ECLI:NL:CRVB:2019:3620
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vaststelling dagloon op basis van polisadministratie door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de appellant, vertegenwoordigd door mr. H.F.A. Bronneberg, bezwaar heeft gemaakt tegen de vaststelling van zijn dagloon door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 20 februari 2018 besloten om appellant met terugwerkende kracht vanaf 29 juni 2017 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), waarbij het dagloon was vastgesteld op € 127,44. Appellant betwistte de hoogte van dit dagloon en stelde dat het overwerk niet was meegenomen in de berekening en dat de indexering niet correct was toegepast.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, met de overweging dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij de appellant aantoont dat deze gegevens niet juist zijn. Appellant heeft echter geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat de door het Uwv gehanteerde bedragen onjuist of onvolledig zijn. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar ook hier heeft hij geen bewijs geleverd voor zijn claims.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het oordeel van de rechtbank en de onderliggende overwegingen zijn onderschreven. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 november 2019.