ECLI:NL:RBROT:2023:8948

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
ROT 23/2455
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van budgetbeheer en bewind in het kader van Minnelijke Schuldhulpverlening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor kosten van budgetbeheer en bewind. Eiser had op 3 november 2022 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen op 28 februari 2023 werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 31 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en zijn bewindvoerster. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de bijzondere bijstand in stand blijft.

De rechtbank oordeelt dat de kosten van budgetbeheer en bewind niet gelijkgesteld kunnen worden aan beslaglegging, en dat het beleid van verweerder om eerst een verhoging van het vrij te laten bedrag (VTLB) te proberen, niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser betoogt dat zijn draagkracht niet correct is vastgesteld, omdat hij verplicht is een deel van zijn inkomen af te dragen aan schuldeisers in het kader van een Minnelijke Schuldhulpverlening Natuurlijke Personen (MSNP) traject. De rechtbank stelt echter vast dat de eisers draagkracht voldoende is om de kosten zelf te betalen, en dat het beleid van verweerder niet onredelijk is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van budgetbeheer en bewind in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter A.C. Rop en is openbaar uitgesproken op 8 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2455

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr E. Kattestaart

het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, verweerder,

gemachtigde: [naam gemachtigde]

Procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder op eisers bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Bij besluit van 3 november 2022 heeft verweerders eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van budgetbeheer en bewind afgewezen. Met het besluit van 28 februari 2023 op eisers bezwaar is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven (het bestreden besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen, vergezeld van [persoon A] , eisers bewindvoerster. Namens verweerder is de gemachtigde verschenen.

Geschil

Inleiding
2.1.
Bij beschikking van 4 augustus 2022 heeft de kantonrechter voor eiser wegens problematische schulden een bewindvoerder aangesteld. Eiser zat toen in een traject van Minnelijke Schuldhulpverlening Natuurlijke Personen (MSNP). Dit traject is op 12 september 2018 gestart en op 1 november 2022 met goed gevolg beëindigd.
2.2.
De bewindvoerder heeft op 10 augustus 2022 voor zijn werkzaamheden over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 bij eiser € 1.351,55 in rekening gebracht. Dit betreft budgetbeheer in de maanden januari tot en met juli 2022 en werkzaamheden als bewindvoerder in de maanden augustus 2022 tot en met december 2022. Voor deze kosten heeft eiser op 11 augustus 2022 bijzondere bijstand gevraagd.
Standpunt van verweerder in het bestreden besluit
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser, gelet op het in aanmerking te nemen maandinkomen van € 1.422,87 netto, een draagkracht van € 271,47 per maand heeft. Dit is het bedrag aan inkomen dat eiser meer heeft dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm van een alleenstaande, de grens voor draagkracht die verweerder voor kosten van budgetbeheer en bewind volgens zijn beleidsregels hanteert. Eisers draagkracht is volgens verweerder voldoende om deze kosten over 2022 van € 206,71 per maand zelf te kunnen betalen. Verweerder ziet in het feit dat eiser via de gemeente Vlaardingen een MSNP-traject volgt en daardoor gehouden is van zijn maandinkomen een bedrag van € 182,35 af te dragen aan zijn schuldeisers, geen reden om de draagkracht aan te passen aan eisers feitelijk te besteden inkomen. Volgens de beleidsregels van verweerder wordt dat alleen gedaan als de bewindvoerder of de schuldhulpverlener een verzoek heeft ingediend om het vrij te laten bedrag (VTLB, het deel van het inkomen dat wordt vrijgelaten van aflossing) te verhogen voor de kosten van budgetbeheer en/of bewind. Dat is hier niet gebeurd, noch toen de bewindvoerder budgetbeheer voor eiser deed, noch toen zij formeel tot bewindvoerster door de kantonrechter was benoemd. Verweerder vindt het niet relevant dat eisers bewindvoerster er niet van op de hoogte was dat dit als voorwaarde werd gehanteerd. Verweerder ziet in eisers verplichtingen vanwege het MSNP-traject evenmin bijzondere omstandigheden om van zijn beleidsregels af te wijken. Verweerder is van opvatting dat het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg van het moeten afbetalen van schulden niet door het verlenen van bijstand mag worden opgelost. Verweerder wijst op uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:BV2318, en 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4730.
Wat eiser hiertegen aanvoert in beroep
4. Eiser betoogt dat verweerders beleid in strijd is met rechtspraak van de Raad. Daarin wordt immers geoordeeld dat bij het vaststellen van de draagkracht moet worden uitgegaan van het inkomen waarover iemand feitelijk kan beschikken. Eiser ziet bevestiging voor zijn standpunt in uitspraken van de Raad van 28 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8374, van 19 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:242 en ECLI:NL:CRVB:2021:110. Hierin wordt geoordeeld dat inkomen waarop beslag is gelegd wegens schulden, niet in aanmerking mag worden genomen voor het bepalen van de draagkracht.
Voor zover al het bedrag dat eiser maandelijks aan zijn schuldeisers moet afdragen niet vergelijkbaar zou zijn met beslag, betoogt eiser dat de afwijzing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard waarin verweerder aanleiding had moeten zien een uitzondering op zijn beleid te maken. Eiser wijst erop dat deze nieuwe schuld aan de bewindvoerder het MSNP-traject in gevaar brengt. Dit is des te schrijnender omdat verweerder zelf de minnelijke schikking tot stand heeft gebracht en eiser nog maar drie maanden behoefde af te lossen om dat traject na bijna drie jaar te kunnen afsluiten.

