ECLI:NL:RBROT:2023:7184

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
ROT 22/1807
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-tijdige indiening en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel. Eiser had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van 30 januari 2021, waarin de waarde van zijn onroerende zaak voor het belastingjaar 2021 op € 294.000,- was vastgesteld. Eiser ontving de uitspraak op bezwaar op 8 maart 2022, maar verweerder stelde dat deze eerder was verzonden en dat het beroep daarom niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar op 27 december 2021 op de juiste wijze was bekendgemaakt. De beroepstermijn van zes weken was daarmee op 7 februari 2022 verstreken, terwijl het beroepschrift pas op 12 april 2022 was ontvangen. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk was.

Daarnaast heeft eiser verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde echter dat de redelijke termijn in de beroepsfase niet was overschreden, aangezien de rechtbank binnen achttien maanden na de indiening van het beroep een beslissing had genomen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft in haar beslissing geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1807

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder,

(gemachtigde: mr. T. Pinas-Senior).

Inleiding

Met het besluit van 30 januari 2021 (de WOZ-beschikking) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] in Capelle aan den IJssel (de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 294.000,-.
Met het besluit op bezwaar van 9 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Voordat de rechtbank kan overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het beroep, moet de rechtbank beoordelen of het beroep ontvankelijk is. In dit verband moet de rechtbank beoordelen of het beroep tijdig is ingediend.
2. Eiser stelt dat het beroepschrift tijdig is ingediend. Hij heeft de uitspraak op bezwaar op 8 maart 2022 ontvangen, zodat de beroepstermijn van zes weken op deze datum is aangevangen.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser de uitspraak op bezwaar eerder heeft ontvangen. Volgens verweerder is de uitspraak op bezwaar op 9 december 2021 aangetekend verzonden naar het adres van de toenmalige gemachtigde van eiser (Eerlijke WOZ). Vanaf 10 december 2021 lag de uitspraak klaar op een PostNL afhaalpunt. De uitspraak is echter op 21 december 2021 retour gestuurd naar verweerder omdat de brief niet was opgehaald. Verweerder verwijst in dit verband naar een schermprint van de PostNL website waarop te zien is dat de zending niet is opgehaald.
3.2.
Op 27 december 2021 heeft verweerder de uitspraak op bezwaar via Cryptshare, een versleuteld systeem via de e-mail, bekend gemaakt aan dezelfde toenmalige gemachtigde van eiser. Verweerder verwijst naar een schermprint waarop te zien is dat de bijlage bij de
e-mail op 28 december 2021 is gedownload. Omdat het beroepschrift van eiser op 12 april 2022 is binnengekomen bij de rechtbank, is het beroep volgens verweerder niet tijdig ingediend.
4.1.
Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
4.2.
In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat besluiten die zijn gericht tot een of meer belanghebbenden, bekend worden gemaakt door toezending of uitreiking. Met die toezending wordt bedoeld het fysiek per post versturen. In aanvulling hierop is in artikel 2:14, eerste lid, van de Awb bepaald dat besluiten ook elektronisch mogen worden verstuurd. Voorwaarde is dat de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg voldoende bereikbaar is.
4.3.
De rechtbank overweegt dat het in beginsel aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat deze de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. Verweerder kan daarbij in eerste instantie volstaan met het bewijs van verzending. Indien verweerder de verzending van het stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige om feiten en omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan de ontvangst of aanbieding van het stuk redelijkerwijs moet worden betwijfeld. [1]
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de door hem overgelegde schermprint van de e-mails van 27 en 28 december 2021 aannemelijk heeft gemaakt dat de uitspraak op bezwaar aan (de voormalig gemachtigde van) eiser is verzonden en dat deze is ontvangen. De rechtbank overweegt dat uit de schermprint blijkt dat eiser de uitspraak op bezwaar die als bijlage bij de e-mail was gevoegd heeft gedownload. Hiermee heeft verweerder de ontvangst van de uitspraak op bezwaar aangetoond. Voor zover eiser heeft betoogd dat verweerder er niet in is geslaagd om aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar is verzonden en ontvangen, omdat die uitspraak deel uitmaakte van een groter bestand zodat niet vaststaat dat dat bestand mede de uitspraak omvatte, overweegt de rechtbank dat verweerder met schermafbeeldingen heeft aangetoond dat de naam van het bestand dat is gestuurd en gedownload, overeenkomt met het bestand waar de uitspraak op bezwaar deel van uitmaakt. Hierdoor gaat de rechtbank uit van de ontvangst van de uitspraak op bezwaar. De rechtbank acht het bovendien van belang dat de uitspraak op bezwaar naar het correcte e-mailadres van de voormalig gemachtigde van eiser is gestuurd en dat in het bezwaarschrift expliciet staat dat eiser via deze elektronisch weg bereikbaar is. Eiser heeft verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aan de ontvangst van de uitspraak op bezwaar op 28 december 2021 redelijkerwijs moet worden getwijfeld.
5.2.
De rechtbank concludeert dat verweerder de uitspraak op bezwaar in ieder geval op 27 december 2021 op de juiste wijze bekend heeft gemaakt, zodat de beroepstermijn van zes weken op 7 februari 2022 is verlopen. De rechtbank heeft het beroepschrift 12 april 2022 ontvangen. Dit betekent dat het beroep te laat is ingediend.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
Redelijke termijn
7.1.
Eiser heeft op de zitting verzocht om immateriële schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn
.
7.2.
In een geval als dit, waarin het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting alleen betrekking hebben op de procedure bij de rechtbank (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712 en van 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:42). De niet-ontvankelijkverklaring van het beroep brengt mee dat het optreden van verweerder in zoverre niet meer aan het oordeel van de belastingrechter is onderworpen.
7.3.
Omdat de rechtbank in deze zaak binnen achttien maanden na het instellen van het beroep op 12 april 2022 een beslissing neemt op het beroep, is de redelijke termijn in de beroepsfase niet overschreden. Het verzoek tot vergoeding van immateriële schade zal daarom worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding vanwege immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416.