ECLI:NL:RBROT:2022:916
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van te veel betaalde WAO-uitkering en de toepassing van artikel 44 WAO
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de terugvordering van een te veel betaalde WAO-uitkering. Eiser ontving een WAO-uitkering en had daarnaast een dienstverband. Verweerder stelde vast dat eiser over de periode van 1 juni 2019 tot en met 31 mei 2020 een hoger voorschot had ontvangen dan waar hij recht op had, en vorderde € 380,62 bruto terug. Eiser ging in beroep tegen het besluit van verweerder, waarin zijn bezwaar ongegrond was verklaard.
Tijdens de zitting op 10 december 2021 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat het maatmanloon niet correct was vastgesteld en dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde. Eiser betoogde dat de toepassing van artikel 44 van de WAO onterecht was, omdat er volgens hem rechtsongelijkheid was ontstaan door wijzigingen in de wetgeving. De rechtbank oordeelde echter dat het maatmanloon al eerder in rechte was vastgesteld en dat de argumenten van eiser niet konden leiden tot een ander oordeel. De rechtbank volgde de eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en concludeerde dat verweerder op goede gronden had geoordeeld dat eiser te veel had ontvangen en dat dit bedrag teruggevorderd moest worden.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.