ECLI:NL:RBROT:2023:11411

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
10550347 CV EXPL 23-16568
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming afgewezen; oneerlijk beding buitengerechtelijke incassokosten en rente

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, aangeduid als [eiser], vorderde onder andere ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van de huurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurder had een huurachterstand opgebouwd van € 1.844,82, maar betwistte de huurachterstand niet en gaf aan bijzondere omstandigheden te hebben die tot de achterstand hadden geleid, waaronder ziekenhuiskosten voor zijn moeder en de zorg voor zijn vrouw en kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling was de huurder niet verschenen, maar de verhuurder had een recente huurspecificatie overgelegd die de huurachterstand bevestigde.

De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning niet gerechtvaardigd waren. De rechter weegt hierbij de omstandigheden van de huurder, waaronder het feit dat hij met drie minderjarige kinderen in de woning verblijft. De kantonrechter stelde vast dat de verhuurder geen melding had gemaakt van de huurachterstand bij de gemeente, wat had kunnen leiden tot een oplossing van de situatie. De rechter concludeerde dat het belang van de huurder en zijn gezin zwaarder weegt dan het belang van de verhuurder om de woning opnieuw te verhuren.

Daarnaast wees de kantonrechter de vordering van de verhuurder tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en rente af, omdat de overeenkomst onredelijk bezwarende bepalingen bevatte. De kantonrechter benadrukte dat de wettelijke regeling inzake incassokosten niet ten nadele van de consument mag worden afgeweken. De kantonrechter veroordeelde de huurder wel tot betaling van de huurachterstand, maar wees de overige vorderingen van de verhuurder af. De proceskosten werden toegewezen aan de verhuurder, die in het gelijk werd gesteld voor het grootste deel van de vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10550347 CV EXPL 23-16568
datum uitspraak: 27 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigde: AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagde,
die zelf procedeert,
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 5 juni 2023, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • een recente huurspecificatie.
1.2.
Op 26 september 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: mr. M. Heeren en [naam] van [bedrijf] namens [eiser]. [gedaagde] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] eist samengevat:
  • de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen om het gehuurde te ontruimen;
  • [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 2.738,09 met rente, de lopende huur vanaf 1 juli 2023 tot het einde van de huurovereenkomst en vanaf dat moment een gebruiksvergoeding;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit € 2.536,55 aan huur tot en met de maand juni 2023, rente van € 7,18 (berekend tot en met 30 juni 2023) en buitengerechtelijke kosten van € 194,36.
2.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende. [gedaagde] huurt vanaf 1 februari 2019 een woning, gelegen aan [adres], van [eiser]. De huur is nu € 716,09 per maand. [gedaagde] moet de huur elke maand vooraf betalen, maar heeft een huurachterstand laten ontstaan. Deze huurachterstand rechtvaardigt dat de huurovereenkomst wordt ontbonden.
2.3.
[gedaagde] betwist de huurachterstand niet. Hij heeft bijzondere omstandigheden aangevoerd om uit te leggen hoe de huurachterstand is ontstaan. Hij heeft ziekenhuiskosten voor zijn moeder betaald toen zij hier in Nederland op bezoek was en ernstig ziek werd (kanker). Zijn moeder woont in Bulgarije en is in Nederland niet verzekerd voor ziektekosten in Nederland. Daarnaast heeft hij de zorg voor zijn vrouw en drie minderjarige kinderen. Om de huurachterstand af te lossen wil hij een betalingsregeling treffen.

3.De beoordeling

huurachterstand
3.1.
[gedaagde] erkent de huurachterstand. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] een recente huurspecificatie overgelegd waaruit blijkt dat de huurachterstand € 1.844,82 bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op de huur tot en met de maand september 2023. [gedaagde] wordt veroordeeld om dit bedrag aan [eiser] te betalen.
oneerlijk beding buitengerechtelijke incassokosten en rente
3.2.
[eiser] vordert daarnaast buitengerechtelijke incassokosten van € 194,36 en rente. Deze kosten en rente worden echter afgewezen, omdat de overeenkomst op dit punt onredelijk bezwarende bepalingen bevat. De kantonrechter moet dit ambtshalve toetsen als sprake is van een consument, ook als op dit punt geen verweer wordt gevoerd. Deze beslissing wordt hierna verder toegelicht.
3.3.
In artikel 20.3 staat het volgende:

