In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit bezit, heeft verzocht om de Ind (Immigratie- en Naturalisatiedienst) op te dragen te wachten met het nemen van een besluit tot intrekking van zijn Nederlanderschap totdat hij afstand heeft gedaan van zijn Turkse nationaliteit. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, waarbij hij de belangenafweging in het voordeel van de IND heeft gemaakt.
De achtergrond van het verzoek ligt in een eerdere veroordeling van verzoeker voor een terroristisch misdrijf, wat heeft geleid tot het voornemen van de IND om het Nederlanderschap van verzoeker in te trekken. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de IND om niet te wachten met de besluitvorming. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is, maar dat dit niet opweegt tegen het belang van de IND bij een snelle besluitvorming.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat indien verzoeker zijn Nederlanderschap verliest, hij niet meer in staat zal zijn om afstand te doen van zijn Turkse nationaliteit, wat zou leiden tot staatloosheid. Dit zou in strijd zijn met de wetgeving. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het belang van de IND bij een snelle besluitvorming zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij aanhouding van de besluitvorming. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en verzoeker kan tegen het nog te nemen besluit tot intrekking van zijn Nederlanderschap in beroep gaan.