ECLI:NL:RBROT:2023:2216

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
ROT 21/480
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naturalizatieverzoek van een Guinese eiser en schending van de hoorplicht door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Guinese eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die sinds 2002 in Nederland verblijft en een verblijfsvergunning onder de Regeling ter afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Ranov) heeft, diende op 11 december 2018 een verzoek om naturalisatie in. Dit verzoek werd afgewezen op basis van twijfels over zijn identiteit en nationaliteit, omdat hij geen Guinese identiteitskaart kon overleggen en er twijfels bestonden over de echtheid van zijn geboortebewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden door eiser niet te horen in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelde dat het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure is en dat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser, ondanks zijn inspanningen om aanvullende informatie te verstrekken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, waarbij het verzoek van eiser moest worden toegewezen.

De rechtbank concludeerde verder dat de twijfels van de staatssecretaris over de identiteit van eiser niet voldoende waren om het verzoek om naturalisatie af te wijzen. De rechtbank stelde dat de identificerende waarde van geboortedata in Guinee beperkt is en dat er geen gegronde reden voor twijfel aan de identiteit van eiser was. Eiser kreeg ook recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door de staatssecretaris moesten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,

(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Oba).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 3 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 12 juli 2021 heeft verweerder verzocht de zaak aan te houden in verband met het nieuwe beleid om vrijstelling te verlenen van het documentenvereiste aan Ranov-vergunninghouders. De rechtbank heeft dat verzoek gehonoreerd.
Bij brief van 8 februari 2022 heeft de rechtbank bij verweerder naar de stand van zaken geïnformeerd. Verweerder heeft in reactie daarop een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door [naam 1] (tolk). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft de Guinese nationaliteit en verblijft sinds 2002 in Nederland. Eiser heeft onder de Regeling ter afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Ranov) een verblijfsvergunning gekregen en heeft sinds 11 mei 2018 een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Aan hem is daarbij de fictieve geboortedatum [geboortedatum] toegekend. Eiser heeft op 11 december 2018 een verzoek om naturalisatie tot Nederlander ingediend. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft eiser een Guinees paspoort overgelegd afgegeven op 30 maart 2017 en geldig tot 30 maart 2022, waaruit volgt dat hij geboren is op
[geboortedatum] .
1.2.
Verweerder heeft eiser op 16 december 2019 verzocht zijn originele Guineese paspoort samen met de Guineese identiteitskaart die ten grondslag heeft gelegen aan de afgifte van dit paspoort voor onderzoek aan te bieden aan Bureau Documenten. Eiser heeft zijn Guineese paspoort voor onderzoek aangeboden en heeft geen Guineese identiteitskaart overgelegd. In plaats daarvan heeft hij een uittreksel uit het geboorteregister van Gueckédou overgelegd dat op 8 december 2016 aan hem is verstrekt naar aanleiding van de inschrijving van de verlate aangifte van zijn geboorte bij de rechtbank in Gueckédou op 7 december 2016. Deze verlate aangifte is vastgesteld in het Jugement Supplétif Tenant Lieu d'Acte de naissance (Jugement Supplétif), afgegeven op 7 december 2016 door de rechtbank in Gueckédou in Guinee. Dit Jugement Supplétif heeft eiser aangeboden voor onderzoek. Bureau Documenten heeft de documenten onderzocht, heeft verklaard dat deze echt zijn en heeft zich niet uitgelaten over de opmaak, afgifte en juistheid.
1.3.
Eiser heeft vervolgens in bezwaar nog een verklaring van [naam 2] overgelegd, twee verklaringen van de ambassade van Guinee, een Titre de Voyage (noodpaspoort) van 16 maart 2017 met een inreisstempel van Guinee van 29 maart 2017, een Fiche de demande d’édition de la carte nationale d’identité (aanvraagformulier identiteitskaart) en een authenticatie-fiche dat behoort bij zijn paspoort.
2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat de identiteit en nationaliteit van eiser onvoldoende vaststaan om voor naturalisatie in aanmerking te komen. Volgens verweerder is het door eiser overgelegde Guineese paspoort niet op de juiste wijze verkregen, omdat geen Guineese identiteitskaart is overgelegd. Verweerder verwijst hiervoor naar het Algemeen Ambtsbericht van Guinee van 20 juni 2014 (het ambtsbericht). Ook twijfelt verweerder aan de juistheid van de inhoud van het geboortebewijs, omdat hierop de fictieve geboortedatum staat vermeld die tijdens de asielprocedure aan hem is toegekend en verweerder het niet aannemelijk acht dat eiser daadwerkelijk op dat moment is geboren.
3. Zoals volgt uit de Rijkswet op het Nederlanderschap en het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap is het aan verzoeker om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en aan verweerder om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft geoordeeld is de verlening van het Nederlanderschap, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is verweerder dan ook bevoegd om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de verzoeker te verlangen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:501 en van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6673). Gelet hierop is het in de naturalisatieprocedure in de eerste plaats aan verweerder om te beoordelen of de verzoeker met de door hem overgelegde documenten zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond.
4. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord. Daarnaast stelt verweerder ten onrechte dat zijn identiteit en nationaliteit onvoldoende vaststaan. Eiser voert hiertoe – samengevat – aan dat hij zijn paspoort wel op de juiste wijze heeft verkregen en dat het goed mogelijk is dat hij daadwerkelijk op de fictieve geboortedatum is geboren.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
5.1.
De wettelijke plicht om de bezwaarmaker te horen volgt uit artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Van horen kan op grond van artikel 7:3 van de Awb worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 7:2 en 7:3 van de Awb volgt dat het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure vormt en dat de in artikel 7:3 van de Awb opgenomen gronden terughoudend dienen te worden toegepast (zie Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 144-145 en 147). Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat van het horen kan worden afgezien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat (zie de uitspraak van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:878). Daarnaast volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, dat niet zonder meer van het horen kan worden afgezien, ook in een situatie dat het feitencomplex compleet is en het naar het oordeel van verweerder voldoende duidelijk is dat het bezwaar niet tot een ander oordeel kan leiden.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander besluit. Verweerder heeft dan ook ten onrechte afgezien van het horen van eiser. Hierbij is van belang dat eiser inspanningen heeft verricht in de bezwaarfase om aanvullende informatie te overleggen. Tijdens de hoorzitting had verweerder dit met eiser kunnen bespreken. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten.
5.3.
Dit betekent dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. Nu eiser in beroep alles naar voren heeft kunnen brengen wat hij tijdens de hoorzitting had willen zeggen, ziet de rechtbank op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
Heeft verweerder het verzoek mogen weigeren?
6.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder beoordeeld of eiser zijn identiteit en nationaliteit met de door hem overgelegde documenten voldoende heeft aangetoond.
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser in aanmerking komt voor vrijstelling van het documentenvereiste. Eiser is een Ranov-vergunninghouder en ten aanzien van Ranov-vergunninghouders geldt sinds 1 november 2021 een vrijstellingsbeleid dat inhoudt dat verweerder vrijstelling geeft van het documentvereiste (zie Kamerstukken II 2020/21, 19637, 2757 en de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (de Handleiding). Hierbij blijft het uitgangspunt dat gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit, bijvoorbeeld naar aanleiding van een taalanalyse of een leeftijdsonderzoek, een reden kan vormen voor afwijzing, ook als iemand is vrijgesteld van het documentvereiste (zie de toelichting op artikel 7, paragraaf 3.5.1. van de Handleiding). Dit betekent dat verweerder alsnog in beginsel uitgaat van de identiteit en nationaliteit die ten grondslag ligt aan de verstrekte Ranov-vergunning, tenzij er gegronde reden voor twijfel aan die identiteit of nationaliteit bestaat. De bewijslast voor het bestaan van die gegronde reden voor twijfel rust op verweerder. Daarbij kan verweerder zich baseren op alle gegevens die over eiser beschikbaar zijn en dus ook de documenten die eiser heeft overgelegd voordat hij werd vrijgesteld van het documentenvereiste.
6.2.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het naturalisatieverzoek ondanks de vrijstelling van het documentenvereiste terecht is afgewezen omdat er gerede twijfel is aan de identiteit van eiser in verband met het overeenkomen van de datum op zijn geboorteakte met de fictieve geboortedatum die de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in het kader van de vreemdelingrechtelijke procedure aan hem heeft toegekend.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat deze geboortedata gelijk zijn onvoldoende is voor gegronde reden voor twijfel aan de identiteit van eiser. Zoals verweerder heeft erkend, is niet uitgesloten dat eiser daadwerkelijk op [geboortedatum] is geboren. Bovendien volgt uit het ambtsbericht dat het systeem voor geboorteregistraties in Guinee niet goed functioneert en dat daarom een (ook door eiser overgelegd) zogenaamd Jugement Supplétif volstaat. Dat is een verklaring opgesteld door de rechter, formeel op basis van twee getuigenverklaringen. Die verklaring wordt, zoals ook bij eiser het geval is, veelal vele jaren na de geboorte opgesteld. Gelet hierop is de identificerende waarde van een geboortedatum in Guinee erg beperkt. Verweerder kan daarom niet veel waarde hechten aan de precieze geboortedag want die is niet met zekerheid vast te stellen, terwijl er kennelijk geen gegronde reden voor twijfel zou zijn geweest als in het Jugement Supplétif
[datum 1] of [datum 2] zou zijn vermeld. Het enkele feit dat het wel erg toevallig is dat eiser daadwerkelijk op de datum stelt te zijn geboren als de fictieve datum die in het kader van de Ranov-procedure is aangehouden, levert mede in dat licht geen gegronde reden voor twijfel aan de identiteit van eiser op.
6.4.
De conclusie is daarom dat dat verweerder het verzoek van eiser niet heeft kunnen afwijzen vanwege twijfel aan eisers identiteit. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven.
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank kan niet zelf het Nederlanderschap verlenen en zal daarom niet zelf in de zaak voorzien. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen, waarbij het verzoek van eiser wordt toegewezen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-, bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,- dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.