ECLI:NL:RBROT:2021:9022

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/4424
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid bestuursrechter bij verzoek om schadevergoeding door veelprocedeerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een veelprocedeerder. De verzoeker had eerder een verzoek om schadevergoeding van € 3 miljoen ingediend, welke door het CAK was afgewezen. De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld bij de bestuursrechter van de rechtbank Den Haag, die de zaak op 18 augustus 2020 doorstuurde naar de Rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoeker om de zaak terug te sturen naar Den Haag afgewezen, wat leidde tot een wrakingsverzoek van de verzoeker, dat door de wrakingskamer als niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in zijn procesvoering ondoorzichtig is en dat zijn ingediende stukken vaak onleesbaar zijn en geen relevant verband vertonen met de besluitvorming van het CAK. De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:39, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor een deel van de stukken niet aan het CAK is verzonden, maar ter inzage is gelegd bij de griffie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, waardoor de bestuursrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding.

De rechtbank heeft verder opgemerkt dat de verzoeker zich kan wenden tot de burgerlijke rechter, ondanks de onbevoegdheid van de bestuursrechter. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4424
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2021 als bedoeld in artikel 8:94, eerste lid, in verbinding met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[verzoeker] , te [Plaats] , verzoeker,

en

CAK, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2020 heeft verweerder het verzoek van verzoeker om schadevergoeding tot een bedrag van € 3 miljoen afgewezen.
Verzoeker heeft naar aanleiding van dit besluit beroep ingesteld bij de bestuursrechter van de rechtbank Den Haag.
De griffier van die rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de zaak op 18 augustus 2020 doorgezonden naar deze rechtbank.
Verzoeker heeft de rechtbank verzocht de zaak terug te sturen naar de rechtbank Den Haag. Omdat de rechtbank dit gelet op de relatieve bevoegdheidsverdeling (artikel 8:7, tweede lid, van de Awb) heeft afgewezen, heeft verzoeker de rechtbank gewraakt. Op 7 oktober 2020 heeft de wrakingskamer beslist (ECLI:NL:RBROT:2020:9081) dat verzoeker wederom misbruik maakt van de mogelijkheid een wrakingsverzoek in te dienen, dat het wrakingsverzoek daarom niet-ontvankelijk is en dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet in behandeling zal worden genomen.
Gelet op het beroep van verzoeker op betalingsonmacht heeft de griffier er vooralsnog van afgezien griffierecht in deze zaak te heffen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting.
2. De rechtbank stelt voorop dat verzoeker telkens uiterst ondoorzichtig procedeert, zo ook in deze zaak. Niet alleen bevatten het beroepschrift en andere door verzoeker opgestelde geschriften semantisch gezien onleesbare teksten, die doorspekt zijn met civielrechtelijke en strafrechtelijke kwalificaties, maar ook heeft verzoeker meermaals een vrijwel oeverloze hoeveelheid stukken ingediend zonder dat met betrekking tot het gros van die stukken enig verband lijkt te bestaan met besluitvorming van verweerder. Om die reden is uiteindelijk toepassing gegeven aan artikel 8:39, tweede lid, van de Awb en is een deel van de stukken niet aan verweerder verzonden, maar ter inzage gelegd bij de griffie.
3. Het voorgaande laat onverlet dat de rechtbank uit de door verweerder ingediende stukken begrijpt dat verzoeker het niet eens is met het feit dat hij op grond van de Zorgverzekeringswet verplicht is een zorgverzekering af te sluiten, dat hem door verweerder meermaals een bestuurlijke boete is opgelegd wegens het niet afsluiten van een verzekering en dat hem een bestuursrechtelijke premie is opgelegd. In onderhavige procedure ligt de besluitvorming van verweerder omtrent deze kwesties niet voor. Uit het beroepschrift en de stukken blijkt voorts niet dat reeds is vastgesteld dat sprake is van enig onrechtmatig besluit of onrechtmatig handelen ter voorbereiding van een besluit. Daarvoor zou er sprake moeten zijn van een vernietigd schadeveroorzakend besluit of erkenning door verweerder dat sprake is van enig onrechtmatig besluit.
4. Gelet op de stukken gaat de rechtbank er van uit dat verzoeker meent schade te hebben geleden wegens gedragingen na 30 juni 2013, zodat gelet op het overgangsrecht van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten het huidige artikel 8:88 van de Awb van toepassing is. Gelet op artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb staat er geen beroep open tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen. Tegen verweerders besluit van 5 augustus 2020 staat daarom geen beroep open. Wel kan (onder omstandigheden) een verzoek om schadevergoeding worden ingediend bij de bestuursrechter, zoals ook in verweerders besluit van 5 augustus 2020 is vermeld. Gelet hierop zal de rechtbank het beroepschrift converteren tot een verzoekschrift tot schadevergoeding.
5. Omdat de onderliggende kwesties behoren tot de competentie van de Centrale Raad van Beroep in een eventueel hoger beroep staat de hoogte van de door verzoeker verzochte schadevergoeding niet reeds in de weg aan de bevoegdheid van de bestuursrechter (artikel 8:89, eerste lid, van de Awb).
6. De bestuursrechter is echter alleen bevoegd om een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door een van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde oorzaken. Deze oorzaken zijn: een onrechtmatig besluit, een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit, het niet tijdig nemen van een besluit of een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, van de Awb, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn. Verzoeker heeft aan zijn verzoek niet een van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde oorzaken ten grondslag gelegd. De bestuursrechter is daarom niet bevoegd kennis te nemen van het verzoek. De onbevoegdheid van de bestuursrechter laat onverlet dat hij zich kan wenden tot de burgerlijke rechter (vgl. ECLI:NL:CRVB:2020:3522).
7. Gelet op het voorgaande is de bestuursrechter kennelijk niet bevoegd kennis te nemen van het verzoek.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 september 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.