ECLI:NL:GHAMS:2019:3829

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
18/00741
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en informatieplicht gemeente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de gemeente Haarlem. De naheffingsaanslag, gedateerd 6 november 2017, betrof een bedrag van € 65,20, bestaande uit € 4,20 aan parkeerbelasting en € 61,00 aan kosten. Na bezwaar van belanghebbende verklaarde de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Holland bevestigde deze beslissing op 9 november 2018. Belanghebbende stelde dat de gemeente niet aan zijn informatieverplichting had voldaan, omdat er geen duidelijke bebording aanwezig was die aangaf dat zijn parkeervergunning niet geldig was op de locatie waar hij parkeerde. Het Hof Amsterdam oordeelde dat de gemeente Haarlem voldoende informatie had verstrekt over de voorwaarden van de parkeervergunning, die digitaal was aangevraagd. Het Hof bevestigde dat de vergunning niet geldig was op de betreffende locatie op het moment van parkeren, en dat belanghebbende niet had voldaan aan de voorwaarden die aan de vergunning waren verbonden. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht had bevestigd. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk AMS AWB 18/00741
29 oktober 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. H.P. Dom)
tegen
de uitspraak van 9 november 2018 in de zaak met kenmerk HAA 18/2389 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 6 november 2017 aan belanghebbende een naheffingsaanslag ([aanslagnummer]) parkeerbelasting opgelegd van in totaal € 65,20 (€ 4,20 parkeerbelasting en € 61,00 kosten; hierna de Naheffingsaanslag).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 24 april 2018 het bezwaar ongegrond verklaard en de Naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 9 november 2018 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep bij het Hof ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2019. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn verschenen. Namens de heffingsambtenaar is verschenen A.M. de Bie-Stokman. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld.
1. Op maandag 6 november 2017 om 09:19 (het Hof begrijpt: 09:16) uur heeft een parkeercontrole plaatsgevonden aan de Keizerstraat te Haarlem. De parkeercontroleur constateerde dat ten behoeve van eisers auto, een [model auto] met kenteken [kentekennummer] ( Hof: hierna ook de Auto), geen parkeerbelasting was voldaan en heeft vervolgens een naheffingsaanslag uitgeschreven.
2. Bij brief van 8 september 2017 is aan eiser kenbaar gemaakt dat aan hem een digitale parkeervergunning voor de zone Binnenstad is toegekend over het jaar 2017 (Hof: hierna ook de Parkeervergunning). In deze brief wordt voor onder meer de bijbehorende regels en voorwaarden verwezen naar de digitale parkeerfolder. Op pagina 4 van deze digitale parkeerfolder staat onder meer vermeld:

Met een parkeervergunning voor de Binnenstad (zone B) kunt u bijna overal parkeren in de binnenstad zonder te betalen. Een uitzondering vormen de parkeermeterplaatsen in de volgende straten: Barrevoetestraat, Krocht, Tempeliersstraat, Botermarkt, Spaarne, Houtplein, Wagenweg, Gedempte Oude Gracht, Smedestraat, Keizerstraat en Nieuwe Groenmarkt.
Voor deze straten geldt dat u hier met uw parkeervergunning kunt parkeren op de volgende tijden:
• Van maandag t/m zaterdag van 18.00 tot 9.00 uur, behalve op koopavonden;
• Op koopavonden van 21.00 uur tot 9.00 uur;
• Op zondag de hele dag.
Buiten deze tijden moet u een parkeerkaart kopen om te parkeren op deze locaties.
2.2.
Nu partijen tegen deze feiten geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof van deze feiten uitgaan. Het Hof voegt het volgende aan de feiten toe.
2.3.
De Parkeervergunning is langs elektronische weg (hierna: digitaal) aangevraagd. Op de website van de gemeente die bewoners van de Binnenstad gebruiken om een parkeervergunning aan te vragen wordt duidelijk aangegeven dat de vergunning, voor zover hier van belang, in de Keizerstraat niet geldig is van maandag tot en met zaterdag van 9.00 tot 18.00.
2.4.
In de op 8 september 2017 naar belanghebbende verstuurde brief (zie rechtbankuitspraak onder 2) staat onder andere:
“Wij hebben u een parkeervergunning toegekend voor het kalenderjaar 2017 voor (de Auto). Met deze parkeervergunning kunt u uitsluitend parkeren in zone Binnenstad. Uw kenteken is digitaal geregistreerd. U hoeft niets achter uw voorruit te plaatsen.
