ECLI:NL:RBROT:2023:5206

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
10358760
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldig ontslag op staande voet van financieel medewerker wegens frauduleuze salarisbetalingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen RiverD International B.V. en [verweerder01]. De zaak betreft een ontslag op staande voet van [verweerder01], die als financieel administrateur werkzaam was bij RiverD. Hij werd op 28 december 2022 ontslagen omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan fraude door extra salarisbedragen naar zichzelf over te maken. RiverD vorderde een schadevergoeding van € 15.600,22 en de kantonrechter moest beoordelen of het ontslag rechtsgeldig was.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat RiverD onverwijld had gehandeld na het ontdekken van de extra betalingen. [verweerder01] had in totaal € 14.358,46 aan zichzelf overgemaakt zonder rechtmatige grond. De rechter concludeerde dat [verweerder01] geen bevredigende verklaring had gegeven voor deze betalingen en dat hij daarmee een dringende reden voor ontslag had gegeven. De kantonrechter wees de vorderingen van RiverD voor een gefixeerde schadevergoeding van € 2.578,74 en de kosten van het accountantsonderzoek van € 4.110,- toe, terwijl de overige verzoeken van beide partijen werden afgewezen.

Daarnaast werd RiverD veroordeeld om een eindafrekening van € 622,77 aan [verweerder01] te betalen. De kantonrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor het toekennen van een billijke vergoeding aan [verweerder01] gezien het rechtsgeldige ontslag. De proceskosten werden toegewezen aan RiverD, en de beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10358760 VZ VERZ 23-2111
datum uitspraak: 9 juni 2023 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
RiverD International B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verzoekster, verweerster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R.G.P. van Marle,
tegen
[verweerder01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verweerder, verzoeker in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. S.W. van Zijll.
De partijen worden hierna ‘RiverD’ en ‘ [verweerder01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, dat op 28 februari 2023 op de rechtbank is ontvangen;
  • het verweerschrift, dat een tegenverzoek en incidenteel verzoek bevat, met bijlagen;
  • de brief van RiverD van 21 mei 2023, met bijlagen en een reactie op het incidentele verzoek van [verweerder01] ;
  • de brief van RiverD van 23 mei 2023, met bijlagen;
  • de pleitnota van RiverD.
1.2.
Op 26 mei 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met de partijen en hun gemachtigden besproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[verweerder01] werkte bij RiverD. Hij is op 28 december 2022 op staande voet ontslagen, omdat hij zich volgens RiverD schuldig heeft gemaakt aan fraude en diefstal. In deze procedure eist RiverD dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [verweerder01] aansprakelijk is voor de schade die RiverD hierdoor heeft geleden en nog zal lijden. Daarnaast eist ze betaling van een schadevergoeding van in totaal € 15.600,22, met rente. Deze schadevergoeding bestaat uit de gefixeerde schadevergoeding, interne arbeidskosten, externe onderzoekskosten en buitengerechtelijke incassokosten. Verder verzoekt RiverD om [verweerder01] te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
[verweerder01] is het niet eens met de verzoeken. Hij vindt dat hij niets hoeft te betalen aan RiverD. Volgens hem is geen sprake van een rechtsgeldig ontslag op staande voet en heeft RiverD de verschillende schadeposten onvoldoende onderbouwd. [verweerder01] vindt dat RiverD juist nog geld aan hem moet betalen, namelijk een billijke vergoeding van € 2.378,72 en een eindafrekening. Daarnaast verzoekt hij (als incidenteel verzoek) dat RiverD wordt veroordeeld om inzage te geven in verschillende documenten en gegevens. Tenslotte verzoekt hij RiverD te veroordelen in alle proceskosten.
2.3.
RiverD bevestigt dat zij nog een eindafrekening moet betalen aan [verweerder01] . Met de overige tegenverzoeken is zij het niet eens. Zij meent namelijk dat er sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, zodat er geen aanleiding is voor toekenning van een billijke vergoeding. Het incidentele verzoek moet wat haar betreft worden afgewezen omdat [verweerder01] hier geen rechtmatig belang bij heeft.
2.4.
De kantonrechter veroordeelt [verweerder01] om aan RiverD een gefixeerde schadevergoeding van € ‭2.578,74‬ te betalen en de kosten van het accountantsonderzoek van € 4.110,-. RiverD moet op haar beurt de eindafrekening van € 622,77 aan [verweerder01] betalen. Alle overige verzoeken van beide partijen worden afgewezen. [verweerder01] wordt veroordeeld in de proceskosten. Hierna licht de kantonrechter haar beslissing toe.‬‬ ‬‬‬‬‬‬
De toedracht van het ontslag op staande voet
2.5.
