8.5.1.[naam projectontwikkelaar01] stelt dat de StAB en JvO volledig voorbij gaan aan de positieve effecten van hoogbouw op omliggende woningen, die een waardestijging tot gevolg hebben. [naam projectontwikkelaar01] verwijst daarbij naar het rapport van Ecorys van 10 november 2021. Uit de resultaten van het onderzoek leidt Ecorys af dat de geografische afstand tot hoogbouw en wolkenkrabbers een positief effect heeft op de verkoopprijs van omliggende woningen ten opzichte van woningen die niet in de nabijheid van hoogbouwtorens gelegen zijn. Daarbovenop concludeert Ecorys dat tussen 2006 en de peildatum van 9 augustus 2017 de woningen in de aanwezigheid van één of meerdere hoogbouwtorens binnen een straal van 250 m 226% sterker in prijs zijn gestegen dan andere woningen in het onderzochte deel van Rotterdam.
Daarnaast heeft ook direct zicht op hoogbouw volgens Ecorys een positieve invloed op de prijsstijging van woningen in het centrum van Rotterdam. Ecorys heeft geconcludeerd dat beide prijseffecten (de geografische nabijheid van hoogbouwtorens en het zicht op hoogbouwtorens) statistisch significant zijn en om die reden beide in ogenschouw genomen moeten worden. Ecorys komt om die reden tot de conclusie dat het netto prijseffect van hoogbouw op omliggende woningen positief is.
Samengevat is [naam projectontwikkelaar01] van mening dat de StAB een veel te beperkte voordeelsverrekening in de planschadebeoordeling heeft betrokken. Uit de te verwachten waardevermeerdering, zoals onderzocht door Ecorys, alsmede de voordeelsverrekening die [bedrijf01] in lijn daarvan en na eigen onderzoek in de planschadetaxaties heeft betrokken, zou een grotere waardevermeerdering van de appartementen moeten volgen.
8.5.2.Naar het oordeel van de rechtbank wordt met de stelling van [naam projectontwikkelaar01] dat er sprake is van de wet van de afnemende meeropbrengst en dat een toename van de bouwmassa niet een recht evenredig nadeel met zich brengt, niet bestreden dat er in beginsel van een verslechtering van schadefactoren sprake zou kunnen zijn.
[naam projectontwikkelaar01] stelt zich naar het oordeel van de rechtbank op zich terecht op het standpunt dat er door een mix van functies sprake is van enig voordeel als gevolg van een toegenomen grootstedelijke dynamiek en uitstraling. Uit de planologische vergelijking is echter gebleken dat ook in de oude situatie een mix van functies mogelijk was. De gebruiksmogelijkheden komen grotendeels overeen, waarbij de mogelijkheid van detailhandel is komen te vervallen en de mogelijkheid van een hotel is toegevoegd. Bovendien is in de nieuwe situatie een maximum bruto vloeroppervlakte gegeven voor de functies anders dan wonen en hotel. Dat betekent dat in de nieuwe situatie de omvang van andere gebruiksvormen planologisch gezien afneemt. Daar staat tegenover dat de totale gebruiksintensiteit door het toegenomen bouwvolume wel toeneemt. Deze grotere gebruiksintensiteit en bouwmassa dragen wel bij aan het grootstedelijke karakter van de omgeving, wat door (potentiële) kopers gezien kan worden als een voordeel, zowel qua dynamiek als qua uitstraling.
Dat volgens [naam projectontwikkelaar01] in het licht van de voornoemde rapportage van Ecorys het voordeel van een meer dynamische en grootstedelijke omgeving de nadelen overvleugelt, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Allereerst is van belang dat het algemene rapport van Ecorys niet is gebaseerd op de hier van belang zijnde peildatum. Bij de planologische vergelijking is niet de conclusie getrokken dat het evident is dat het planologische voordeel groter is dan de geconstateerde nadelen. Dat betekent dat een taxatie noodzakelijk is om de planschade vast te stellen. Gebleken is dat bij het meewegen van de voordelen de nadelen niet, zoals [naam projectontwikkelaar01] stelt, geheel worden weggestreept. Per saldo is er sprake van een nadeliger situatie.
Schaduwhinder
9. Het standpunt van [naam projectontwikkelaar01] dat JvO ten onrechte uit het bezonningsonderzoek concludeert dat nadeel door schaduwhinder zou ontstaan, kan de rechtbank om de navolgende redenen niet volgen.
De rechtbank is in navolging van het StAB-advies van oordeel dat in het bezonningsonderzoek van Peutz de situatie is beoordeeld conform de bepalingen uit de Hoogbouwvisie 2011 en de regels voor bezonning van woningen in de binnenstad van september 2013. In de Hoogbouwvisie wordt als maatgevende periode 21 maart tot en met 21 september gehanteerd. Voor de notitie van september 2013 wordt gekeken naar de situatie op 19 februari.
Met name uit de in bijlage 2 van het rapport van Peutz uit 2015 opgenomen afbeeldingen is de schaduwwerking gedurende de dag en het jaar goed te zien. Daaruit volgt dat alle appartementen van aanvragers (met uitzondering van de Houtlaan) in meer of mindere
mate hinder ondervinden door meer schaduwwerking als gevolg van de drie torens.
