ECLI:NL:RBROT:2024:10041

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 23/8461
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eindafrekening van een uitkering door het UWV in het kader van de Werkloosheidwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de eindafrekening van een uitkering op basis van de Werkloosheidwet (WW). Eiser, die in dienst was bij een werkgever die betalingsonmacht had, had een uitkering van € 5.415,30 bruto ontvangen. Het UWV had dit bedrag vastgesteld en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser stelde dat het UWV ten onrechte bepaalde elementen, zoals overuren en ontslagpremie, niet had meegenomen in de berekening van de uitkering. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het UWV bij de vaststelling van de uitkering is uitgegaan van de juiste gegevens. De rechtbank oordeelde dat de overuren en het loon over een bepaalde periode niet in aanmerking konden worden genomen, omdat deze buiten de relevante tijdsperiode vielen. Ook het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel werd verworpen, omdat hij niet voldoende onderbouwde dat de beslissing van het UWV onredelijk was. De rechtbank concludeerde dat het UWV de hoogte van de uitkering correct had vastgesteld en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8461

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

Met het besluit van 16 mei 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV de eindafrekening van de aan eiser verstrekte uitkering vanwege betalingsonmacht van zijn toenmalige werkgever ingevolge de Werkloosheidwet (WW) vastgesteld op € 5.415,30 bruto.
Met het besluit van 8 november 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is op 1 maart 2020 in dienst getreden bij [naam bedrijf] (werkgever). De werkgever heeft op 8 november 2022 een ontslagaanvraag voor eiser ingediend wegens betalingsonmacht.
2. Eiser heeft het UWV verzocht om met toepassing van hoofdstuk IV van de WW de betalingsverplichtingen van de werkgever over te nemen. Met het primaire besluit heeft het UWV dit verzoek toegewezen en aan eiser een bedrag van € 5.415,30 bruto betaald. In verband met de betalingsonmacht van de werkgever is de fictieve datum van opzegging op
8 december 2022 vastgesteld. Om dat eiser een nieuwe werkgever heeft, eindigt zijn opzegtermijn per 1 januari 2023. De betalingsonmacht van de werkgever duurde jegens eiser dus twee maanden, van 1 november 2022 tot en met 31 december 2022.
3. Met het bestreden besluit heeft het UWV het primaire besluit gehandhaafd.

Standpunt eiser

4. Eiser voert in beroep aan dat ten onrechte de overuren over 2021 en 2022, de ontslagpremie, en het loon over de periode van 16 maart 2020 tot 10 augustus 2020 niet zijn meegenomen door het UWV. Volgens hem zou het bestreden besluit genomen zijn in strijd met het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat de zaak niet is afgestemd met de ex-werkgever. Eiser doet een beroep op de dringende redenen om hem alsnog de uitkering toe te kennen op de wijze zoals door hem gevraagd, omdat het toekennen van een bedrag van € 5.415,30 bruto een situatie van maatschappelijke onaanvaardbaarheid doet ontstaan.

