lichamelijk en psychisch is onderzocht en dat zijn klachten voldoende zijn beschreven. Appellant heeft geen andere medische gegevens in het geding gebracht die twijfel doen ontstaan over de correctheid van de vaststelling van zijn belastbaarheid op de datum in geding. De verzekeringsarts heeft beperkingen gesteld voor de psychische problematiek, de rugklachten alsmede de darmklachten. Het feit dat de diagnose PTSS is gesteld door de psychotherapeut betekent niet dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellant op onjuiste wijze in de FML zijn neergelegd. Volgens de rechtbank is de verkregen informatie van Vincere en van PSY3 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv niet verkeerd uitgelegd en is geen sprake van een discrepantie tussen de opvattingen van de behandelaars enerzijds en de verzekeringsartsen anderzijds. Voor het inschakelen van een deskundige heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding gezien. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust en dat appellant medisch gezien in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat voor de vraag of de verzekeringsarts de juiste vertaalslag heeft gemaakt van ziektebeelden en klachten naar beperkingen, vereist is dat de verzekeringsarts de juiste diagnose(s) heeft gesteld en een volledig en juist beeld heeft van de (ernst van de) ziektebeelden. Volgens appellant zijn bij het opstellen van de diagnose(s) zaken over het hoofd gezien. Het enkele feit dat een ziektebeeld in de anamnese naar voren is gebracht, betekent niet dat het ziektebeeld en/of klachtenpatroon door de verzekeringsarts is meegenomen. Voorts is er volgens appellant aanleiding voor een urenbeperking.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ter zitting is bevestigd dat het Uwv uitgaat van de diagnose PTSS, maar dat dit geen aanleiding geeft tot het aannemen van extra beperkingen
.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 6 oktober 2016 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts van het Uwv heeft de dossiergegevens bestudeerd, een anamnese afgenomen en zowel psychisch als lichamelijk onderzoek verricht. Deze verzekeringsarts heeft aanleiding gezien tot het opnemen van een fors aantal beperkingen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens de dossiergegevens, waaronder de door appellant in de bezwaarprocedure ingebrachte informatie van de psychiater en psycholoog van Vincere van 4 december 2015 en de informatie van de psychotherapeut van PSY3 van 15 september 2016, bestudeerd en de bevindingen van de verzekeringsarts heroverwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien de FML aan te scherpen en heeft op heldere wijze toegelicht hoe hij tot dit standpunt is gekomen. Daarbij heeft hij opgemerkt dat de verzekeringsarts weliswaar geen relevante informatie bij de behandelaars van appellant heeft opgevraagd, maar dat relevante informatie wel is verkregen via de anamnese en het eigen onderzoek door de verzekeringsarts. Uit het rapport van de psychotherapeut blijkt ook dat de woede/boosheid op dat moment het meest belemmerend is en dat daarna de diagnose opnieuw bekeken zou worden om verdere stappen in het behandeltraject te bepalen. Voor het aannemen van een urenbeperking acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen plaats.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de belastbaarheid zoals deze door het Uwv is vastgesteld. De verzekeringsarts van het Uwv heeft weliswaar geen informatie opgevraagd bij de behandelaars van appellant, maar uit zijn rapport blijkt dat hij is uitgegaan van de diagnoses psychische stoornis door opioïden en angst en paniekstoornis. In dat verband heeft de verzekeringsarts aanleiding gezien tot het aannemen van een groot aantal beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de diagnose PTSS, waarvan de psychotherapeut uitgaat, maar geen aanleiding gezien aanvullende beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op vragen van de Raad verduidelijkt dat de diagnose PTSS geen aanleiding geeft voor het aannemen van meer beperkingen. Toegelicht is dat gelet op de symptomen, zoals deze zijn beschreven in de brieven van de psychiater en de psychotherapeut in combinatie met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts, voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellant bij het vastleggen van zijn beperkingen in de FML. Het Uwv wordt hierin gevolgd. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt immers dat niet de diagnose bepalend is voor de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, maar diens beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding (zie onder meer de uitspraken van de Raad van 2 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB7575 en van 28 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2918). Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen van het Uwv met de FML onvoldoende tegemoet zijn gekomen aan de lichamelijke en psychische klachten van appellant.
4.4.
Het enkele feit dat appellant onder behandeling is in verband met zijn psychische klachten en de verslavingsproblematiek betekent niet dat er een urenbeperking zou moeten worden aangenomen, ook al ondergaat appellant deze behandeling juist om arbeidsmogelijkheden te handhaven. Niet is gebleken van een situatie als bedoeld in de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid van het Uwv van 8 juli 2015 (Standaard), op grond waarvan een urenbeperking op medische gronden kan worden aangenomen. Voor het aannemen van een urenbeperking om preventieve redenen wordt op grond van de Standaard aanleiding gezien bij aandoeningen die gepaard gaan met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met recidief of toename van symptomen, zelfoverschatting of een beperkt ziektebesef. Daarvan is geen sprake
.
4.5.
Omdat geen twijfel bestaat aan de juistheid van de medische beoordeling, wordt geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2020.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) R.H. Koopman