Alleen de drie torens zijn van belang voor de beoordeling van de mogelijke schaduwhinder,
omdat het lagere deel van de bebouwing immers voorheen reeds mogelijk was. Door hun
hoogte en bouwvolume en de relatief korte afstand tot de omliggende bebouwing zullen
de torens dus zorgen voor een afname van bezonning en een toename van beschaduwing voor de bebouwing ten noorden en noordwesten (Gedempte Zalmhaven en
Scheepstimmermanslaan) en ten (zuid)oosten (Willemsplein). Dat is zoals gezegd niet het
geval voor bebouwing ten zuiden van de torens (Houtlaan). De mate van schaduwhinder
verschilt vanzelfsprekend gedurende het jaar, vanwege de stand van de zon.
Dat [bedrijf01] , de deskundige van [naam projectontwikkelaar01] , stelt dat de schaduwschade zodanig beperkt is dat er nog in voldoende mate bezonning overblijft, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er geen sprake is van een toename aan schaduwhinder, en wel zodanig dat een koper (in meer of mindere mate) rekening zal houden met een negatievere situatie dan voorheen vanwege de hoge woontorens in de directe omgeving. De vraag of er in voldoende mate bezonning over blijft past bovendien niet bij een planschadebeoordeling, omdat beoordeeld dient te worden of sprake is van een nadeliger situatie. Ter plaatse was voorheen geen toren van 150 m mogelijk. Dat de mate van schadeveroorzakende schaduwhinder per appartement verschilt komt uiteindelijk tot uitdrukking in de taxatie.
10. Ten aanzien van de stelling van [naam projectontwikkelaar01] dat de StAB in haar advies ten onrechte het oordeel van JvO volgt dat er een beperking is van uitzicht, overweegt de rechtbank dat ter zitting door de StAB is benadrukt dat het in dit verband gaat om een algemene vaststelling en dat het uiteindelijke nadeel tot uitdrukking wordt gebracht in de taxatie van met name de dichtbij het project gelegen appartementen. Nu dit overeenkomt met de conclusie van JvO dat voor de appartementen van de diverse aanvragers in meer of mindere mate nadeel zal ontstaan door zichtverlies, ziet de rechtbank geen aanleiding [naam projectontwikkelaar01] hierin te volgen.
De stelling van [naam projectontwikkelaar01] dat de StAB onvoldoende rekening heeft gehouden met de jurisprudentie op het gebied van vermindering van de privacy/inkijk, volgt de rechtbank evenmin. De verwijzing in dit verband naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2453, waarbij het gaat over de aantasting van privacy bij een afstand van 8 m tussen twee woningen, gaat niet op nu de situatie ter plaatse in het geheel niet vergelijkbaar is met deze procedure en het daarbij tevens gaat om een bestemmingsplanprocedure. De beoordeling of het woon- en leefklimaat daarbij onevenredig wordt aangetast is van een andere orde dan de beoordeling of er sprake is van een vermindering van waarde van een onroerende zaak als gevolg van een ruimtelijk besluit. Dat [bedrijf01] volgens [naam projectontwikkelaar01] aan de hand van foto’s vanuit de 30e verdieping van het Zalmhavencomplex inzichtelijk maakt hoezeer er sprake is van een behoorlijk beperkte inkijk, acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat de StAB in haar advies ten onrechte is uitgegaan van een beperkte toename van inkijk. Naast dat taxateur [naam12] eveneens foto’s heeft genomen waarbij de inkijk op een andere wijze wordt geopenbaard, heeft JvO aangegeven dat het op grond van de situering van de nieuwe bebouwing ten opzichte van die van de woningen van aanvragers, aannemelijk is dat voor de appartementen van de aanvragers in meer of mindere mate nadeel zal ontstaan door verlies van privacy (inkijk). In het licht van het vorenstaande ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de StAB JvO hierin niet weerspreekt geen aanleiding om het advies van de StAB niet te volgen en maakt zij de redeneringen van de StAB omtrent de schadefactoren tot de hare. 11. In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige beroepsgronden van [naam eiser01] slagen. De planologische vergelijking, zoals uitgevoerd door JvO, dient te worden aangepast. Er is sprake van meer relevante planologische nadelen dan waarvan JvO is uitgegaan, waardoor de taxaties van JvO op een onjuiste planvergelijking zijn gebaseerd.
12. [naam eiser01] stelt zich op het standpunt dat [naam03] niet een ter zake deskundig taxateur is met voldoende kennis van de lokale woningmarkt (stedelijk gebied). Voorts stelt [naam eiser01] dat de waardedaling van het appartement niet op juiste wijze is vastgesteld. [naam eiser01] stelt dat de taxateur ten onrechte niet zelfstandig de nieuwe waarde heeft bepaald. Hij heeft enkel het door JvO vastgestelde schadepercentage, gebaseerd op een te gering gewicht aan de schadefactoren, toegepast en dat de nieuwe waarde genoemd. [naam eiser01] stelt verder dat JvO ten onrechte de garage en/of eventuele berging niet heeft meegenomen in de taxatie, dit in tegenstelling tot de eerdere taxaties van JvO in de vorige planschadezaken over het Zalmhavencomplex.