In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2021 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een procedure betreffende zijn minderjarige zoon. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de weigering van de rechter, mr. M. van Kuilenburg, om een afschrift van een brief van de minderjarige zoon aan de verzoeker te verstrekken. De verzoeker stelde dat deze brief een processtuk was en dat hij recht had op inzage, maar de rechter oordeelde dat de vertrouwelijkheid van de verklaring van het kind voorop stond. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking ongegrond was, omdat het niet was gebaseerd op het gedrag van de rechter, maar op een beslissing die nog genomen moest worden. De wrakingskamer stelde vast dat de verzoeker misbruik maakte van het wrakingsmiddel door dit te gebruiken als een verkapt rechtsmiddel tegen een onwelgevallige beslissing. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in deze procedure niet in behandeling zou worden genomen.