ECLI:NL:RBROT:2023:11773

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
C/10/645883/ HA ZA 22-807
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Religieuze echtscheiding en compensatie van bruidsgave in Iraans recht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man, beiden afkomstig uit Iran, die wettelijk van elkaar zijn gescheiden in Nederland, maar nog niet religieus. De vrouw heeft de echtscheiding aangevraagd en vordert dat de man meewerkt aan de religieuze echtscheiding, maar ook dat hij de afgesproken bruidsgave, de 'Mahr', betaalt. De man weigert te betalen, omdat hij van mening is dat de vrouw de echtscheiding heeft aangevraagd en hij recht heeft op compensatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onrechtmatig handelt door niet mee te werken aan de religieuze scheiding, terwijl de man zijn recht op compensatie niet opgeeft. De rechtbank heeft de eis van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van de bruidsgave afgewezen, omdat de man recht heeft op compensatie voor het initiatief van de vrouw om te scheiden. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld om binnen twee weken een religieuze echtscheiding aan te vragen bij de Iraanse ambassade en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval zij deze verplichting niet nakomt. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Civiel recht
Zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer: C/10/645883 / HA ZA 22-807
Vonnis van 13 december 2023
in de zaak van
[vrouw],
te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen
[man],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J. de Graaf te Papendrecht.

1.Waar gaat de zaak over

Partijen zijn afkomstig uit Iran, waar zij met elkaar zijn getrouwd. In Nederland zijn zij inmiddels wettelijk van elkaar gescheiden. Maar partijen zijn nog niet
religieusgescheiden, bij een Iraanse geestelijke, erkend door de Iraanse overheid. Beide partijen willen dat de ander meewerkt aan de religieuze echtscheiding, en vorderen dat de ander wordt veroordeeld om dat te doen. Vanwaar dan deze procedure, als ze dat allebei willen? Er loopt een probleem doorheen: de vrouw wil dat de man de bruidsgave (de ‘Mahr’) nog betaalt die is afgesproken toen partijen trouwden. Na vermeerdering van eis heeft zij ook de veroordeling van de man gevorderd tot betaling van de overeengekomen 84 Bahar Azadi gouden munten, of het equivalent daarvan in euro’s: € 42.562,80. De man wil die niet betalen omdat niet hij maar de vrouw de echtscheiding heeft verzocht, en omdat hij huwelijkse schulden voor zijn rekening heeft genomen. Volgens de vrouw eist de Iraanse geestelijke dat eerst de kwestie van de bruidsgave wordt afgehandeld voordat er religieus kan worden gescheiden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 oktober 2022, met producties 1 tot en met 5,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties 1 en 2,
- de brief van de rechtbank van 9 december 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte eisvermeerdering, met producties 6 tot en met 8 van de vrouw (per abuis genummerd 4 tot en met 6), alsmede de ongenummerde productie van de vrouw (feitelijk nummer 9) met een tekst van de website van de Iraanse ambassade met vertaling,
- het bezwaar van de man tegen de eisvermeerdering van de vrouw,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 23 mei 2023,
- het B16 formulier van de vrouw van 24 mei 2023,
- het B11 formulier van de man van 25 mei 2023,
- de reactie van de rechtbank aan partijen,
- de rolbeslissing van de rechtbank (20 juli 2023) dat partijen zich in een nadere akte kunnen uitlaten over een uitspraak van het gerechtshof Den Haag omdat die mogelijk van belang kon zijn voor de onderhavige zaak (ECLl:NL:GHDHA:2023:1067),
- de akte uitlaten van de vrouw (25 juli 2023),
- de ‘antwoordakte uitlaten’ van de man (23 augustus 2023),
- de akte uitlating producties van de man (4 oktober 2023) (over de producties 6 t/m 9 van de vrouw).
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn voormalige echtelieden. Partijen zijn op 24 januari 1991 gehuwd te Teheran, Iran.
3.2.
