ECLI:NL:RBROT:2023:6549
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vastgesteld door heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2021. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 31 maart 2021, waarin de waarde van de onroerende zaak op € 153.000,- werd vastgesteld. Het bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 7 juli 2023 behandeld.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ door eiser niet de benodigde gegevens te verstrekken die ten grondslag lagen aan de vastgestelde waarde. Hierdoor was het beroep gegrond. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Eiser heeft recht op een immateriële schadevergoeding van € 50,- vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 837,- en het griffierecht van € 50,- vergoed.
De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en de beslissing is genomen door rechter N. Boonstra, in aanwezigheid van griffier L.A. Brekelmans. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.