ECLI:NL:GHDHA:2022:1780

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
BK-22/00259 t/m BK-22/00268
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de beoordeling van de innerlijke redelijkheid van de wetgeving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin 10 naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting zijn gehandhaafd. Belanghebbende had een bewonersparkeervergunning die was gekoppeld aan een auto, maar na een verkeersongeval werd deze auto total loss verklaard. Belanghebbende koppelde zijn vergunning tijdelijk aan een vervangende auto, maar deze tijdelijke koppeling liep af zonder dat hij dit tijdig had opgemerkt. Hierdoor werden er naheffingsaanslagen opgelegd voor het parkeren zonder geldige vergunning. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende in hoger beroep ging. Het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd. Het Hof stelde vast dat de wetgeving gebonden beschikkingen betreft en dat er geen ruimte is voor beoordeling van de innerlijke redelijkheid en billijkheid van de wetgeving. Belanghebbende had de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de Heffingsambtenaar voor een minnelijke oplossing, maar het Hof kon niet ingaan op de redelijkheid van de opgelegde naheffingsaanslagen. De uitspraak van het Hof werd op 14 september 2022 gedaan, en er werd geen aanleiding gezien voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummers BK-22/00259 tot en met 22/00268

Uitspraak van 14 september 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 17 februari 2022, nummers ROT 21/467 en 21/537 t/m 21/545.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn 13 naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd. Uit coulance zijn twee naheffingsaanslagen vernietigd.
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen 10 naheffingsaanslagen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Het beroep heeft betrekking op 10 naheffingsaanslagen. De griffier heeft ter zake een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 augustus 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende beschikt over een bewonersparkeervergunning (de vergunning). De vergunning was gekoppeld aan de auto met kenteken [kenteken 1] (auto 1). Na een verkeersongeval in oktober 2020 is auto 1 total loss verklaard. Belanghebbende heeft de auto met kenteken [kenteken 2] (auto 2) van de leasemaatschappij ter beschikking gekregen als vervangend vervoer. Op 20 oktober 2020 heeft belanghebbende zijn vergunning gekoppeld aan auto 2. Deze tijdelijke kentekenwijziging liep af na twee weken, op 3 november 2020. Op dat moment werd de vergunning automatisch weer gekoppeld aan auto 1. Op
18 november 2020 heeft belanghebbende van de leasemaatschappij bericht gekregen dat
naheffingsaanslagen zijn opgelegd ten aanzien van auto 2. De eerste van die naheffingsaanslagen betreft parkeren op 3 november 2020 en heeft de dagtekening 12 november 2020.
2.2.
Op diverse data en tijdstippen tussen 3 en 18 november 2020 hebben parkeercontroleurs geconstateerd dat auto 2 stond geparkeerd op locatie [adres] in [woonplaats] zonder dat parkeerbelasting was betaald. Er bestaat geen geschil over dat daar op dat moment parkeerbelasting verschuldigd was. Er bestaat ook geen geschil over het feit dat het kenteken van auto 2 niet (meer) gekoppeld was aan de parkeervergunning van belanghebbende. Het kenteken was niet geregistreerd als actief.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“4. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser beschikte over een vergunning waarmee het
hem was toegestaan om, ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen, met de auto
met kenteken [kenteken 1] te parkeren. Dit kenteken stond namelijk op dat moment
geregistreerd als actief. Het kenteken [kenteken 2] was niet geactiveerd.
4.1
Blijkens de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting 2020 en de
Gebruiksvoorschriften (tijdelijke) Parkeervergunning geldt een parkeervergunning alleen
voor het kenteken waarvoor de vergunning is aangevraagd. Het kenteken van de geparkeerde
auto dient als actief kenteken geregistreerd te staan. Indien tijdelijk gebruik wordt gemaakt
van een vervangende auto kan de vergunning gedurende maximaal twee weken gebruikt
worden voor een auto met een ander kenteken. De procedures voor tijdelijke
kentekenwijzigingen staan beschreven in genoemde gebruiksvoorschriften. Wijzigen kan
uitsluitend online via "Mijn Loket". Bij de aanvraag wordt de tijdelijke kentekenwijziging
automatisch voor twee weken aangemeld. Om de tijdelijke kentekenwijziging eerder te
stoppen moet de vergunninghouder hem afmelden.
