ECLI:NL:RBROT:2021:12909

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
624304 / HA RK 21-989
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure betreffende minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2021 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een procedure betreffende zijn minderjarige zoon. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de weigering van de rechter, mr. M. van Kuilenburg, om een afschrift van een brief van de minderjarige zoon aan de verzoeker te verstrekken. De verzoeker stelde dat deze brief een processtuk was en dat hij recht had op inzage, maar de rechter oordeelde dat de vertrouwelijkheid van de verklaring van het kind voorop stond. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking ongegrond was, omdat het niet was gebaseerd op het gedrag van de rechter, maar op een beslissing die nog genomen moest worden. De wrakingskamer stelde vast dat de verzoeker misbruik maakte van het wrakingsmiddel door dit te gebruiken als een verkapt rechtsmiddel tegen een onwelgevallige beslissing. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in deze procedure niet in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 624304 / HA RK 21-989
Beslissing van 20 september 2021
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. M. van Kuilenburg, rechter in de rechtbank Rotterdam, team jeugd (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Op 19 april 2021 is het verzoekschrift tot het verstrekken van dossierinzage op de griffie van de rechtbank Rotterdam, team jeugd, ontvangen, ingediend door de advocaat mr. J.H. Weermeijer, namens verzoeker. Verweerster in deze procedure is Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR). Deze procedure heeft het volgende zaaknummer: C/10/617014 / JE RK 21-1013.
Ter zitting met gesloten deuren van 22 juni 2021 is door de rechter een aanvang gemaakt met de mondelinge behandeling van voormeld verzoekschrift. Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht. De advocaat van de verzoeker heeft zich vervolgens onttrokken.
Bij beslissing van de wrakingskamer in deze rechtbank van 15 juli 2021 is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in het wrakingsverzoek.
Ter zitting met gesloten deuren van 23 augustus 2021 is de rechter verder gegaan met de mondelinge behandeling van voormeld verzoekschrift. Bij die gelegenheid heeft verzoeker andermaal wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting van 23 augustus 2021.
Verzoeker en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. Aan de advocaat van JBRR is per brief kennis gegeven van de zitting.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Ter zitting van 6 september 2021, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, is de rechter verschenen. Verzoeker en de advocaat van JBRR zijn niet verschenen.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van:
  • het e-mailbericht van verzoeker aan de griffier, gedateerd 24 augustus 2021 te 09.36 uur;
  • het e-mailbericht van de griffier aan verzoeker, gedateerd 24 augustus 2021 te 09.40 uur;
  • het e-mailbericht van de griffier aan verzoeker, gedateerd 26 augustus 2021 te 09.02 uur;
  • het e-mailbericht van verzoeker aan de griffier, gedateerd 26 augustus 2021 te 09.03 uur;
  • het e-mailbericht van verzoeker aan de griffier, gedateerd 4 september 2021 te 06.13 uur, met daarin een voorwaardelijk verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer;
  • het e-mailbericht van de griffier aan verzoeker, gedateerd 6 september 2021 te 07.45 uur;
  • het e-mailbericht van verzoeker aan de griffier, gedateerd 6 september 2021 te 14.03 uur, met daarin de mededeling “Het is juist dat ik de wrakingskamer heb gewraakt.”;
  • het e-mailbericht van de griffier aan verzoeker, gedateerd 6 september 2021 te 14.26 uur.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd – verkort en zakelijk weergegeven – :
2.1.1.
Ter zitting van 23 augustus 2021 heeft de rechter meegedeeld dat de rechtbank op 1 juli 2021 een brief heeft ontvangen van [naam minderjarige] , de minderjarige zoon van verzoeker. Verzoeker heeft de rechter gezegd dat die brief aan hem had moeten worden doorgestuurd.
2.1.2.
De brief van [naam minderjarige] is volgens verzoeker wel degelijk een processtuk en moet hem in afschrift worden verstrekt. Nu de rechter heeft gezegd dat hij daar geen recht op heeft kan verzoeker niet controleren of de brief de mening van [naam minderjarige] weergeeft en of de verklaring van [naam minderjarige] in vrijheid is afgelegd. In zekere zin verschaft de rechter JBRR nu ook een voordeel via een geheime verklaring.