In een Nederlandse vertaling van de huwelijksakte van partijen staat met betrekking tot een door de man aan de vrouw verschuldigde bruidsgave:

Bruidsgave: één exemplaar van de heilige koran ter waarde van tienduizend rial en een set spiegel en kandelaren ter waarde van zesduizend Toeman dat door de echtgenote is in ontvangst genomen en vier
(partijen zijn het er kennelijk over eens dat hier vierentachtig had moeten staan)stuks gouden munten Bahar-e Azadi, die als de schuld van de man aan de vrouw wordt beschouwd en op aanvraag aan haar verstrekt dient te worden.
[Twee handtekeningen]”
3.3.
De vierentachtig Bahar Azadi gouden munten zijn onbetaald gebleven. Zij zijn door de vrouw tijdens het huwelijk niet opgeëist, en zijn door de vrouw evenmin opgeëist tijdens de echtscheidingsprocedure. Volgens de man is hij voor het eerst pas in 2022 aangeschreven door de vrouw over de betaling van de bruidsgave.
3.4.
De rechtbank Rotterdam heeft, op verzoek van de vrouw, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken bij beschikking van 27 maart 2013. De man was niet verschenen in die procedure. In de echtscheidingsbeschikking staat onder meer:
“Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit en een onbekende nationaliteit.”
[…]
“2.7. Verdeling
2.7.1.
De vrouw heeft verzocht de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap, ten overstaan van een notaris en met benoeming van een onzijdig persoon.
2.7.2.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.7.3.
Naar de regels van Nederlands internationaal privaatrecht is Iraans recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime als het recht van het land van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen ten tijde van de huwelijkssluiting dan wel kort daarna. Immers, een geldige rechtskeuze is niet gesteld of gebleken en evenmin is gebleken dat partijen hun voorzieningen hebben afgestemd op een ander recht dan het hierboven gevonden recht.
2.7.4.
Met hetgeen tot zover is gesteld, is onvoldoende duidelijk of er naar Iraans recht een gemeenschap van goederen tussen partijen is ontstaan. Het verzoek van de vrouw om partijen te bevelen tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap over te gaan, zal derhalve worden afgewezen.”
3.5.
De man heeft hoger beroep aangetekend van de beschikking van de rechtbank. De vrouw was in die procedure ook verschenen. Het gerechtshof Den Haag heeft een beschikking gegeven op 11 december 2013. In die beschikking staat onder meer:

Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
6. Het hof heeft de partijen voorgehouden dat het verzoek van de man om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap conform zijn voorstel te vast te stellen dient te worden
afgewezen, nu vast staat dat Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, en er - ook blijkens het beroepschrift van de man - naar Iraans recht geen gemeenschap van goederen tussen partijen is ontstaan. Het hof komt derhalve niet toe aan de verdeling volgens Nederlands recht.”
3.6.
De echtscheidingsbeschikking is op 30 december 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
3.7.
Partijen hebben voorafgaand aan deze procedure met elkaar gecommuniceerd over het verlenen van hun beider medewerking aan de totstandkoming van een religieuze echtscheiding ten overstaan van een islamitische geestelijke op/ erkend door de Iraanse ambassade in Nederland. In dat kader heeft de advocaat van de vrouw op 30 mei 2022 aan de advocaat van de man geschreven:
“Het is fijn dat uw cliënt wil meewerken aan de Iraanse echtscheiding. Maar de Iraanse echtscheiding kan niet eerder tot stand komen dan wanneer partijen overeenstemming hebben bereikt over de bruidsgave. Zo lang uw cliënt niet accepteert dat hij de bruidsgave aan cliënte moet betalen, werkt hij niet mee aan de echtscheiding naar Iraans recht. Het heeft ook geen zin om verdere stappen te nemen richting de Iraanse ambassade zo lang er geen overeenstemming is over de bruidsgave.”
3.8.
In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 mei 2023 is vastgelegd dat partijen gezamenlijk een religieuze echtscheiding zullen bewerkstelligen, dat de vrouw daartoe een afspraak zal maken bij een geestelijke die door de Iraanse ambassade is goedgekeurd, rekening houdend met de opgave van verhinderdata door de man binnen één week, en dat de man bij de geestelijke zal verklaren dat hij de 84 Bahar Azadi gouden munten niet betaald heeft, terwijl hij ertoe gerechtigd is daar tevens te verklaren dat hij meent dat hij de munten niet hoeft te betalen.
3.9.
