ECLI:NL:RBROT:2023:6161
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Rotterdam. Eiser, vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, betwistte de vastgestelde waarde van € 155.000,- voor het belastingjaar 2021, die door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. J.K. Lanser, was vastgesteld. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat de onroerende zaak, een portiekwoning uit 1962, in slechte staat van onderhoud verkeerde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de door eiser overgelegde taxatie onvoldoende onderbouwing bood voor zijn stelling. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak correct was vastgesteld en dat er geen aanleiding was om de waarde te verlagen.
Daarnaast heeft eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn was overschreden, maar wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het financiële belang van eiser als zeer gering werd aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van spanning of frustratie bij eiser, en dat de overschrijding van de termijn in deze zaak geen aanleiding gaf voor schadevergoeding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder dat eiser recht had op terugbetaling van griffierecht of proceskosten.