In de procedure tussen verzoeker en JBRR gaat het om de gegevens van verzoeker; niet om de gegevens van [naam minderjarige] . [naam minderjarige] gaat daar niet over.
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1.
Ter zitting van 23 augustus 2021 heeft de rechter verzoeker en de advocaat van JBRR verteld dat de rechtbank een brief van [naam minderjarige] had ontvangen. Verzoeker heeft daarop gevraagd om een afschrift van die brief. De rechter heeft verklaard dat hij daar geen recht op had en voordat hij verder tekst en uitleg kon geven waarom hij geen afschrift van het kind ter beschikking kon stellen, werd hij gewraakt, met als grond dat hij de wederpartij bevoordeelde en omdat hij een onbegrijpelijke beslissing jegens verzoeker nam.
2.2.2.
Het bespreken van de mening van een kind is een ingewikkeld mechanisme, in het Nederlands recht (artikel 809 Rv) en in internationale verdragen (artikel 12 IVRK). In deze bepalingen staat dat een kind wordt uitgenodigd zijn mening kenbaar te maken en wordt gevraagd of hij dat schriftelijk wil doen, dan wel in een gesprek met de kinderrechter. [naam minderjarige] gaf aan niet te willen komen en dat hij niet wil dat zijn gegevens worden verstrekt aan zijn vader. Met een verklaring van een kind – schriftelijk of mondeling – moet door de rechter vertrouwelijk worden omgegaan. Het is geen processtuk en partijen hebben geen recht op een afschrift daarvan vanwege deze vertrouwelijkheid.

3.De beoordeling

3.1.
Het verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer
3.1.1.
In zijn e-mailbericht van 4 juli 2021 te 06.13 uur deelt verzoeker – verkort en zakelijk weergegeven – mee, dat in geval de zaak niet uitgesteld wordt en de (behandeling van het) wraking(sverzoek) niet digitaal kan plaatsvinden, hij de wrakingskamer wraakt. In zijn e-mailbericht van 6 september 2021 te 14.03 uur deelt verzoeker – verkort en zakelijk weergegeven – mee, dat hij de wrakingskamer heeft gewraakt.
3.1.2.
Uitgangspunt is dat een gewraakte rechter in het algemeen geen recht mag spreken in – kort gezegd – zijn eigen zaak en dat in verband daarmee een verzoek tot wraking behoort te worden behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft. Onder bepaalde omstandigheden kan een verzoek tot wraking van een of meer van haar leden door dezelfde wrakingskamer wegens evident misbruik van recht buiten behandeling worden gelaten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. In dit verband wijst de wrakingskamer op het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1770). Van evident misbruik van recht is sprake indien het wrakingsverzoek in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.
3.1.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan sprake is. Het wrakingsverzoek is niet gegrond op mogelijk gedrag van een of meer leden van de wrakingskamer, maar op twee door de wrakingskamer, ten tijde van het indienen van het verzoek, nog te nemen procesbeslissingen. De Hoge Raad heeft in het hierboven aangehaalde arrest daarover het volgende geoordeeld:
“Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen […] brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.”
3.1.4.
Verzoeker wendt het middel van wraking aan als rechtsmiddel tegen een hem onwelgevallige beslissing, die nog moest worden genomen – en gemotiveerd – ten tijde van de indiening van het verzoek. Onder die omstandigheden is sprake van misbruik van het wrakingsinstrument en kan de wrakingskamer in deze samenstelling het verzoek zelf afdoen.
3.1.5.
De enkele omstandigheid dat de wrakingskamer het herhaalde verzoek tot het langs digitale weg horen van verzoeker en het verzoek om uitstel van de zitting van 6 september 2021 mogelijk gaat afwijzen, kan niet leiden tot de conclusie dat de wrakingskamer vooringenomen zou zijn. Verzoeker heeft geen bijkomende omstandigheden aangevoerd die ertoe zouden moeten leiden dat er anders moet worden geoordeeld. Het wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer wordt dan ook buiten behandeling gesteld.