Indien een van partijen toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van enige verplichting welke ingevolge de wet en/of de huurovereenkomst op haar rust en de andere partij daardoor gerechtelijke en/of buitengerechtelijke maatregelen moet nemen, zijn alle daaruit voortvloeiende kosten voor rekening van de tekortschietende partij.”
3.4.
Met dit artikel wordt ten nadele van de consument afgeweken van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Op grond van de wet is de consument namelijk
redelijkekosten verschuldigd, welke kosten in het besluit zijn gemaximeerd. Volgens artikel 20.3 is de huurder
alleals gevolg van niet-nakoming gemaakte kosten verschuldigd.
3.5.
De wettelijke regeling bevat op dit punt een door de wetgever gemaakte afweging tussen de belangen van handelaren en de belangen van consumenten. De regeling is van eenzijdig dwingend recht, wat betekent dat daarvan niet ten nadele van de consument mag worden afgeweken. De Hoge Raad heeft beslist dat een contractuele bepaling die in strijd is met zo’n regeling - zoals hier - per definitie onredelijk bezwarend is. [1]
3.6.
Het (wettelijke) recht van [eiser] op incassokosten is door het opnemen van de onredelijk bezwarende bepaling vervallen. De bepaling zelf moet worden vernietigd en dat heeft tot gevolg dat de bepaling wordt geacht nooit te hebben bestaan. De gebruiker van zo’n onredelijk bezwarende bepaling mag ook geen beroep meer doen op de wet. Dat heeft het Hof van Justitie van de EU beslist. [2]
3.7.
De bepaling over de contractuele rente is ook onredelijk bezwarend. Volgens artikel 20.2 bedraagt de rente 1% per maand (12,7% per jaar). Dit is aanzienlijk hoger dan de wettelijke rente op het moment van het aangaan van de overeenkomst. Van de wettelijke regeling mag weliswaar worden afgeweken, maar [eiser] heeft niet gesteld dat er in dit geval een rechtvaardiging is voor deze afwijking. Daarbij is in artikel 20.2 ook nog opgenomen dat naast deze rente op iedere tekortkoming, dus ook niet tijdige huurbetaling, de huurder nog een boete van € 25,- per dag verschuldigd is en deze niet gemaximeerd is. Gelet hierop wordt het evenwicht tussen de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van [gedaagde] aanzienlijk verstoord. Daarom wordt ook de gevorderde wettelijke rente afgewezen.
geen ontbinding huurovereenkomst
3.8.
De huurder is verplicht om de huur op tijd te betalen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Daarom vraagt [eiser] de huurovereenkomst te ontbinden. De rechter wijst dit alleen toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Meestal zal een achterstand van meer dan drie maanden genoeg zijn, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. Van belang is bijvoorbeeld ook of de huur weer wordt betaald en of de achterstand (deels) is ingelopen [3] . De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval de ontbinding en ontruiming niet gerechtvaardigd zijn. De kantonrechter motiveert dit als volgt.
3.9.
Gebleken is dat [eiser] geen melding heeft gemaakt van de huurachterstand bij de gemeente zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening. Hij heeft geen redelijke maatregelen genomen die erop gericht zijn de ontbinding en ontruiming te voorkomen. Dit lag wel op de weg van [eiser]. De kantonrechter sluit niet uit dat als [eiser] de huurachterstand had gemeld bij de gemeente er al onderzoek had kunnen worden gedaan en dat de huurachterstand daarna minder was opgelopen. Mogelijk had dit zelfs de onderhavige procedure kunnen voorkomen. [gedaagde] is na het uitbrengen van de dagvaarding de lopende huur blijven betalen en heeft daarnaast een deel van de huurachterstand ingelopen, waardoor de hoogte van de huurachterstand ten tijde van de mondelinge behandeling minder dan drie maanden was. De kantonrechter weegt verder mee dat [gedaagde] met drie minderjarige kinderen in de woning verblijft en een groot belang heeft bij het behouden van zijn woning. Een ontruiming van de woning brengt ook voor de minderjarige kinderen van [gedaagde] nadelige gevolgen mee. Dit betekent niet dat de betrokkenheid van minderjarige kinderen de toewijzing van de ontruiming in de weg staat, omdat de verantwoordelijkheid van de tekortkoming die tot de ontruiming kan leiden wel bij [gedaagde] ligt. Maar de kantonrechter is van oordeel dat onder al deze omstandigheden het woonbelang van [gedaagde] en zijn gezin zwaarder weegt dan het relatief beperkte belang van [eiser] – die een groot aantal woningen verhuurt – om de woning aan iemand anders te verhuren. De kantonrechter acht dat belang gelet op voornoemde omstandigheden onvoldoende om de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde toe te wijzen.
proceskosten
3.10.
[gedaagde] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 129,85 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht en € 464,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 232,00). Dit is totaal € 837,85. Voor kosten die [eiser] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] een bedrag betalen van € 116,00 (1/2 punt x € 232,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
3.11.
De kantonrechter wijst [gedaagde] er wel op dat het [eiser] vrij staat om opnieuw een procedure te starten met een vordering tot ontruiming als hij de huurachterstand (inclusief proceskosten) niet inloopt en de lopende huur niet betaalt. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd open te staan voor een betalingsregeling voor de huurachterstand. [gedaagde] moet contact opnemen met de deurwaarder (AGIN Timmermans) om een betalingsregeling te treffen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
3.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 1.844,82;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] tot vandaag worden vastgesteld op € 837,85;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
48436

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:198 (Kinderopvang)
2.Hof van Justitie EU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia)
3.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810