4.2
Uit het stuk `Historie van kentekens' blijkt dat eiser niet heeft voldaan aan de aan de
parkeervergunning verbonden voorwaarde dat het kenteken van de geparkeerde auto als
actief kenteken geregistreerd moet staan. Daarmee was geen sprake van parkeren met de
parkeervergunning. Alleen al daarom kan niet worden gezegd dat eiser, beschikkende over
een geldige parkeervergunning, voor de auto met kenteken [kenteken 2] (voldoende)
parkeerbelasting had betaald. Omdat de betreffende parkeerplaatsen ook waren aangewezen
als `betaald parkeren plaats' en eiser de `betaald parkeren belasting' niet had voldaan, zijn de
naheffingsaanslagen terecht opgelegd (zie uitspraak van gerechtshof Den Haag van 19 juni
2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1202 en uitspraak van de Hoge Raad van 17 december 1997,
4.3
De beroepsgrond dat het evenredigheidsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel is
geschonden faalt.
Dat de naheffingsaanslagen een kostenpost zouden vormen voor verweerder kan er niet toe
leiden, dat het opleggen ervan tegenover eiser onzorgvuldig of onevenredig is.
Ingevolge artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet — voor zover hier van belang — kunnen
ten aanzien van hetzelfde voertuig per aaneengesloten periode ter zake van het opleggen van
een naheffingsaanslag eenmaal per kalenderdag kosten in rekening worden gebracht. Noch
de Gemeentewet, noch enige andere wettelijke regeling bevat een beperking ten aanzien van
het aantal dagen waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd.
Geen rechtsregel schrijft verweerder voor om bij repeterende overtreding van de
parkeervoorschriften te pogen met de eigenaar van de auto in contact te treden om uit te
sluiten dat zich een misverstand voordoet dat grote financiële consequenties krijgt. Ter
zitting heeft verweerder toegelicht dat er intern beleid bestaat om in dit soort situaties uit
coulance twee naheffingsaanslagen te vernietigen. Dat is in dit geval ook gebeurd.
De naheffing is geen straf maar herstelmaatregel. Zij is een belasting vermeerderd met een
bedrag om de kosten goed te maken die met de oplegging ervan zijn gemoeid. De rechtbank
verwijst hierbij naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 27 november 2013,
ECLI:NL:GHDHA:2013:4515. Schuld of opzet bij eiser zijn niet vereist. De enkele
constatering dat is verzuimd om de verschuldigde belasting te betalen, is voldoende.
Ook bij herstelmaatregelen dient evenwel de evenredigheid in acht te worden genomen (zie
onder meer de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en de
daaraan voorafgaande conclusie van AG's Waffel en Widdershoven van 7 juli 2021,
ECLI:NL:RVS:2021:1468). Men komt bij naheffingsaanslagen pas aan de mogelijkheid van
onevenredigheid toe, als men ze samen in beschouwing neemt. Dat op zijn beurt
veronderstelt dat eiser bij aanvang één fout heeft gemaakt en dat de serie
naheffingsaanslagen als één reactie daarop wordt beschouwd. De rechtbank acht die
benadering juist. Daar doet niet aan af, dat eiser mogelijk meerdere malen heeft geparkeerd
(iedere avond na terugkomst van zijn werk, bijvoorbeeld) noch het feit dat hij vóór ontvangst
van de eerste naheffingsaanslag op ieder moment spontaan tot de conclusie heeft kunnen
komen, dat hij de regels overtrad, door een toevallig gesprek bijvoorbeeld of door
raadpleging van die regels. Uitgaan van een serie afzonderlijke overtredingen van één dag,
ieder gesanctioneerd met één parkeerheffing doet echter geen recht aan de feiten en het
normale maatschappelijke handelen. Er is in het gewone leven maar zelden aanleiding en tijd
om de parkeerregels te raadplegen.