3.2.
Het verzoek tot uitstel van de zitting van de wrakingskamer
3.2.1.
In zijn e-mailbericht van 6 september 2021 te 14.03 uur deelt verzoeker mee dat hij die dag niet in de gelegenheid is om fysiek aanwezig te zijn en dat hij graag de nieuwe datum voor de nieuwe digitale zitting hoort.
3.2.2.
Ter zitting van de wrakingskamer van 6 september 2021 is de rechter in de gelegenheid gesteld zijn standpunt ten aanzien van dit uitstelverzoek kenbaar te maken.
3.2.3.
Aansluitend heeft de wrakingskamer ten aanzien van het verzoek beraadslaagd en vervolgens ter zitting van 6 september 2021 als haar beslissing meegedeeld dat het verzoek tot uitstel van de zitting wordt afgewezen. De mededeling van verzoeker dat hij niet fysiek ter zitting aanwezig kan zijn, is verder niet onderbouwd. Daar komt bij dat de wrakingskamer reeds eerder als beslissing op het verzoek van verzoeker om tijdens de zitting via een digitale verbinding te worden gehoord had meegedeeld dat de zitting fysiek zou plaatsvinden.
3.2.4.
Met betrekking tot de wens van verzoeker om per Skype te worden gehoord, oordeelt de wrakingskamer als volgt.
3.2.4.1. Artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, luidt als volgt:
“Indien in verband met de uitbraak van COVID-19 in burgerlijke en bestuursrechtelijke gerechtelijke procedures het houden van een fysieke zitting niet mogelijk is, kan de mondelinge behandeling plaatsvinden door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel.”
Uit deze bepaling volgt dat een mondelinge behandeling via Skype alleen is toegestaan, indien het houden van een fysieke zitting niet mogelijk is in verband met de uitbraak van COVID-19.
3.2.4.2. Of het houden van een fysieke zitting mogelijk is, is afhankelijk van verschillende factoren. Omdat er minder mensen tegelijk in het zittingszalengedeelte van de rechtbank kunnen worden toegelaten, is er minder zalencapaciteit beschikbaar. De rechtbank heeft daarom de keuze gemaakt om bepaalde soorten zaken, die niet per Skype kunnen worden behandeld, altijd fysiek te behandelen en andere zaken in de regel per Skype. Op die manier kan de zittingzalencapaciteit efficiënt worden benut en kan worden voorkomen dat zaken te lang blijven liggen in afwachting van een mondelinge behandeling. Het bij wrakingszaken gekozen uitgangspunt is een fysieke behandeling, onder andere omdat de wrakingskamer altijd meervoudig is samengesteld en het belang van een openbare behandeling – die in het leeuwendeel van de wrakingszaken is voorgeschreven – zwaar weegt.
3.2.4.3. Van het uitgangspunt dat een wrakingszitting fysiek plaatsvindt kan worden afgeweken, maar dan moet wel aannemelijk zijn dat fysieke behandeling in verband met de COVID-19 uitbraak niet mogelijk is. Dat is gesteld noch gebleken. Verzoeker vindt het te veel moeite om naar het gerechtsgebouw te komen, maar dat heeft niets met de uitbraak van COVID-19 te maken.
3.2.4.4. Dat verzoeker relatief veel tijd moet spenderen aan het bijwonen van zittingen, alsmede relatief veel kosten maakt voor reizen naar die zittingen, is inherent aan de door hem geïnitieerde talrijke gerechtelijke procedures. Dit komt dus voor zijn eigen rekening en risico en maakt niet dat verzoeker recht heeft op het bijwonen van en deelnemen aan een zitting via een digitale verbinding.

4.De beoordeling van het wrakingsverzoek tegen de rechter

4.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
4.2.