De dag na de mondelinge behandeling is namens de vrouw aan de rechtbank meegedeeld dat de vrouw contact heeft opgenomen met de geestelijke [persoon A] en dat de religieuze echtscheiding niet mogelijk is voordat er is beslist op de bruidsgave, met het verzoek partijen verder te laten procederen over de bruidsgave. De man heeft daarop aangegeven bezwaar te hebben tegen thans voortprocederen: ‘De man is van mening dat de vrouw zich dient te houden aan de gemaakte afspraken waarna partijen tijdens de afspraak met een van de geestelijken in Rotterdam of Den Haag de kwestie kunnen voorleggen en zullen trachten een sharia echtscheidingsakte te krijgen waarna inschrijving van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade kan plaatsvinden. Indien na deze afspraak blijkt dat dit niet mogelijk is, kunnen partijen de rechtbank hierover berichten.’ De rechtbank heeft partijen bericht dat partijen ter zitting op 23 mei j.l. afspraken hebben gemaakt over wat hen te doen staat, waarbij de vrouw aan zet is, en dat de ondernomen actie van de vrouw daarmee niet in overeenstemming lijkt; de vrouw dient de rechtbank te berichten, zoals ook in de afspraken is opgenomen, over de stand van zaken
nadatpartijen bij de geestelijke zijn geweest.
3.10.
Partijen zijn niet samen bij de geestelijke geweest en de vrouw heeft daartoe ook geen afspraak gemaakt.

4.Het geschil in conventie en reconventie

4.1.
De vrouw vorderde in conventie eerst om ‘bij beschikking’ (
de rechtbank leest:
‘bij vonnis’, want het gaat hier om een dagvaardingsprocedure en daarin wordt een vonnis gewezen)), zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen:
1. om binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn volledige en onvoorwaardelijk medewerking te verlenen aan het tot stand komen van de Iraanse religieuze echtscheiding, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verschijnen tijdens een (nog te maken) afspraak met geestelijke, de heer [persoon A] , en het inschrijven van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade te 's-Gravenhage, onder verbeurte van een dwangsom van EUR 500,00 per dag of dagdeel dat de man weigert aan deze verplichting te voldoen, met een maximum van EUR 500.000,00; en
2. in de kosten van deze procedure met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven
dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover
vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis, wettelijke rente is verschuldigd.
Nadien heeft de vrouw haar eis vermeerderd met een vordering over de bruidsgave, als volgt:
veroordeling van de man, uitvoerbaar bij voorraad, tot afgifte van 84 (vierentachtig) volledige Bahar Azadi gouden munten met de volgende specifieke informatie: maat 1 met een gewicht van 8.13598 gram, en nettogewicht van 7.32238 gram puur goud, een diameter van 22 millimeter en puurheid van 0.9000, of een equivalent daarvan in euro's ter hoogte van EUR 42.562,98 aan de vrouw te voldoen binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking (de rechtbank begrijpt: vonnis);
4.2.
De man voert verweer in conventie. In reconventie vordert de man bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de vrouw te veroordelen om binnen 2 weken na datum vonnis in deze ervoor zorg te dragen dat de man een schriftelijke uitnodiging van de Iraanse Ambassade te Den Haag op zijn woonadres heeft ontvangen met het verzoek zijn medewerking te verlenen aan het uitspreken en inschrijven van de Iraanse echtscheiding bij de Iraanse ambassade te Den Haag binnen 3 maanden na datum vonnis in deze, waarbij
de vrouw tijdig zorgdraagt voor het aanleveren van de juiste documenten en betaling van de kosten, onder verbeurte van een dwangsom van 500,- euro per dag dat de vrouw deze verplichting niet nakomt of weigert aan deze verplichting te voldoen;
- de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de man, waaronder het door hem betaalde griffierecht van 314 euro en de kosten van zijn advocaat ter hoogte van 1.314,- euro alsmede de wettelijke rente over de kosten voor zover deze niet zijn voldaan binnen 14 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis.
4.3.
De vrouw voert verweer in reconventie.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
Het geschil heeft internationaal-privaatrechtelijke aspecten. Beide partijen wonen al lange tijd (volgens de man sinds 1997) in Nederland maar zij zijn afkomstig uit Iran. Het geschil heeft raakvlakken met zowel de Iraanse als de Nederlandse rechtsorde.