Heeft u verschillende parkeervergunningen aangevraagd, dan wijzen wij u erop dat deze wegens logistieke redenen apart worden verzonden. Het is dus mogelijk dat u uw parkeervergunningen een aantal dagen na elkaar ontvangt.
Voorwaarden
Voor meer informatie over parkeervergunningen in Haarlem (en de bijbehorende regels en voorwaarden), verwijzen wij u naar de digitale parkeerfolder. Deze is bereikbaar via de link www.haarlem.nl/folderparkeervergunning.”
2.5.
Het Besluit tot aanwijzing plaatsen betaald parkeren, vergunninghoudersplaatsen, tot het instellen van voorschriften voor inwerkingstellen van parkeerapparatuur (Besluit parkeerregulering) houdt in:

I. Parkeerbelastingplaatsen
Als plaatsen waar tegen betaling van de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2 onderdeel a, van de Verordening parkeerbelasting mag worden geparkeerd, worden aangewezen:
1. (…)
2. plaatsen waar mag worden geparkeerd met een vergunning als bedoeld in artikel 2 onderdeel b, van de Verordening parkeerbelasting. (…)
• Zone B (Binnenstad: op de vergunning aangeduid met hoofdletter B), zie bijlage 1;
III. Parkeren op meterplaatsen
1. (…)
2. Een houder van een parkeervergunning voor Zone B mag van maandag tot en met zaterdag van 18:00 – 23:00 uur (met uitzondering van de koopavonden) ook parkeren op de meterplaatsen binnen het gebied waarvoor zijn parkeervergunning geldt zonder dat hij parkeerbelasting op grond van artikel 2, onderdeel a, van de Verordening parkeerbelastingen verschuldigd is.
3. De parkeervergunning voor zone B is van maandag tot en met zaterdag van 09:00 – 18:00 uur niet geldig op de meterplaatsen van de hierna vermelde straten: (…) Keizerstraat, (…).”
Bijlage 1: beschrijving zone B
(…)
(…)
Keizerstraat
(…)”
2.6.
De gemeente Haarlem heeft in de Keizerstraat wél bebording geplaatst volgens welke aldaar voor het parkeren parkeerbelasting als bedoeld in artikel 1, letter a, van de Verordening verschuldigd is, maar geen bebording in of nabij de Keizerstraat geplaatst waarop vermeld staat dat de Parkeervergunning slechts op bepaalde tijden aldaar geldig was.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep tussen partijen in geschil of de Naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2.
Door belanghebbende wordt, zakelijk weergegeven, onder meer aangevoerd dat de gemeente niet aan zijn informatieverplichting ter plaatse en niet aan zijn informatieverplichting in de vergunning heeft voldaan. Op locatie was immers niet te achterhalen dat zijn vergunning, vanwege een uitzondering, niet geldig was. Een verwijzing naar een digitaal beschikbare folder volstaat niet. Hiermee is volgens de belanghebbende ten onrechte geen rekening gehouden door de rechtbank.
3.3.
De heffingsambtenaar acht de uitspraak van de rechtbank juist.

4.Het oordeel van de rechtbank

“7. De naheffingsaanslag is opgelegd ter zake van het niet voldoen van parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2017 van de gemeente Haarlem (de Verordening). Ingevolge dit artikel wordt een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze Verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze. Op grond van artikel 5, lid 1, en artikel 7, lid 1, van de Verordening wordt de belasting geheven bij voldoening op aangifte en is deze verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
Ingevolge artikel 2, aanhef, onderdeel b, van de Verordening wordt parkeerbelasting geheven ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een motorvoertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
8. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997 (ECLI:NL:HR:1997:AA3336) is de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Verordening niet verschuldigd indien wordt geparkeerd met een vergunning waarvoor de belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is voldaan. Indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden is er geen sprake van parkeren met een vergunning en is een parkeerder de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Verordening verschuldigd, hetgeen eiser heeft nagelaten.
9. De rechtbank overweegt dat eiser er bij het verstrekken van de parkeervergunning door de gemeente Haarlem op is gewezen dat er regels en voorwaarden aan de parkeervergunning zijn verbonden. Ook is hij erop gewezen dat deze regels en voorwaarden staan beschreven in een digitale parkeerfolder onder vermelding van het specifieke internetadres waar deze parkeerfolder is te raadplegen. Uit de informatie van de digitale parkeerfolder blijkt dat met een parkeervergunning voor de zone Binnenstad bijna overal in de binnenstad van Haarlem kan worden geparkeerd zonder betalingsverplichting maar dat daarop uitzonderingen worden gevormd door onder meer de parkeermeterplaatsen in de Keizerstraat.