Juridisch kader

5.1.
Niet in geschil is dat de kosten van eiser die de bewindvoerder in rekening heeft gebracht, zich voordoen, noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, zodat zoverre is voldaan aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand als omschreven in artikel 35, eerste lid, van de Pw. Dat artikel bepaalt verder dat in dat geval alleen recht op bijzondere bijstand bestaat als de betrokkene naar het oordeel van het college die kosten niet zelf kan betalen uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm (draagkracht). Bij de vaststelling van de draagkracht heeft het college blijkens de wettekst een zekere beoordelingsruimte.
5.2.
Verweerder heeft voor de wijze waarop hij de draagkracht vaststelt, beleid gemaakt dat is neergelegd in de artikelen 6.2 tot en met 6.5 van de Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 Maassluis, Vlaardingen en Schiedam 2020 (de Beleidsregels). Hierin staat, voor zover van belang voor dit geschil, het volgende.
Op grond van artikel 6.3, eerste lid, van de Beleidsregels wordt het inkomen als bedoeld in de artikelen 32 en 33 van de wet als draagkracht in aanmerking genomen voor zover dat meer bedraagt dan 110% van de voor een alleenstaande dan wel gehuwden geldende norm.
Artikel 6.3, vierde lid, van de Beleidsregels schrijft voor dat de draagkracht wordt vastgesteld op basis van de toepasselijke bijstandsnorm in geval één of meer van de volgende situaties van toepassing is: a. Wettelijke Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP); b. Minnelijke Schuldregeling Natuurlijke Personen (MSNP); c. inhouding inzake een bestuursrechtelijke premie; d. beslaglegging.
In artikel 6.3, vijfde lid, van de Beleidsregels wordt op het vierde lid een uitzondering gemaakt. Hierin is bepaald dat het vierde lid sub a en b niet van toeppassing is wanneer er bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor budgetbeheer, budgetbegeleiding en beschermingsbewindvoering en er geen verzoek is gedaan bij de rechter-commissaris of schuldhulpverlener om verhoging van het VTLB [lees: ten behoeve van deze kosten].
5.3.
Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Beoordeling van het geschil door de rechtbank