De Nederlandse rechter heeft in conventie rechtsmacht om het geschil te behandelen overeenkomstig de hoofdregel in het internationale privaatrecht, dat de gedaagde partij in Nederland woont. Overigens woont ook de vrouw in Nederland en is de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet betwist. In reconventie heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 7 lid 2 Rv (voldoende samenhang met de vordering in conventie).
de bruidsgave
5.2.
De rechtbank staat de eisvermeerdering van de vrouw - de man moet de bruidsgave betalen - toe. Deze vermeerdering van eis is niet in strijd met de goede procesorde. Maar de rechtbank zal deze vordering wel afwijzen, op grond van het volgende.
5.3.
De vraag of de vrouw recht heeft op de bruidsgave (de ‘mahr’) moet worden beoordeeld naar Iraans recht. Dat is het recht van het land waar de aanspraak op de bruidsgave is ontstaan en ook partijen gaan uit van Iraans recht.
5.4.
De bruidsgave is een rechtsfiguur in het islamitische recht bestaande uit (de toezegging tot) betaling door de man aan de vrouw van geld en/of goederen, ter gelegenheid van de huwelijkssluiting. De bruidsgave is een rechtsverhouding sui generis die een geheel eigen karakter heeft en niet te vergelijken is met een andere (Nederlandse) rechtsfiguur, zoals een onderhoudsverplichting of een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak. De vrouw is rechthebbende en eigenares van de bruidsgave vanaf de dag van huwelijkssluiting (zie: conclusie Procureur-Generaal van 27 september 2019, ECLI:NL:PHR:2019:958 en Gerechtshof Den Haag 2 oktober 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3968).
5.5.
Naar Iraans recht kan de vrouw, indien zich geen erkende echtscheidingsgrond voordoet (zoals mishandeling), slechts met medewerking van de man een echtscheiding bewerkstelligen (de Iraanse echtscheiding is de religieuze echtscheiding die in deze procedure onderwerp van geschil is). Ter verkrijging van die medewerking moet de vrouw een compensatie aanbieden aan de man. Dat heeft de rechtbank Rotterdam ook al eerder beslist (ECLI:NL:RBROT:2023:8126). Het recht op compensatie volgt uit de artikelen 1146 en 1147 van het Iraans Burgerlijk Wetboek (hierna IBW). Deze artikelen luiden in de Engelse vertaling:
- artikel 1147 IBW:
‘A Khul’a divorce occurs when the wife obtains a divorce owing to dislike of her husband, against property which she cedes to the husband. The property in question may consist of the original marriage portion, or the monetary equivalent thereof, whether more or less than the marriage portion.’
- artikel 1147 IBW:
“Mubarat” divorce occurs when the dislike is mutual in which case the compensation must not be more than the marriage portion.’
5.6.
In de door de vrouw in het geding gebrachte informatie van de Iraanse ambassade over hoe de inschrijving van de echtscheiding met wederzijdse instemming (= de religieuze echtscheiding) tot stand wordt gebracht, wordt het aldus verwoord:
“Vereiste documenten:
(…)
4. Het originele verklaring van sharia-scheiding [uitspreken van scheiding op religieuze wijze] afgegeven door de ambassade goedgekeurde islamitische centra.
Belangrijke opmerking: bij een (verklaring) sharia-scheiding dient de stand van zaken omtrent de bruidsgave en andere rechten en plichten tussen de echtgenoten te worden vermeld en gespecificeerd, met name het is verplicht om bij een Khul of Mobarat scheiding de hoogte van de kwijtgescholden bruidsschat te worden bepaald.
[In het geval van “khul” wordt de beëindiging van het huwelijk op gang gebracht door de vrouw. Zij biedt haar echtgenoot een vergoeding aan in ruil voor zijn toestemming om te scheiden. Een essentieel element van “khul” is dus de betaling van compensatie aan de echtgenoot, in ruil voor de vrijlating van de vrouw. De compensatie bestaat hier meestal uit de kwijtschelding van het onbetaalde deel van de bruidsgift, alsook uit elke andere vorm van compensatie. “Mobarat” betekent elkaar haten. Het verschil tussen deze echtscheiding en “Khul”is dat het een wederzijdse haat is van man en vrouw, dus de ruil voor echtscheiding kan niet meer zijn dan de bruidsschat.]”