[verweerder01] (55 jaar oud) werkte sinds 1 juni 2019 als financieel administrateur bij RiverD. Hij betaalde vanuit deze functie onder andere de salarissen van werknemers van RiverD, inclusief zichzelf. [verweerder01] heeft in 2021 en 2022 extra geldbedragen onder de noemer ‘salary’ naar zichzelf overgemaakt. Het gaat om:
  • € 1.000,- extra in mei 2021;
  • € 6.277,47 extra in juni 2021;
  • € 1.000,- extra in augustus 2021;
  • € 1.090,- extra in mei 2022;
  • € 1.000,- extra in juni 2022;
  • € 2.229,53 extra in juli 2022;
  • € 791,- extra in oktober 2022;
  • € 970,46 extra in november 2022.
In totaal gaat het om een bedrag van € 14.358,46. Op 27 december 2022 was [verweerder01] op vakantie. De heer [naam01] , de directeur van RiverD, heeft op die dag de bankrekening bekeken en heeft de extra betalingen toen geconstateerd. RiverD heeft [verweerder01] een dag later bij brief op staande voet ontslagen. In de brief heeft RiverD een toelichting gegeven op de reden van het ontslag.
2.6.
[verweerder01] heeft op 2 januari 2023 gemaild dat hij € 14.525,44 teveel heeft ontvangen. Op 3 januari 2023 heeft RiverD vervolgens per mail laten weten dat zij ook heeft geconstateerd dat [verweerder01] van 2020 tot 2022 in totaal een bedrag van € 11.678,65 heeft overgemaakt naar zijn eigen onderneming. RiverD heeft [verweerder01] daarom in die mail verzocht om € ‭26.204,09‬ aan haar te betalen. Dit heeft [verweerder01] de volgende dag gedaan.‬‬‬‬‬‬‬‬
Het ontslag op staande voet is rechtsgeldig
2.7.
De kantonrechter zal eerst ingaan op de vraag of het ontslag rechtsgeldig is, omdat dit van belang is voor een groot deel van de verzoeken. Naar het oordeel van de kantonrechter is het antwoord op die vraag ‘ja’. RiverD heeft de arbeidsovereenkomst namelijk onverwijld opgezegd om een dringende reden, en [verweerder01] onverwijld die reden meegedeeld (artikel 7:677 lid 1 BW). Daarvoor is het volgende van belang.
Dringende reden
2.8.
Er is geen discussie dat [verweerder01] € 14.525,44 extra aan zichzelf heeft betaald. Het had op de weg van [verweerder01] gelegen om een (zeer) gedegen verklaring te geven voor deze betalingen. Zowel voorafgaand aan, als tijdens deze procedure heeft [verweerder01] echter geen bevredigende verklaring gegeven. Hij heeft alleen gesteld dat de betaling van juni 2021 een foutieve bankverwerking is geweest en dat de laatste drie overboekingen declaraties betreffen voor aangeschafte thuiswerkartikelen. Het had op de weg van [verweerder01] gelegen om dit verder uit te werken. Hij had bijvoorbeeld kunnen onderbouwen waardoor de foutieve bankverwerking kan zijn ontstaan en waarom hij niet aan de bel heeft getrokken na ontvangst van dit aanzienlijke bedrag. Ten aanzien van de thuiswerkartikelen had hij ten minste moeten uitwerken waar deze bedragen op zien en wat het beleid van RiverD hierover was op basis waarvan hij deze artikelen mocht declareren. Dat alles heeft hij echter nagelaten. Bovendien heeft hij voor de betalingen van drie maal € 1.000,- en eenmaal € 1.090,- in het geheel geen verklaring gegeven. Daar komt bij dat [verweerder01] het volledige bedrag van € 14.358,46 na een verzoek van RiverD direct heeft terugbetaald. Hij heeft niet goed kunnen uitleggen hoe dit zich verhoudt met zijn verweer. Kortom, [verweerder01] heeft geen goede verklaring gegeven voor de extra betalingen. Dit betekent dat de kantonrechter ervan uitgaat dat [verweerder01] bewust en zonder grondslag extra salaris aan zichzelf heeft betaald, zoals door RiverD gesteld. Hierdoor kon van RiverD niet gevergd worden dat zij de arbeidsovereenkomst liet voortduren (artikel 7:678 BW).
Onverwijlde opzegging
2.9.
RiverD heeft gesteld dat zij de overboekingen op 27 december 2022 heeft ontdekt en dat zij [verweerder01] direct de volgende dag heeft ontslagen. [verweerder01] heeft dit niet betwist. Het ontslag is daarom onverwijld gegeven.
Onverwijlde mededeling
2.10.