Beoordeling door de rechtbank

5. In geschil is primair of het UWV bij de vaststelling van het over te nemen loon op grond van artikel 64 van de WW is uitgegaan van het juiste loon, het juiste aantal gewerkte overuren en vakantiedagen en of terecht de ontslagpremie niet is meegenomen.
Het loon en overuren in de periode van 16 maart 2020 tot 10 augustus 2020
6. In artikel 64, tweede lid, van de WW is ten aanzien van het eerste lid, onderdeel a, bepaald dat het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW het loon omvat over ten hoogste dertien weken onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de dienstbetrekking naar het oordeel van het UWV redelijkerwijs had moeten worden beëindigd of opgezegd, indien de dienstbetrekking niet of op een later dan het daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende moment is beëindigd of opgezegd. Dat betekent dat het loon en de overuren van 16 maart 2020 tot 10 augustus 2022 niet kunnen worden uitbetaald aan eiser, omdat dit ruim buiten de te berekenen periode valt.
Het loon over november en december 2022
6.1.
Volgens vaste rechtspraak mag het UWV uitgaan van de juistheid van de gegevens uit de polis administratie, tenzij de betrokkene aantoont dat deze gegevens niet juist zijn. [1]
Eiser heeft in oktober 2022 loon ontvangen. Omdat hij per 1 januari 2023 een nieuwe baan heeft, wordt alleen loon uitgekeerd over de maanden november 2022 en december 2022. Bij het bestreden besluit is het loon per maand berekend met een mindering van de pensioenpremie, waarbij er over die twee maanden een bedrag aan loon is toegekend aan de hand van de gegevens zoals opgenomen in de polis administratie van de Belastingdienst. Uit die gegevens blijkt dat het salaris per maand € 2.023,73 bruto was, wat met de mindering van de pensioenpremie (€ 158,77) op een bedrag van € 1.864,96 per maand uitkomt. Eiser heeft zelf verklaard dat de werkgever een uurloon heeft betaald van € 14,59, wat ook blijkt uit de salarisspecificaties. Daarom is terecht over twee maanden een bedrag van € 3.729,90 aan loon aan eiser toegekend. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom sprake is van een onjuiste berekening of aangetoond dat sprake was onjuiste gegevens.
De overuren
6.2.
Ten aanzien van de overuren geldt dat alleen de overuren die zijn gemaakt in november 2022 en december 2022 tot vergoeding in aanmerking kunnen komen, nu deze binnen de loonovernameperiode vallen. Uit de salarisspecificaties van november 2022 en december 2022 blijkt niet dat overuren zijn gemaakt, hetgeen correspondeert met de ziekmelding van eiser per 3 oktober 2022. Het UWV heeft uit de ingebrachte stukken, waaronder de salarisspecificaties van de jaren 2020, 2021 en 2022, evenmin kunnen herleiden dat sprake is geweest van structurele overuren in de 26 weken voorafgaand aan 1 november 2022. Om die reden zijn ook geen overuren meegenomen in de uitkering. Het UWV heeft op basis van deze salarisspecificaties, de gegevens van de Belastingdienst en de polis administratie een berekening overgelegd en is uitgegaan van een loonbetaling van 100% voor de maanden november 2022 en december 2022, ondanks dat eiser per
3 oktober 2022 ziek was. Eiser heeft eerst ter zitting gesteld dat op de salarisspecificaties zichtbaar is dat sprake is van structurele overuren welke terug zijn te vinden in de loonstroken van 2022 onder de noemer “extra uren”, maar heeft vervolgens nagelaten te onderbouwen of aan te tonen hoe deze extra uren zich vertalen in overuren, in hoeverre sprake is van een structureel component en welke gevolgen dit zou moeten hebben voor de berekening nu het UWV is uitgegaan van een uitbetaling van 100% van het loon van eiser, ondanks zijn ziekte.
De vakantie-uren
6.3.
Voor de vakantie-uren geldt dat in totaal 86,42 uren aan eiser zijn uitbetaald. De opbouw van deze vakantie-uren is vanaf 1 november 2022 tot en met 31 december 2022 berekend naar rato, welke is opgeteld op de daarvoor tot aan 31 oktober 2022 opgebouwde uren (rato: 44 dagen / 260 dagen x 160 uren = 27,08 uren. 27,08 + 59,33 uren tot en met
31 oktober 2022 = 86,41 uren totaal). De vakantie-uren komen daarmee uit op een bedrag van € 1.260,72 (86,41 uren x € 14,59).
De totale berekening
6.4.
Dat betekent dat de aan eiser verstrekte uitkering vanwege betalingsonmacht van zijn toenmalige werkgever ingevolge de WW juist is berekend, namelijk bestaande uit bedragen aan loon van € 3.729,90, vakantietoeslag van € 323,82, vakantietoeslagen over de vakantiedagen van € 100,86 en aan vakantie-uren van € 1.260,72, opgeteld een totaalbedrag van € 5.415,30 bruto. Voor de ontslagpremie geldt dat deze niet onder de loonovernameverplichting valt in hoofdstuk IV van de WW. [2]
Het beroep op het evenredigheidsbeginsel en de dringende reden
7. Het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Daargelaten dat eiser deze gronden niet nader heeft onderbouwd, is uit de stukken gebleken dat de werkgever eerder heeft aangegeven niet over andersluidende informatie te beschikken en dat het UWV is uitgegaan van de gegevens zoals opgenomen in de polis administratie van de Belastingdienst. Die boden geen grond voor een geslaagd beroep op het evenredigheidsbeginsel. De stukken die eiser pas in beroep heeft ingediend, maken dat oordeel niet anders. Eiser heeft zijn grond over de dringende reden, dat een situatie van maatschappelijke onaanvaardbaarheid zou ontstaan bij het niet toekennen van een groter bedrag dan reeds aan eiser is uitbetaald, evenmin onderbouwd, zodat ook die niet kan slagen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Het UWV heeft de hoogte van de betrokken uitkering juist vastgesteld. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789 en meer recent de uitspraak van de CRvB van 14 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3620.
2.Zie hiervoor de uitspraak van de CRvB van 28 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:611.