5.7.
Het is de vrouw, niet de man, die destijds de echtscheidingsprocedure heeft ingezet. Uit de stellingen van de vrouw valt niet af te leiden dat sprake was van een naar Iraans recht erkende echtscheidingsgrond, zoals bijvoorbeeld mishandeling. Bij gebreke daarvan heeft de man recht op compensatie voor haar initiatief om te gaan scheiden. De rechtbank ziet geen reden om de hoogte van het compensatiebedrag op een lager bedrag te stellen dan dat van de bruidsgave. De bruidsgave wordt dus volledig weggestreept tegen het recht van de man op compensatie.
5.8.
Volledigheidshalve tekent de rechtbank nog het volgende aan. Partijen verkeren niet in dezelfde situatie als het geval waarin het hof Den Haag een aanspraak op een bruidsgave had afgewezen (uitspraak van 10 mei 2023 in zaaknummer 200.301.719/01; ECLl:NL:GHDHA:2023:1067). In die zaak was Nederlands recht toepasselijk, niet Iraans recht. Bij partijen is wel Iraans recht toepasselijk. Daarom was de uitnodiging aan partijen om zich uit te laten over die uitspraak bij nader inzien overbodig.
de religieuze echtscheiding
5.9.
Beide partijen vorderen dat de andere partij meewerkt aan de totstandkoming van een religieuze echtscheiding. Ter zitting hebben partijen afgesproken om alsnog in onderling overleg de religieuze echtscheiding te gaan regelen. (Vgl. onder 3.8.)
In afwachting van de uitkomst van de gezamenlijk te ondernemen poging om de religieuze scheiding te bewerkstelligen, heeft de rechtbank het vonnis aangehouden. De vrouw heeft geen afspraak met de geestelijke gemaakt om de kwestie gezamenlijk voor te leggen: Volgens de vrouw zegt de Iraanse geestelijke dat eerst de bruidsgave geregeld moet worden. De vrouw heeft de rechtbank verzocht tot voortprocederen.
5.10.
Beoordeeld moet worden welk recht toepasselijk is op de weigering tot het verlenen van medewerking aan de totstandkoming van een religieuze scheiding. Volgens beide partijen handelt de andere partij onrechtmatig met deze weigering. Het gaat hier dus om een (gestelde) onrechtmatige daad.
5.11.
De Europese Verordening Rome II bepaalt welk recht toepasselijk is op een (gestelde) onrechtmatige daad. Naar Nederlands recht geldt deze verordening ook in gevallen die buiten de eigenlijke materiële werkingssfeer van deze verordening vallen
(art. 10: 159 BW). Verordening Rome II is dus in Nederland hoe dan ook toepasselijk.
5.12.
Artikel 4 lid 2 van de Rome II Verordening bepaalt: “
Indien evenwel degene wiens aansprakelijkheid in het geding is, en degene die schade lijdt, beiden hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben op het tijdstip waarop de schade zich voordoet, is het recht van dat land van toepassing.” Op partijen is deze bepaling van toepassing, zodat Nederlands recht toepasselijk is.
5.13.
Naar Nederlands recht kan het een onrechtmatige daad opleveren als geweigerd wordt mee te werken aan de totstandkoming van een religieuze echtscheiding. Dit is in de rechtspraak aanvaard (vgl. o.a. Hoge Raad 22 januari 1982, NJ 1982/489 en gerechtshof Den Haag 28 mei 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1818). Bovendien is inmiddels in de wet geregeld dat bij een verzoek tot echtscheiding ook verzocht kan worden de andere partij te bevelen mee te werken aan een religieuze scheiding (artikel 827 Rv. lid 1 sub e Rv.).
5.14.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, en niet de man, onrechtmatig handelt door niet mee te werken aan een religieuze scheiding. Volgens de vrouw werkt de man niet mee maar de man heeft dat gemotiveerd weersproken. De man heeft aangevoerd:
- dat de vrouw voorafgaand aan deze procedure al tot drie keer toe een gemaakte afspraak niet is nagekomen om langs te gaan bij de Iraanse ambassade om een religieuze echtscheiding tot stand te brengen;
- dat de vrouw daarbij steeds wist dat de man niet bereid was de bruidsgave te betalen;
- dat veroordeling van de vrouw in de werkelijke proceskosten daarom gerechtvaardigd is.