10. Niet in geschil is dat eiser de brief met daarin de verwijzing naar de digitale vindplaats van de parkeerfolder met daarin de regels en voorwaarden die zijn verbonden aan de parkeervergunning, heeft ontvangen. De rechtbank overweegt dat hij zich daarom voldoende op de hoogte heeft kunnen stellen van de aan de verkregen parkeervergunning verbonden rechten en plichten. De rechtbank is van oordeel dat op deze wijze aan eiser voldoende kenbaar is gemaakt dat er regels en voorwaarden waren verbonden aan de parkeervergunning en op welke wijze hij die kon raadplegen. Niet in geschil is dat eiser de digitale parkeerfolder niet heeft gelezen (vóór het opleggen van de in geschil zijnde naheffingsaanslag). Dat eiser desondanks meende dat zijn vergunning onbeperkt geldig was in de binnenstad van Haarlem – en dus ook in de Keizerstraat – kan er dan ook niet toe leiden dat zijn handelen niet voor zijn rekening en risico komt. Dat verweerder de uitzondering ook nog door middel van bebording kenbaar had kunnen maken en dit heeft nagelaten terwijl dat in andere gemeenten wel is gebeurd, doet aan het voorgaande niets af. De rechtbank ziet niet in hoe eisers beroep op artikel 8 van het EVRM en het beroep op strijd met het beginsel van ‘informed conscent’ in deze zaak tot een ander oordeel zou kunnen leiden. Verweerder heeft dan ook terecht een naheffingsaanslag opgelegd.
11. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5. Beoordeling van het geschil

5.1.
Het Hof overweegt als volgt. Uit de gedingstukken leidt het Hof af dat belanghebbende de Auto heeft geparkeerd op een plaats (hierna de Locatie), dag en tijdstip waar parkeerbelasting als bedoeld in artikel 1, letter a, van de Verordening verschuldigd was (hierna de A-belasting) en dat hij zodanige belasting niet heeft voldaan, maar dat hij wel beschikte over een vergunning als bedoeld in artikel 1, letter b, en de daarvoor verschuldigde belasting (hierna de B-belasting) had voldaan.
5.2.
Het Hof acht hetgeen de rechtbank onder 7, 8 en 9 van haar uitspraak overweegt juist en neemt die rechtsoverwegingen over.
5.3.
Het Hof is van oordeel dat ingevolge het Besluit parkeerregulering (onder III, punt 3) op de Locatie op het moment van het parkeren (een weekdag tussen 09.00 en 18.00) de Parkeervergunning niet geldig was en dat belanghebbende derhalve de A-belasting verschuldigd was.
5.4.
Belanghebbende, zo begrijpt het Hof, stelt zich ook in hoger beroep op het standpunt dat, nu de Parkeervergunning zelf (belanghebbende doelt op de brief van 8 september 2017, zie 2.5) niet de voorwaarden bevatte waaronder de Parkeervergunning geldig was, (1) hij op de Locatie op het moment van het parkeren geen A-belasting verschuldigd was, dan wel (2) bij hem het vertrouwen was gewekt dat hij op de Locatie op het moment van het parkeren de A-belasting niet verschuldigd was.
5.5.
Voor zover belanghebbende in hoger beroep betoogt dat hij niet op de hoogte was van de (exacte) aan de Parkeervergunning verbonden voorwaarden, die onder andere inhielden dat hij niet op de Locatie op dat moment (een weekdag tussen 09.00 en 18.00) mocht parkeren, heeft het volgende te gelden. Zoals de rechtbank in haar uitspraak onder 8 en 9 heeft overwogen heeft de gemeente Haarlem belanghebbende er bij de brief van 8 september 2017 adequaat op gewezen dat er voorwaarden aan de Parkeervergunning verbonden waren en verwees zij belanghebbende voor de voorwaarden naar een website. Niet gesteld of gebleken is dat die website onjuiste informatie bevatte. Daarmee zijn de aan de Parkeervergunning verbonden voorwaarden (in voldoende mate) kenbaar gemaakt en golden zij voor belanghebbende.