Zoals hiervoor al overwogen brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre het vorenstaande ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
4.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat een en ander niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
4.4.1.
Het wrakingsverzoek is in de kern gegrond op de voorgenomen weigering van de rechter om aan verzoeker een afschrift te verstrekken van de brief, die door zijn nog minderjarige zoon [naam minderjarige] op 1 juli 2021 is toegezonden aan de rechtbank.
4.4.2.
De wrakingskamer neemt hieromtrent allereerst in aanmerking dat in artikel 12 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind is bepaald dat de Staten die partij zijn bij dat Verdrag, verzekeren het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid. Hiertoe wordt het kind met name in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure die het kind betreft, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling, op een wijze die verenigbaar is met de procedureregels van het nationale recht.
4.4.3.
Voorts neemt de wrakingskamer in aanmerking dat in artikel 809, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat in zaken betreffende minderjarigen de rechter niet beslist dan na de minderjarige van twaalf jaren of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn mening kenbaar te maken, tenzij het naar het oordeel van de rechter een zaak van kennelijk ondergeschikt belang betreft.
4.4.4.
Ten slotte neemt de wrakingskamer in aanmerking dat in de verschillende procesreglementen voor civielrechtelijke procedures, waarin minderjarigen zijn of kunnen zijn betrokken, bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van een kindgesprek en door kinderen ingezonden brieven. Daarin wordt onder meer bepaald dat in zaken, waarin minderjarigen van twaalf jaar en ouder zijn betrokken, deze door de rechtbank in de gelegenheid worden gesteld hun mening mondeling of schriftelijk kenbaar te maken. Daarin is ook bepaald dat de minderjarigen buiten de mondelinge behandeling van de zaak en in beginsel afzonderlijk worden gehoord. Van dit gesprek wordt geen proces-verbaal opgemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling geeft de rechter kort en zakelijk weer wat de minderjarigen hebben verklaard. Aan de belanghebbenden wordt geen kopie verstrekt van de brieven van de minderjarigen.
4.4.5.
Tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde regelingen is de mededeling van de rechter dat verzoeker geen recht heeft op het verstrekken van een afschrift van de brief van de minderjarige niet zodanig onbegrijpelijk dat deze niet anders kan zijn ingegeven dan door vooringenomenheid. Aan een motivering van zijn voorgenomen beslissing kwam de rechter ter zitting van 23 augustus 2021 niet meer toe, omdat hij meteen na zijn mededeling werd gewraakt. Onder die omstandigheden komt de wrakingskamer niet toe aan de beoordeling van de vraag of de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
4.4.6.
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4.5.
Misbruik van het wrakingsmiddel
4.5.1.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker in het kader van de onderhavige bodemprocedure inmiddels tweemaal wraking van de rechter heeft verzocht. In het eerste verzoek werd hij niet-ontvankelijk verklaard en het nu ter beoordeling voorliggende verzoek wordt afgewezen.
4.5.2.
Voorts moet worden vastgesteld dat verzoeker telkens naar het middel van wraking grijpt zodra een verzoek van hem niet wordt gehonoreerd of beantwoord, dan wel zodra zich in zijn zaken enige andere omstandigheid voordoet die hem onwelgevallig is. Op die manier maakt verzoeker op lichtvaardige wijze gebruik en dus misbruik van het middel van wraking.
4.5.3.
Om deze redenen zal de wrakingskamer nu tevens bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de procedure met kenmerk C/10/617014 / JE RK 211013 niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- legt hierbij schriftelijk vast haar mondelinge beslissing tot buitenbehandelingstelling van het tegen haar gerichte wrakingsverzoek;
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. M. van Kuilenburg;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de procedure met kenmerk C/10/617014/JE RK 21-1013 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C. Santema, voorzitter, mr. E.I. Mentink en
mr. drs. J. van den Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Koreneef, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door mr. E.I. Mentink in het openbaar uitgesproken op 20 september 2021. De griffier is afwezig en daardoor niet in staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. M. van Kuilenburg
- mr. S. Scheimann