ECLI:NL:RBROT:2023:8977

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
ROT 22/5139 V, ROT 22/5236 V, ROT 22/5237 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van verzetten tegen niet-tijdig beslissen en onbevoegdverklaring door de rechtbank

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 september 2023 uitspraak gedaan over drie verzetten van opposant tegen eerdere uitspraken. De verzetten betroffen twee gegrondverklaringen van beroepen wegens niet-tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, en een onbevoegdverklaring van de rechtbank. De opposant heeft geen gronden van verzet ingediend tegen de onbevoegdverklaring, waardoor dit verzet niet-ontvankelijk werd verklaard. Voor de andere twee verzetten was er geen twijfel over de buiten-zittinguitspraak van de rechtbank, die op 14 februari 2023 had plaatsgevonden. De rechtbank had toen geoordeeld dat het college niet tijdig had beslist op de bezwaren van opposant tegen eerdere besluiten, en had het college opgedragen alsnog te beslissen. Opposant voerde in verzet aan dat de feiten niet correct waren weergegeven en vroeg om een verhoging van de dwangsom. De verzetrechter oordeelde echter dat de argumenten van opposant geen twijfel deden ontstaan over de eerdere uitspraak. Het verzet in de zaak van de onbevoegdverklaring werd niet-ontvankelijk verklaard, en de andere verzetten werden ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/5139 V, ROT 22/5236 V, ROT 22/5237 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2023 op de verzetten van

[naam opposant], te [plaatsnaam], opposant.

Inleiding

Opposant heeft tegen een uitspraak van deze rechtbank van 14 februari 2023 verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 20 september 2023 op zitting behandeld. Opposant is verschenen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (het college) is met een bericht van verhindering niet verschenen.

De uitspraak van 14 februari 2023

1. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. Twee beroepen van opposant zijn gegrond verklaard, omdat het college (1) nog niet had beslist op het bezwaar van opposant tegen het primaire besluit van 9 maart 2022 (ROT 22/5139), waarin een overzicht van de belhistorie tussen opposant en het college is verstrekt, en (2) omdat het college nog niet had beslist op het bezwaar van opposant tegen het primaire besluit van 9 maart 2022 (ROT 22/5237) met betrekking tot informatie uit Suwinet. De rechtbank heeft zich verder onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op een verzoek van opposant van 9 april 2022 (ROT 22/5236) over het verwerken van beeldmateriaal.

Het verzet van opposant

2. Opposant voert aan dat in de uitspraak niet de juiste feiten zijn weergegeven, en dat hij procesbelang heeft bij een juiste weergave van de feiten. Zo staat in de buiten-zittinguitspraak dat opposant op 5 april 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten over het overzicht van de belhistorie (ROT 22/5139) en over informatie uit Suwinet
(ROT 22/5237), maar dat het college het bezwaarschrift pas op 18 april 2022 heeft ontvangen. Op basis van de e-mail van 5 april 2022 is duidelijk dat de bezwaarschriften waren verzonden. Het college had uiterlijk op 2 juni 2022 moeten beslissen op de bezwaarschriften van opposant. Het is niet de bedoeling dat de beslistermijn wordt opgerekt door aan te geven dat een bezwaarschriftencommissie advies moet uitbrengen. [1] Opposant betoogt verder dat de beslistermijn zes weken bedraagt, en niet twaalf weken.
Ten aanzien van de hoogte van de dwangsom voert opposant aan dat het college in meerdere zaken met hem niet (tijdig) heeft beslist, en dat daarom een sterkere prikkel nodig is. Opposant verzoek om de dwangsom te verhogen van € 250,- tot € 1.000,- per dag (zonder maximumbedrag), zodat het college niet meer op een dergelijke wijze handelt. [2]

Beoordeling door de verzetrechter

3. In deze procedure moet de verzetrechter de vraag beantwoorden of het beroep van opposant bij de uitspraak van 14 februari 2023 terecht zonder zitting is afgedaan. Dit betekent dat de beoordeling van de verzetrechter beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de buiten-zittinguitspraak. Als dat het geval is, dan is het verzet gegrond en komt de buiten-zittinguitspraak te vervallen. Het onderzoek wordt dan voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
ROT 22/5326 V
4. De verzetrechter stelt vast dat het verzet in zaak ROT 22/5326 geen gronden bevat tegen de onbevoegdverklaring van de rechtbank. Ter zitting heeft opposant bevestigd het eens te zijn met die conclusie. De verzetrechter verklaart het verzet in deze zaak dan ook niet-ontvankelijk.
ROT 22/5139 V en ROT 22/5237 V
5. In de buiten-zittinguitspraak staat dat opposant op 5 april 2022 zijn bezwaren heeft gemaild naar de rechtbank, dat hij deze bezwaren op 18 april 2022 voor de zekerheid zelf naar het college heeft gemaild en dat de rechtbank de op 5 april 2022 ontvangen bezwaren naar het college heeft doorgestuurd op 11 juli 2023. Op wat in verzet is aangevoerd, is geen twijfel ontstaan over de conclusie dat het college het bezwaarschrift van 5 april 2022 op 18 april 2022 heeft ontvangen, en dat de beslistermijn liep tot en met 13 juli 2022 (twaalf weken na het einde van de bezwaartermijn tegen de beslissing van 9 maart 2022). Het college mag immers binnen twaalf weken beslissen in het geval dat een bezwaarschriftencommissie advies uitbrengt. Dit staat in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb. Bovendien is in de buiten-zittinguitspraak geconcludeerd dat het college niet tijdig heeft beslist op de bezwaren van opposant en dat de beslistermijn dus is overschreden. Het beroep van opposant is gegrond verklaard en het college is opgedragen om alsnog te beslissen op de bezwaren van opposant.
Opposant is het verder niet eens met de hoogte van de aan het college opgelegde dwangsom in het geval van niet-tijdig beslissen. Wat opposant in verzet hierover heeft aangevoerd, leidt niet tot twijfel. De door opposant aangehaalde uitspraken, waarin een hogere dwangsom per dag is opgelegd, verschillen dermate van deze zaak dat niet kan worden gezegd dat ook in deze zaak een hogere dwangsom per dag zou moeten worden opgelegd.

Conclusie en gevolgen

ROT 22/5236 V
6. Het verzet is niet-ontvankelijk en wordt daarom niet inhoudelijk behandeld.
ROT 22/5139 V en ROT 22/5237 V
7. Door wat opposant heeft aangevoerd is geen twijfel ontstaan over de uitspraak van 14 februari 2023. Het verzet is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in geen van de verzetten aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet in zaak ROT 22/5236 V niet-ontvankelijk;
- verklaart het verzet in de zaken ROT 22/5139 V en ROT 22/5237 V ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst opposant naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:2640.