In de ontslagbrief van 28 december 2022 heeft RiverD toegelicht wat de reden is van het ontslag. Naar het oordeel van de kantonrechter kan er geen onduidelijkheid over zijn dat de reden is dat [verweerder01] zonder grondslag extra salaris naar zichzelf heeft overgemaakt. Het betoog van [verweerder01] dat een concreet verwijt ontbreekt volgt de rechter dus niet. Ook aan de mededelingseis heeft RiverD dus voldaan. Dat betekent dat aan de drie wettelijke eisen van een ontslag op staande voet is voldaan.
Het incidentele verzoek wordt afgewezen
2.11.
[verweerder01] heeft bij wijze van incident verzocht om RiverD te veroordelen hem inzage te geven in verschillende stukken/gegevens. Het gaat onder andere om een mailbox, Dropbox-account, een deel van de administratie en bankafschriften. Dat verzoek kan alleen worden toegewezen als [verweerder01] daarbij een rechtmatig belang heeft (artikel 843a Rv). [verweerder01] heeft aangegeven dat zijn belang is dat hij zijn verweer hiermee kan onderbouwen. Zoals hiervoor al is geoordeeld heeft [verweerder01] onvoldoende onderbouwd wat zijn verweer precies is. Tijdens de zitting heeft de kantonrechter [verweerder01] nog specifiek gevraagd wat hij met de inzage in deze gegevens en documenten wil bereiken en welk standpunt hij daarmee wil onderbouwen. Dat heeft hij niet duidelijk kunnen maken. Daarom kan niet worden geoordeeld dat [verweerder01] een rechtmatig belang heeft bij inzage in de documenten en gegevens. Het incidentele verzoek wordt daarom afgewezen.
De verklaring voor recht wordt afgewezen
2.12.
RiverD verzoekt de kantonrechter om voor recht te verklaren dat [verweerder01] met de gepleegde fraude en diefstal onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van RiverD en aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade. RiverD verzoekt echter in deze procedure al vergoeding van haar schade. Dat er sprake is van (mogelijke) andere schade is niet gesteld of gebleken. Daarom heeft RiverD onvoldoende onderbouwd dat zij belang heeft bij deze verklaring voor recht. Bij gebrek aan belang wordt dit verzoek daarom afgewezen (artikel 3:303 BW). Over de afzonderlijke schadevergoedingen wordt hierna geoordeeld.
[verweerder01] moet een gefixeerde schadevergoeding van €
2.578,74‬ betalen‬‬‬‬‬‬‬‬
2.13.
Omdat [verweerder01] geen steekhoudende verklaring heeft gegeven voor de extra overboekingen, oordeelt de kantonrechter dat hij door opzet of schuld een dringende reden heeft gegeven voor het ontslag op staande voet. Op grond van de wet is [verweerder01] daarom een vergoeding verschuldigd aan RiverD (artikel 7:677 lid 2 BW). Deze vergoeding is net zo hoog als het loon dat [verweerder01] zou hebben verdiend tijdens de opzegtermijn als hij de arbeidsovereenkomst op 28 december 2022 had opgezegd (artikel 7:677 lid 3 sub a BW). RiverD heeft berekend dat het gaat om een bedrag van € 2.667,66. De kantonrechter begrijpt dat zij het brutosalaris (€ 2.387,72) heeft vermeerderd met 8% vakantietoeslag (€ 191,02) en de maandelijkse reiskostenvergoeding (€ 88,92). De reiskostenvergoeding is echter een onkostenvergoeding en dus geen loon en maakt daarom geen onderdeel uit van de gefixeerde schadevergoeding. Daarom wordt een gefixeerde schadevergoeding van € ‭2.578,74‬ toegewezen. De wettelijke rente daarover wordt toegewezen vanaf 28 december 2022, omdat dit op de wet is gebaseerd (artikel 6:119 en 7:686a lid 1 BW) en niet door [verweerder01] is betwist. ‬‬‬‬‬‬‬‬
De interne arbeidskosten van € 7.758,56 worden afgewezen
2.14.
RiverD verzoekt daarnaast dat [verweerder01] wordt veroordeeld om een schadevergoeding van € 7.758,56 aan haar te betalen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij interne en externe krachten heeft ingeschakeld om de schade die zij heeft geleden door het handelen van [verweerder01] zoveel mogelijk te beperken. Het door haar genoemde bedrag betreft een half maandsalaris van de directeur en operationeel manager van RiverD. [verweerder01] heeft dit verzoek betwist en er onder meer terecht op gewezen dat een berekening en onderbouwing van dit verzoek ontbreken. RiverD heeft vervolgens haar verzoek niet verder onderbouwd. Alleen al om die reden wordt dit verzoek, bij gebrek aan onderbouwing, afgewezen.
De onderzoekskosten van het accountantskantoor van € 4.110,- worden toegewezen
2.15.