Wat onjuist is aan het gemotiveerde verweer van de man, inhoudend dat hij wel meewerkt en de vrouw niet, valt niet uit de stellingen van de vrouw af te leiden. Het enige verwijt dat de vrouw de man concreet maakt is dat hij niet bereid is om af te zien van zijn recht op compensatie omdat de vrouw het initiatief tot echtscheiding heeft genomen, en hij dus niet bereid is de bruidsgave te betalen.
De rechtbank concludeert dat de vrouw bij de rechter de medewerking van de man aan de religieuze scheiding wil afdwingen zonder haar aanspraak op de bruidsgave op te geven, hoewel zij daartoe naar Iraans recht gehouden is.
5.15.
Volgens de man moet de vrouw alle kosten betalen voor het verkrijgen van een religieuze scheiding. Die vordering zal de rechtbank afwijzen. De man stelt niet dat deze kosten alleen maar zijn ontstaan omdat de vrouw niet meewerkt aan de religieuze scheiding. Daarom neemt de rechtbank dat deze kosten hoe dan ook gemaakt moeten worden als er religieus wordt gescheiden. Enige reden om die kosten anders dan bij helfte te moeten dragen ziet de rechtbank niet.
5.16.
De rechtbank zal de door de man gevorderde dwangsom gedeeltelijk toewijzen.
Duidelijkheidshalve tekent de rechtbank aan dat de dwangsom alleen ziet op de verplichting van de vrouw om mee te werken. Dat is een inspanningsverplichting, geen resultaatsverplichting. Het is niet de vrouw, maar een geestelijke die de originele verklaring van sharia-scheiding moet afgeven, die vervolgens bij de Iraanse ambassade kan worden ingeschreven om aldus de Iraanse (religieuze) scheiding te bewerkstelligen. Indien de vrouw wel meewerkt maar de geestelijke reden ziet om de religieuze echtscheiding te weigeren, verbeurt de vrouw geen dwangsom. Hetzelfde geldt voor de termijnen die de man vordert waarbinnen de vrouw een en ander geregeld moet hebben. Waar de vrouw niet kan instaan voor het te behalen resultaat, kan zij ook niet instaan voor het behalen daarvan binnen een bepaalde termijn. Daarmee zal in de beslissing rekening worden gehouden. Ook zal de rechtbank bij de te nemen beslissing in acht nemen dat een dwangsom niet kan worden verbeurd voordat het desbetreffende vonnis is betekend.
Overigens houdt de vereiste medewerking van de vrouw bij de Iraanse geestelijke wèl in dat zij ‘als stand van zaken omtrent de bruidsgave’ vermeldt wat er in dit vonnis aangaande de bruidsgave is beslist, of, indien partijen het daarover alsnog eens worden, dat de vrouw, als compensatie, afziet van de 84 Bahar Azadi gouden munten.
5.17.
De proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden naar Nederlands recht), zullen worden gecompenseerd. Voor een veroordeling van de vrouw in de werkelijke proceskosten ziet de rechtbank geen reden. De vrouw maakt geen misbruik van procesrecht. Haar vorderingen zijn niet duidelijk kansloos.
5.18.
Het vonnis in reconventie zal, zoals de man verlangt, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Dat wil zeggen dat het vonnis ten uitvoer kan worden gelegd ook als eventueel hoger beroep wordt aangetekend.

6.De beslissing

in conventie
6.1.
wijst het door de vrouw gevorderde af,
6.2.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
in reconventie
6.3.
veroordeelt de vrouw om binnen twee weken na betekening van onderhavig vonnis een religieuze echtscheiding aan te vragen bij de Iraanse Ambassade te Den Haag en om daarna alle handelingen die zij moet verrichten om deze religieuze echtscheiding te verkrijgen, te verrichten binnen vier weken na ontvangst van het bericht dat zij die handeling moet verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 25.000,- als de vrouw deze verplichting niet of niet goed nakomt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.
[2517/638]