In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die eerder in een kort geding betrokken was. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters van de wrakingskamer en specifiek tegen mr. W.P.M. Jurgens. De verzoeker had eerder al een wrakingsverzoek ingediend, dat ook was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechters. De uitleg van de rechters over het niet verlenen van uitstel voor de wrakingszitting werd als begrijpelijk beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker misbruik maakte van het wrakingsmiddel, aangezien hij telkens een wrakingsverzoek indiende wanneer zijn verzoeken niet werden gehonoreerd. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in de lopende procedure niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de rechters in aanwezigheid van de griffier.