ECLI:NL:RBROT:2023:6852

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
10499086 / VZ VERZ 23-5601
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toewijzing van vergoedingen na onregelmatige opzegging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker01], en zijn werkgever, aangeduid als [verweerder01]. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als loodsmedewerker en verzocht om een billijke vergoeding, een vergoeding voor onregelmatige opzegging en een transitievergoeding, na een geschil over de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst op 14 april 2023. De werknemer stelde dat hij was ontslagen, terwijl de werkgever beweerde dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst niet met wederzijds goedvinden was geëindigd, omdat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd dat de werknemer daadwerkelijk had opgezegd. De kantonrechter wees de verzoeken van de werknemer gedeeltelijk toe, waarbij een billijke vergoeding van € 3.500,00, een vergoeding voor onregelmatige opzegging van € 2.835,00 en een transitievergoeding van € 117,08 werd toegewezen. Tevens werd de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die in totaal € 615,00 bedroegen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10499086 / VZ VERZ 23-5601
datum uitspraak: 27 juli 2023
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker01],
wonende in [woonplaats01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. G.L. Gijsberts te Den Haag,
tegen
[verweerder01], die handelt onder de naam
[handelsnaam01],
zaakdoende te [vestigingsplaats01] ,
verweerder,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [verzoeker01] ’ en ‘ [verweerder01] ’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 10 mei 2023;
  • het verweerschrift, met bijlagen, ontvangen op 6 juli 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 11 juli 2023 plaatsgevonden. Op de mondelinge behandeling is de heer [verzoeker01] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder is de heer [verweerder01] verschenen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[verzoeker01] , geboren op [geboortedatum01] 2003, is op 8 februari 2023 bij [verweerder01] in dienst getreden in de functie van loodsmedewerker op basis van een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van één jaar. Het laatstverdiende salaris van [verzoeker01] bedraagt € 1.750,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. Op 14 april 2023 hebben partijen een gesprek gehad. Diezelfde dag is de arbeidsovereenkomst tussen partijen tot een einde gekomen, maar partijen verschillen van mening over hoe dat is gebeurd. Volgens [verzoeker01] heeft [verweerder01] hem ontslagen en daarom verzoekt hij in deze zaak om [verweerder01] te veroordelen om aan hem de transitievergoeding van € 117,08 bruto, een vergoeding voor onregelmatige opzegging van € 2.835,00 bruto en een billijke vergoeding van € 18.365,85 bruto te betalen. [verweerder01] is het hier niet mee eens. Hij stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst tijdens het gesprek op 14 april 2023 op initiatief van [verzoeker01] met wederzijds goedvinden is beëindigd. De kantonrechter wijst de verzoeken van [verzoeker01] gedeeltelijk toe, omdat hij gelijk heeft. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De arbeidsovereenkomst is niet met wederzijds goedvinden geëindigd
2.2.
[verweerder01] stelt dat [verzoeker01] tijdens het gesprek op 14 april 2023 heeft gezegd dat hij de arbeidsovereenkomst per direct wilde opzeggen. Voor een opzegging van de werknemer is volgens vaste jurisprudentie een duidelijke en ondubbelzinnige, op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerichte verklaring nodig. Dat vereiste dient er toe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die een vrijwillige beëindiging van het dienstverband kan hebben voor zijn ontslagbescherming en zijn aanspraken ingevolge de sociale zekerheidswetgeving, zoals een werkloosheidsuitkering. Een verklaring van de werknemer moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van artikel 3:33 en 3:35 BW. Deze bepalingen houden in dat een rechtshandeling een op het rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich door een verklaring heeft geopenbaard en dat er omstandigheden kunnen zijn die meebrengen dat vertrouwd mag worden op een verklaring die niet overeenstemt met de wil. Voor een geslaagd beroep op het in de vorige zin bedoelde vertrouwen moet de werkgever zo nodig onderzoeken of de werknemer de beëindiging met alle daaraan verbonden nadelige gevolgen werkelijk wenst.
2.3.
