ECLI:NL:RBROT:2023:6613
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2021. Eiser, vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, betwistte de vastgestelde waarde van € 125.000,-, die door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. J.K. Lanser, was vastgesteld. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat de onroerende zaak, een portiekwoning, in slechte staat verkeerde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de door eiser overgelegde taxatie onvoldoende onderbouwd was. Daarnaast werd het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat het financiële belang van eiser als zeer gering werd aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak geen aanleiding gaf voor schadevergoeding, gezien het geringe financiële belang van € 20,-. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.