In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de teamleider Belastingen van de gemeente Schiedam over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. De eiser ontving op 23 april 2021 een naheffingsaanslag van € 66,10, waarvan € 1,90 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,20 aan kosten van naheffing. Het bezwaar van de eiser tegen deze aanslag werd bij de eerste uitspraak op bezwaar op 10 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van een geldige machtiging. Een tweede uitspraak op bezwaar op 8 oktober 2021 bevestigde deze niet-ontvankelijkheid.
De eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de tweede uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep getoetst en geconcludeerd dat de eerste uitspraak op bezwaar nog steeds van kracht is, aangezien een tweede uitspraak op bezwaar in het wettelijke stelsel niet mogelijk is. De rechtbank oordeelt dat de eiser zijn beroep tijdig heeft ingediend, omdat hij mocht vertrouwen op de uitlatingen van het bestuursorgaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de eerste uitspraak op bezwaar vernietigd en de zaak terugverwezen naar verweerder voor een nieuwe beslissing op het bezwaar.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de gemeente Schiedam het door de eiser betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden en dat de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 837,-, door de gemeente moeten worden vergoed. De uitspraak is gedaan door rechter mr. S. Ketelaars-Mast en is openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.