ECLI:NL:RBROT:2023:7748

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
ROT 22/6277 en 22/6278
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting en voorwaarden parkeervergunning

Op 25 augustus 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken ROT 22/6277 en ROT 22/6278, waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A.K. Rahman, in beroep ging tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslagen, die betrekking hadden op een totaalbedrag van € 69,10, werden opgelegd omdat eiser op 7 en 9 september 2022 tijdens winkeltijden parkeerde in de Vierambachtsstraat, terwijl zijn parkeervergunning niet geldig was op die momenten. Eiser betoogde dat hij niet op de hoogte was van de voorwaarden van de vergunning, maar de rechtbank oordeelde dat de voorwaarden schriftelijk aan eiser waren bekendgemaakt en dat hij verantwoordelijk was voor het naleven daarvan.

De rechtbank behandelde ook het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel, maar oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, aangezien de wetgeving bepaalt dat belasting verschuldigd is bij het plaatsvinden van een belastbaar feit. Eiser stelde verder dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat drie van de vijf naheffingsaanslagen waren vernietigd, maar de rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van inconsistentie in het coulancebeleid van verweerder. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond, waardoor de naheffingsaanslagen in stand bleven. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/6277 en 22/6278

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaken tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. M.A.K. Rahman,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: [naam 1].

Procesverloop

Verweerder heeft de volgende naheffingsaanslagen parkeerbelasting aan eiser opgelegd:
- dagtekening 22 september 2022; in totaal € 69,10, bestaande uit € 2,60 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 1])
(ROT 22/6277);
- dagtekening 22 september 2022; in totaal € 69,10, bestaande uit € 2,60 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 2])
(ROT 22/6278).
Bij uitspraken op bezwaar van 19 december 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikkingen en de aanslagen ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2023. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door zijn collega, [naam 2].
Voorafgaand aan de zitting heeft de griffier het Track & Trace-systeem van PostNL geraadpleegd. Bij de aangetekende verzending aan de gemachtigde van eiser van de uitnodigingsbrieven voor de zitting van 17 augustus 2023, gedateerd 17 juli 2023, staat dat deze op 18 juli 2023 zijn bezorgd, voorzien van een handtekening voor ontvangst. Gelet hierop heeft de rechtbank vastgesteld dat de uitnodigingen voor de zitting op regelmatige wijze aan het adres van de gemachtigde van eiser zijn aangeboden en heeft zij de zaak op zitting behandeld.

Overwegingen

1.1
Op 30 maart 2019 heeft verweerder aan eiser een parkeervergunning voor bewoners verleend. In de vergunning wordt verwezen naar de bijgevoegde gebruikersvoorschriften, die van toepassing zijn op en deel uitmaken van de vergunning. In de gebruiksvoorschriften staat vermeld dat ten aanzien van de winkelstraat Vierambachtsstraat de vergunning niet geldig is op maandag tot en met zaterdag van 9:00 uur tot 18:00 uur en op koopavond tot 21:00 uur.
1.2
Op 7 september 2022 om 17:58 uur en op 9 september 2022 om 18:03 uur, tijdens een koopavond, heeft een parkeercontroleur van verweerder geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kenteken]) stond geparkeerd aan de Vierambachtsstraat in Rotterdam zonder dat voldoende parkeerbelasting was betaald.
Geldigheid parkeervergunning
2.1
Eiser betoogt dat hij pas door de bestreden besluiten op de hoogte is geraakt van het feit dat met de aan hem verstrekte vergunning niet mag worden geparkeerd op de locatie Vierambachtsstraat tijdens winkeltijden. Eiser weet niet meer of hij de begeleidende brief bij de vergunning heeft ontvangen.
2.2
De rechtbank stelt voorop dat van parkeren met een vergunning alleen sprake is als wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend (zie het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336). Niet in geschil is dat de auto van eiser op een parkeerplaats stond waar alleen tegen betaling mag worden geparkeerd.
2.3
Verweerder heeft de parkeervergunning en de voorwaarden daarvan schriftelijk aan eiser bekendgemaakt. Vanaf dat moment golden de voorwaarden van de parkeervergunning voor eiser. Dat hij de voorwaarden destijds niet goed heeft gelezen of (deels) is vergeten, komt voor zijn eigen rekening en risico (zie bijvoorbeeld het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3829). Toen eiser op 7 en 9 september 2022 tijdens winkeltijden parkeerde in de Vierambachtsstraat, was zijn vergunning niet geldig en had eiser parkeerbelasting moeten betalen. Dat heeft hij niet gedaan. Verweerder heeft de naheffingsaanslagen daarom terecht opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Evenredigheidsbeginsel
3.1
Eiser betoogt dat het opleggen van een naheffingsaanslag omdat hij zonder te betalen parkeerde op 7 september 2022 om 17:58 uur, twee minuten voordat zijn vergunning weer zou gelden, geen enkel redelijk doel dient.
3.2
De rechtbank vat het betoog van eiser op als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Volgens vaste rechtspraak is hier echter sprake van een gebonden beschikking, waarbij uit de wetgeving voortvloeit dat, indien een belastbaar feit zich voordoet, de belasting verschuldigd wordt (zie het arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 september 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1780). Het toetsen aan het evenredigheidsbeginsel zou dan neerkomen op het toetsen aan de innerlijke waarde van de wet, wat de rechtbank niet is toegestaan op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen (zie het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3698). De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding van deze rechtspraak af te wijken. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Eiser betoogt verder dat verweerder het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden door meer waarde te hechten aan de belangen van het winkelend publiek dan aan de belangen van eiser als bewoner.
4.2
Voor zover eiser bedoelt dat verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel een voorwaarde heeft verbonden aan de parkeervergunning, geldt dat dit betoog buiten de omvang van het geding valt. In deze procedure staan de naheffingsaanslagen aan eiser centraal. Indien eiser het niet eens is met de voorwaarden van zijn parkeervergunning had het op zijn weg gelegen om bezwaar en eventueel beroep in te stellen tegen het besluit waarmee die vergunning is verleend. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
5.1
Eiser betoogt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel door drie van de vijf naheffingsaanslagen te vernietigen. De onderhavige twee naheffingsaanslagen zijn gelijk aan de drie vernietigde naheffingsaanslagen. Verweerder had gelijke gevallen op gelijke wijze moeten behandelen en de onderhavige twee naheffingsaanslagen ook moeten vernietigen.
5.2
In totaal zijn aan eiser vijf naheffingsaanslagen opgelegd. Verweerder heeft in de bestreden besluiten van 19 december 2022 toegelicht dat drie van de vijf naheffingsaanslagen met hoge uitzondering zijn vernietigd ondanks dat deze terecht zijn opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. De naheffingsaanslagen zijn vernietigd uit coulance. De rechtbank kan in dat geval slechts beoordelen of verweerder een eventueel coulancebeleid niet consistent heeft toegepast (zie het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3698). Dat is in deze zaak niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen in stand blijven.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).