Tegenover de betwisting door [verzoeker01] dat hij tijdens het gesprek op 14 april 2023 heeft verklaard de arbeidsovereenkomst te willen opzeggen, heeft [verweerder01] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit – indien bewezen – kan blijken dat a) [verzoeker01] deze verklaring daadwerkelijk heeft gedaan en b) dat [verzoeker01] zich ten volle bewust was van de ernstige gevolgen daarvan. [verweerder01] heeft weliswaar verwezen naar WhatsApp-berichten tussen hem en [verzoeker01] , maar daaruit volgt niet dat het [verzoeker01] is die het initiatief voor opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft genomen. Een en ander leidt tot het oordeel dat er geen reden is voor het opdragen van bewijs op dit punt en dat er in deze procedure van uit wordt gegaan dat de arbeidsovereenkomst niet na een opzegging door [verzoeker01] met wederzijds goedvinden is beëindigd.
2.4.
[verweerder01] heeft aangevoerd dat hij na het gesprek op 14 april 2023, toen hij bemerkte dat [verzoeker01] zich niet meer op het terrein bevond, heeft besloten om het contract per direct te beëindigen. Dit is dus een opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder01] . In artikel 7:671 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) staat dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer.
2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker01] niet schriftelijk heeft ingestemd met de opzegging door [verweerder01] . Dat sprake was van een andere omstandigheid die zou kunnen leiden tot een rechtsgeldige opzegging is niet gebleken. De conclusie luidt dat [verweerder01] de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd.
[verzoeker01] krijgt een billijke vergoeding van € 3.500,00
2.6.
Als de werkgever de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd, kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever vernietigen of op zijn verzoek aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen (artikel 7:681 lid 1 sub a BW). [verzoeker01] maakt geen aanspraak op vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst, maar op een billijke vergoeding. Daar heeft hij gelet op wat in artikel 7:681 lid 1 sub a BW staat ook recht op.
2.7.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (zie onder meer zijn uitspraken van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle), 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878 (Zinzia) en 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2218 (Service Now)) volgt dat het er bij de begroting van de billijke vergoeding - kort gezegd - om gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever. De rechter kan daarbij rekening houden met de gevolgen van het ontslag voor zover die zijn toe te rekenen aan het aan de werkgever van het ontslag te maken verwijt. De Hoge Raad heeft in dat verband een niet-limitatieve lijst van gezichtspunten geformuleerd die van belang kunnen zijn bij de begroting van de billijke vergoeding. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de rechter de billijke vergoeding moet bepalen op een wijze die, en op een niveau dat, aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. De billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter, maar kan dienen als middel om de werkgever te wijzen op de noodzaak haar gedrag in eventuele volgende gevallen aan te passen. Dit laatste strookt met het gezichtspunt dat met de billijke vergoeding ook kan worden tegengegaan dat werkgevers er voor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen, omdat dit voordeliger is dan het op juiste wijze beëindigen van de arbeidsovereenkomst of het in stand houden daarvan.
2.8.
De kantonrechter moet in het bijzonder een inschatting maken van de vermoedelijke duur van de arbeidsovereenkomst als deze niet door toedoen van [verweerder01] zou zijn geëindigd op 14 april 2023. Op grond van de inhoud van de processtukken ziet de kantonrechter geen aanleiding om te veronderstellen dat [verzoeker01] zonder de niet rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet had uitgediend. De kantonrechter gaat er daarom in het voordeel van [verzoeker01] van uit dat hij in principe nog tot 8 februari 2024 bij [verweerder01] in dienst zou zijn gebleven. Ook weegt in het voordeel van [verzoeker01] mee dat hij tijdens de mondelinge behandeling onweersproken heeft gesteld dat hij door het eindigen van de arbeidsovereenkomst door zijn ouders op straat is gezet, dat hij daarom op dit moment bij het Leger des Heils verblijft en dat zijn schulden als gevolg daarvan zijn opgelopen. De kantonrechter weegt echter ook mee dat [verzoeker01] op dit moment slechts twintig jaar oud is en dat op dit moment grote krapte op de arbeidsmarkt bestaat. In de gegeven omstandigheden ligt het in lijn der verwachting dat hij binnen twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst elders een vergelijkbare baan zou hebben kunnen vinden. Tot slot houdt de kantonrechter geen rekening met de aan [verzoeker01] in deze zaak (zoals hierna zal blijken) toe te kennen transitievergoeding en vergoeding vanwege onregelmatige opzegging. De vergoeding vanwege onregelmatige opzegging vormt immers een vorm van compensatie voor het ten onrechte laten eindigen van de arbeidsovereenkomst zonder daarbij de geldende opzegtermijn in acht te nemen en dat kan daarom niet in mindering van de toe te kennen billijke vergoeding strekken. Dit geldt ook voor de transitievergoeding, die [verweerder01] in principe ook aan [verzoeker01] verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze was geëindigd.