Daar komt bij dat, ook als belanghebbende voormelde website - bij het aanvragen of na het ontvangen van de Parkeervergunning - destijds niet goed raadpleegde en ook overigens niet op de hoogte was van de voorwaarden, hem dit niet kan baten. Een dergelijk niet-raadplegen komt allereerst voor zijn rekening en risico en doet ook overigens niet af aan de rechtsgeldigheid en toepasbaarheid van de voorwaarden.
5.6.
Belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die bij hem het vertrouwen konden wekken dat hij - vanwege de Parkeervergunning - geen A-belasting verschuldigd was. Uit de gedingstukken volgt immers dat belanghebbende, zowel bij de aanvraag als bij het verstrekken van de Parkeervergunning op de website van de gemeente kon lezen dat die vergunning op de Locatie op het moment van het parkeren niet geldig was (zie 2.3). Dat de brief van 8 september 2017 die informatie niet bevatte doet hier - gelet op rechtsoverweging 5.5 - niet aan af. Dat de gemeente Haarlem anderszins informatie verstrekt heeft op basis waarvan belanghebbende kon menen dat de gemeente zich op het standpunt stelde dat de Parkeervergunning voor het toentertijd Parkeren geldig was heeft belanghebbende niet gesteld en is ook overigens niet gebleken.
5.7.
Belanghebbende betoogt in zijn hoger beroepschrift tevens het volgende:
“Door de wijze (per digitale folder!) waarop Gemeente Haarlem meent een verbod kenbaar te maken op een uitzondering (de parkeervergunning) op een parkeerverbod kan dit de verkeersveiligheid in gevaar brengen. En dat is verboden, op grond van het bepaalde in Wegenverkeerswet 1994, art 2a.
Op grond van het bepaalde in Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 (RVV 1990) zijn weggebruikers verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden (artikel 62). Deze verkeerstekens moeten dan wel duidelijk kenbaar zijn voor de weggebruiker. De Gemeente Haarlem heeft gebruik gemaakt van voornoemde bevoegdheid, maar heeft nagelaten hieraan op een duidelijke, ondubbelzinnige wijze kenbaarheid te geven. (…)
5.8.
Naar het oordeel van het Hof verplichtte geen rechtsregel de Gemeente Haarlem om middels bebording de tijden waarop met een parkeervergunning geparkeerd mocht worden ter plekke middels bebording of anderszins aan te geven. Een dergelijk verplichting valt ook niet in de Wegenverkeerswet 1994 of het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) te lezen. Het Hof vermag ook niet in te zien hoe het ontbreken van dergelijke bebording de verkeersveiligheid in gevaar kan brengen. De vergunninghouder kent immers de voorwaarden - of behoort de voorwaarden te kennen - die aan een parkeervergunning zijn verbonden.
5.9.
Tot slot betoogt belanghebbende in zijn hoger beroepschrift:
In de beslissing van de Rechtbank wordt ook niet overwogen of belanghebbende wel of geen op Internet aangesloten computer bezit en of die voldoende mobiel is om in de auto te worden meegenomen en als dat zo is moet je die computer bij je hebben en niet vergeten te worden mee te nemen en ook steeds voldoende opgeladen te zijn. De Rechtbank is daar gewoon vanuit gegaan. Dat strookt niet met rechtspreken op basis van feiten en omstandigheden, maar op basis van aannames. Hiertegen maak ik dan ook ernstig bezwaar. De niet tijdens de zitting besproken veronderstelling door de Rechtbank toont vooringenomenheid aan, waardoor de beslissing niet in stand kan blijven.
De onderwerpelijke naheffingsaanslag riekt, platvloers gezegd, naar poging om extra inkomsten (…) te genereren, ten koste van haar auto bezittende inwoners.”
5.10.
Reeds omdat belanghebbende de Parkeervergunning digitaal heeft aangevraagd (zie 2.3) verwerpt het Hof het standpunt van belanghebbende dat de rechtbank vooringenomen zou zijn geweest en dat de rechtbank niet op basis van feiten en omstandigheden geoordeeld heeft.
5.11.
Hetgeen belanghebbende verder in hoger beroep heeft aangevoerd doet er niet aan af dat de beslissing van de rechtbank juist is.
Slotsom
Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 van de Awb.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. P.F. Goes, voorzitter, F.J.P.M. Haas en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. Dirks, als griffier. De beslissing is op 29 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.