In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd door de gemeente Schiedam. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B. de Jong, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder, die het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag ongegrond had verklaard. De naheffingsaanslag, opgelegd op 17 februari 2021, bedroeg in totaal € 66,10, bestaande uit € 1,90 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,20 aan kosten van naheffing.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen geschil bestond over het feit dat eiser zijn parkeerbelasting niet had betaald op de datum van de controle. De kern van het geschil betrof de vraag of de hoorplicht was geschonden. Eiser stelde dat hij ten onrechte niet was gehoord, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om een hoorzitting te organiseren, aangezien eiser in zijn bezwaarschrift geen expliciet verzoek had gedaan om gehoord te worden. De rechtbank verwees naar relevante wetgeving en jurisprudentie om haar oordeel te onderbouwen.
Daarnaast heeft eiser verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde echter dat de redelijke termijn nog niet was overschreden, aangezien er sinds het indienen van het bezwaarschrift nog geen twee jaar waren verstreken. Daarom werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om proceskostenveroordeling af.