Op 9 april 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de rechtbank Noord-Nederland. Het betreft een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een hoger bedrag aan bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. De zaak is ontstaan na een gemeentelijke herindeling waarbij het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden de bevoegdheden overnam van het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân. Betrokkene, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college die de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering introkken en terugvorderden. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat de verplichtingen uit een minnelijk schuldhulpverleningstraject gelijkgesteld moeten worden aan die van een WSNP-traject. De Raad oordeelt dat het college de draagkracht van betrokkene correct heeft vastgesteld en dat de kosten van bewindvoering niet uit de draagkracht konden worden voldaan. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart de beroepen ongegrond, waarmee de besluiten van het college worden bevestigd. De uitspraak benadrukt de vrijheid van het bijstandverlenend orgaan in de vaststelling van de draagkracht en de verschillen tussen minnelijk en wettelijk schuldsaneringstrajecten.