Bij die stand van zaken is de eerste ontvangst van een naheffingsaanslag de eerste
gelegenheid die de foutparkeerder heeft om op andere gedachten te komen. Denkbaar is dat
een overheid onzorgvuldig handelt door veel tijd te laten gaan over de verzending van de
eerste naheffingsaanslag aan eiser (of de door eiser aangewezen derde, zoals een
leasebedrijf). Zoveel tijd, dat de aanslagen in de periode tussen de datum van voldoende
voortvarende verzending en de werkelijke datum van verzending hebben te gelden als
onevenredig. De periode tussen ontvangst van de naheffingsaanslag door het leasebedrijf en
de doorzending naar eiser komt daarbij voor risico van eiser. Dat sprake is van (te) late
verzending is in deze gesteld noch gebleken.
4.4
Uit wat is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat de naheffingsaanslagen terecht aan
eiser zijn opgelegd.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of alle naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van 8 naheffingsaanslagen. Voorts concludeert belanghebbende tot vergoeding van de proceskosten en de griffierechten. Indien laatstgenoemde bedragen niet binnen 4 weken na de uitspraak zijn betaald, dient wettelijke rente te worden vergoed.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende betoogt dat het opleggen van 13 naheffingsaanslagen, waarvan er twee zijn vernietigd, strijd oplevert met het evenredigheidsbeginsel. Belanghebbende wijst erop dat het opleggen van iedere naheffingsaanslag de gemeente meer kost dan het oplevert. Ook daarom is het opleggen van zoveel naheffingsaanslagen onevenredig. Gelet op de hoogte van de naheffingsaanslag dient hier een intensieve toetsing plaats te vinden, aldus belanghebbende. Voorts verbaast het belanghebbende dat de Rechtbank alle aangevochten naheffingsaanslagen in stand heeft gelaten, gelet op de uitlating van de rechter dat gematigd dient te worden. De Heffingsambtenaar bestrijdt het standpunt van belanghebbende. Belanghebbende had uit de bijlage bij de vergunning, de voorwaarden in ‘Mijn Loket’ en het overzicht in ‘Mijn Loket’ kunnen afleiden dat de kentekenwijziging slechts voor maximaal 14 dagen mogelijk was. Er is sprake van belastingheffing, dus van gebonden beschikkingen.
5.2.
Het Hof stelt voorop dat hier sprake is van gebonden beschikkingen, waarbij uit de wetgeving voortvloeit dat, indien een belastbaar feit zich voordoet, de belasting verschuldigd wordt. Wettelijk bestaan geen beletsels tegen de opgelegde naheffingsaanslagen, hetgeen ook niet in geschil is. Evenmin is in geschil dat geen sprake is van opzet of ernstige verwijtbaarheid bij belanghebbende. De Heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende aan de hand van de bijlage bij de vergunning, de informatie in ‘Mijn Loket’ en het kentekenoverzicht dat in ‘Mijn Loket’ kan worden geraadpleegd, had kunnen constateren dat de kentekenwijziging slechts voor maximaal 14 dagen was, en dat daarna opnieuw actie nodig was. De Heffingsambtenaar heeft voorts onweersproken gesteld dat de naheffingsaanslagen worden gepostdateerd en zo snel mogelijk worden verstuurd, in dit geval naar de eigenaar van auto 2, de leasemaatschappij. De Heffingsambtenaar heeft conform beleid twee naheffingsaanslagen vernietigd. De Heffingsambtenaar heeft, zo concludeert het Hof, binnen het beleid en zijn mogelijkheden gedaan wat hij kon doen.
5.3.
Het Hof kan de innerlijke redelijkheid en billijkheid van de wetgeving niet beoordelen. Belanghebbende kan, zo is ter zitting besproken, wel een verzoek richten aan de Heffingsambtenaar om te proberen samen een minnelijke oplossing te zoeken.
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 14 september 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.