2.9.
Dit alles in overweging nemende is de kantonrechter van oordeel dat aan [verzoeker01] een billijke vergoeding van € 3.500,00 bruto (twee maandsalarissen) moet worden toegekend.
[verzoeker01] heeft recht op een vergoeding vanwege onregelmatige opzegging van € 2.835,00
2.10.
Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is [verweerder01] aan [verzoeker01] een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging (dus zonder de niet rechtsgeldige opzegging) had behoren voort te duren.
2.11.
Bij regelmatige opzegging op 14 april 2023 had [verweerder01] de arbeidsovereenkomst van [verzoeker01] tegen 1 juni 2023 kunnen opzeggen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Het loon van [verzoeker01] over de periode van 15 april 2023 tot 1 juni 2023 bedraagt in totaal € 2.835,00 bruto inclusief vakantiegeld en dat bedrag is dan ook toewijsbaar.
[verzoeker01] heeft recht op een transitievergoeding van € 117,08
2.12.
Op grond van artikel 7:673 BW is [verweerder01] de wettelijke transitievergoeding aan [verzoeker01] verschuldigd. Hoewel bij het bepalen van de hoogte van de transitievergoeding in principe rekening moet worden gehouden met de datum waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen met regelmatige opzegging zou zijn geëindigd (1 juni 2023), is [verzoeker01] bij de berekening van de door hem verzochte transitievergoeding uitgegaan van de datum waarop de arbeidsovereenkomst feitelijk is geëindigd (14 april 2023). De door [verzoeker01] verzochte transitievergoeding van € 117,08 is dus toewijsbaar, zij het dat deze dus lager is dan de transitievergoeding die eigenlijk aan hem toekomt.
De wettelijke rente wordt toegewezen
2.13.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW wordt de wettelijke rente over de vergoeding wegens onregelmatige opzegging toegewezen vanaf 14 april 2023 en wordt de wettelijke rente over de transitievergoeding toegewezen vanaf 15 mei 2023. De wettelijke rente over de billijke vergoeding wordt toegewezen vanaf 14 dagen na de datum van deze beschikking.
[verweerder01] moet de proceskosten van [verzoeker01] betalen
2.14.
[verweerder01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoeker01] tot vandaag vast op € 86,00 aan griffierecht en € 529,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is in totaal € 615,00. Dit totaalbedrag moet rechtstreeks aan de gemachtigde van [verzoeker01] worden betaald, omdat [verzoeker01] op basis van een toevoeging procedeert. Voor kosten die [verzoeker01] maakt na deze uitspraak moet [verweerder01] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In deze beschikking hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.15.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [verweerder01] om aan [verzoeker01] te betalen € 3.500,00 bruto ter zake van de billijke vergoeding met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 14 dagen na vandaag tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [verweerder01] om aan [verzoeker01] te betalen € 2.835,00 bruto ter zake van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 14 april 2023 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [verweerder01] om aan [verzoeker01] te betalen € 117,08 bruto ter zake van de transitievergoeding met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 15 mei 2023 tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt [verweerder01] in de proceskosten die aan de kant van [verzoeker01] tot vandaag worden vastgesteld op € 615,00, welk bedrag rechtstreeks aan de gemachtigde van [verzoeker01] moet worden betaald;
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
38671