Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2023 op het verzet van
[naam eenmanszaak], uit [plaatsnaam], opposante
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft opposante, een eenmanszaak, verzet aangetekend tegen een buiten-zittinguitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2022, waarin een verzoek om proceskostenvergoeding werd toegewezen. Opposante had eerder beroep ingesteld tegen een beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming, die op 28 december 2021 een bezwaar had afgewezen. De Minister herroept op 21 april 2022 zijn eerdere besluit en kent opposante een vergoeding van € 1.082,- toe voor de bezwaarfase. Opposante trekt haar beroep in, maar vraagt om vergoeding van proceskosten in de beroepsfase. De rechtbank kende in december 2022 een bedrag van € 379,50 toe, maar opposante is het niet eens met de toegepaste wegingsfactor van 0,5 voor de proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft het verzet op 6 april 2023 behandeld. Opposante betoogt dat de wegingsfactor ten onrechte laag is vastgesteld en dat haar beroep niet uitsluitend over proceskosten ging, maar ook over de onrechtmatigheid van de beslissing van de Minister. De verzetrechter oordeelt dat er twijfel is ontstaan over de buiten-zittinguitspraak, omdat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de wegingsfactor 0,5 is gehanteerd. De verzetrechter concludeert dat het verzet gegrond is en dat de buiten-zittinguitspraak vervalt. De rechtbank doet vervolgens uitspraak op het verzoek om proceskostenvergoeding en kent opposante een bedrag van € 1.674,- toe, gebaseerd op de ingediende beroeps- en verzetschriften en de deelname aan de zitting. Tevens wordt de Minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 184,- aan opposante.