6. Voor zover verweerder met zijn verwijzing naar de door hem aangehaalde uitspraken van de Raad wil betogen dat door eisers aflossingsverplichtingen te betrekken bij de draagkracht, indirect bijstand zou worden verstrekt voor schulden, volgt de rechtbank dat betoog niet. In die uitspraken ging het immers om algemeen noodzakelijke kosten van bestaan (inrichtingskosten) waarvoor de betrokkene niet had kunnen reserveren door schulden. Partijen zijn het er hier echter over eens dat kosten van budgetbeheer en bewind geen algemeen noodzakelijke kosten van bestaan zijn, maar noodzakelijke uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. De vraag of de betrokkene voor die kosten kon reserveren, is bij de beoordeling van de draagkracht niet relevant. Zie in dat verband r.o. 4.3.3. in de door eiser aangehaalde uitspraak van de Raad van 19 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:242.
7. De uitspraken van de Raad waar eiser naar verwijst zijn evenmin toepasselijk.
In dit geval is er immers geen beslag gelegd op een deel van het inkomen van eiser. Beslag en een MNSP-traject kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk worden geschakeld. In het geval van beslag is er een absolute onmogelijkheid om te beschikken over het deel van het inkomen waarop het beslag rust. Bij afdracht van een deel van het inkomen aan de schuldeisers in het kader van een MNSP-traject is van die absolute onmogelijkheid geen sprake. Bovendien bestaat de mogelijkheid om om ophoging van het VTLB te vragen. Verweerder kon in redelijkheid dit onderscheid tussen beslag enerzijds en een MSNP-traject anderzijds in zijn beleidsregels tot uitgangspunt nemen voor het bepalen van draagkracht bij aanvragen van bijzondere bijstand.
8. Uit de toelichting door verweerder ter zitting op de beleidsregels volgt dat voor het bepalen van draagkracht bij aanvragen om bijzondere bijstand voor kosten van budgetbeheer en bewind door een persoon die een MSNP-traject volgt, anders dan bij overige aanvragen om bijzondere bijstand van die persoon, wordt uitgegaan van het werkelijk inkomen. Deze keuze heeft verweerder gemaakt omdat voor deze kosten in een MSNP-traject in beginsel op verzoek van de betrokkene een voorziening kan worden getroffen door de schuldhulpverlener door ophoging van het VTLB. De betrokkene is volgens verweerder gehouden alle voorhanden zijnde oplossingen voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, aan te spreken. De strekking van het beleid is dus dat zo lang de betrokkene niet heeft geprobeerd om via de weg van ophoging van het VTLB in de kosten van budgetbeheer en bewind te voorzien, de aanvraag om bijzondere bijstand wordt afgewezen. Dat de schuldenregeling daarvoor moet worden aangepast, acht verweerder in beginsel niet onnodig bezwarend. Als de verhoging van het VTLB wordt afgewezen, bijvoorbeeld omdat de schuldeisers niet akkoord gaan met aanpassing van de schuldenregeling, wordt de bijzondere bijstand toegekend, aldus verweerder ter zitting.
9. De rechtbank acht dit beleid niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder stelt voor bijzondere bijstand voor een betrokkene in een MSNP-traject alleen in geval van kosten van budgetbeheer of bewind de eis dat ophoging van het VTLB wordt getracht te bewerkstelligen. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat een verzoek om ophoging van het VTLB voor deze kosten in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt, maar dat in geval van afwijzing de betrokkene alsnog aanspraak kan maken op bijzondere bijstand. Dat de ophoging van het VTLB maakt dat de schuldenregeling langer zal lopen, is geen omstandigheid waaraan in het kader van de bijstand doorslaggevende betekenis toekomt. De rechtbank ziet bevestiging voor dit oordeel in de uitspraak van de Raad van
9 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1304. Ook is de rechtbank niet gebleken dat dit beleid in eisers geval een onredelijke uitwerking heeft gehad. Het MSNP-traject is immers op
1 november 2022 afgerond, waarna eiser ook feitelijk de beschikking had over zijn volledige inkomen. Ter zitting is verklaard dat eiser vanaf die tijd via een betalingsregeling de kosten voor het budgetbeheer en bewind heeft kunnen voldoen. De omstandigheid dat hij na het afronden van het MSNP-traject nog steeds niet over zijn volledig inkomen kon beschikken door deze nieuwe betalingsregeling, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder gehouden was van zijn beleid af te wijken.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de bijzondere bijstand voor kosten van budgetbeheer en bewindvoering in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
8 september 2023.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar
de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waaropdeze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.