RiverD heeft Accountantskantoor van Stee B.V. ingeschakeld om onderzoek te doen naar aanleiding van de betalingen die [verweerder01] aan zichzelf heeft gedaan. Van Stee heeft hiervoor een factuur gestuurd van € 4.410,-. RiverD verzoekt [verweerder01] te veroordelen om deze kosten aan haar te betalen. De kantonrechter wijst dit verzoek toe.
2.16.
De accountantskosten betreffen redelijke kosten voor de vaststelling van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 2 sub b BW en ECLI:NL:HR:2015:586). De kantonrechter vindt het namelijk begrijpelijk dat RiverD als gevolg van de ontdekte extra betalingen een specialist heeft ingeschakeld om de financiën door te lichten. Deze kosten zouden door RiverD niet zijn gemaakt wanneer [verweerder01] de betalingen niet had verricht. Daarom moeten die kosten voor rekening van [verweerder01] komen. Ook de omvang van de kosten acht de kantonrechter voldoende onderbouwd en redelijk. In eerste instantie heeft [verweerder01] weliswaar aangevoerd dat een specificatie ontbreekt, maar daarop heeft RiverD een urenspecificatie in het geding gebracht, die door [verweerder01] niet is betwist.
2.17.
RiverD heeft de wettelijke rente verzocht vanaf de datum van de indiening van het verzoekschrift (28 februari 2023). Deze eis is op de wet gebaseerd (artikel 6:83 sub b en 119 BW) en niet door [verweerder01] betwist en wordt daarom toegewezen.
De buitengerechtelijke kosten worden afgewezen
2.18.
RiverD verzoekt ten slotte een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 1.037,-. Deze kosten zien volgens haar op het incasseren van het bedrag van € 26.204,09. RiverD heeft echter niet onderbouwd welke buitengerechtelijke werkzaamheden zij heeft verricht ten aanzien van dit bedrag. Uit het verzoekschrift volgt dat zij op 3 januari 2023 een korte mail heeft gestuurd aan [verweerder01] , waarin zij voor het eerst aan [verweerder01] verzoekt om het bedrag over te maken. [verweerder01] heeft de volgende dag aan dit verzoek voldaan. Voor een vergoeding van buitengerechtelijke werkzaamheden ziet de kantonrechter daarom geen aanleiding.
De billijke vergoeding wordt afgewezen
2.19.
Vervolgens is de vraag of RiverD nog iets moet betalen aan [verweerder01] . Omdat er sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet is er geen aanleiding om aan [verweerder01] een billijke vergoeding toe te kennen. Dit tegenverzoek wordt daarom afgewezen (artikel 7:681 lid 1 sub a jo 671 lid 1 sub c BW).
RiverD moet een eindafrekening van € 622,77 betalen
2.20.
Aangezien de arbeidsovereenkomst op 28 december 2022 is geëindigd moest RiverD een eindafrekening opmaken en uitbetalen. Het gaat daarbij in ieder geval om opgebouwde en niet genoten vakantiedagen (artikel 7:641 lid 1 BW) en om opgebouwde vakantiebijslag (artikel 17 lid 3 WML). Partijen zijn het erover eens dat RiverD deze eindafrekening niet heeft betaald. Het tegenverzoek van [verweerder01] om RiverD te veroordelen deze alsnog te betalen wordt daarom toegewezen. RiverD heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat het gaat om een bedrag van € 622,77 netto. [verweerder01] heeft dat niet betwist. Dit bedrag wordt daarom toegewezen.
[verweerder01] moet de proceskosten betalen
2.21.
RiverD is deze procedure terecht gestart tegen [verweerder01] , [verweerder01] moet daarom de proceskosten betalen (artikel 289 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van RiverD vast op € 514,- aan griffierecht en € 793,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 1.307,-. Het overige griffierecht dat RiverD heeft betaald blijft voor haar eigen rekening, omdat zij ten onrechte een te hoge vordering heeft ingesteld. Voor kosten die RiverD maakt na deze uitspraak moet [verweerder01] een bedrag betalen van € 116,- (1/2 punt x € 232,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.22.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [verweerder01] om aan RiverD te betalen € ‭‭6.688,74‬,‬ met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € ‭2.578,74 vanaf 28 december 2022 en over € 4.110,- vanaf 28 februari 2023, tot de dag van volledige betaling;‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
3.2.
veroordeelt RiverD om aan [verweerder01] te betalen € 622,77 netto;
3.3.
veroordeelt [verweerder01] in de proceskosten die aan de kant van RiverD tot vandaag worden vastgesteld op € 1.307,-;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere, waaronder het incidentele verzoek, af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Willemsen en in het openbaar uitgesproken.
33394