ECLI:NL:RBROT:2021:12907

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
620007 / HA RK 21-671
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek met uitsluiting van toekomstige verzoeken in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2021 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen mr. A.J.M. van Breevoort, senior rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de beslissing van de rechter om geen opnamen toe te staan tijdens een zitting en op de afwijzing van verzoeker om verletkosten te vergoeden. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet gegrond was, aangezien de beslissing van de rechter niet kon worden aangemerkt als een grond voor wraking. De wrakingskamer heeft ook geoordeeld dat verzoeker misbruik maakte van het wrakingsinstrument door herhaaldelijk verzoeken in te dienen die niet op objectieve gronden waren gebaseerd. De rechtbank heeft bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de procedure met kenmerk 8815411 / VZ VERZ 20-18321 niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 620007 / HA RK 21-671
Beslissing van 20 september 2021
op de verzoeken van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. A.J.M. van Breevoort, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 1 (hierna: de rechter),
en
voorwaardelijk tot wraking van:
mr. A.J.P. van Essen, mr. M.C. Franken, en mr. W.P.M. Jurgens,
leden van de behandelend wrakingskamer, senior rechters in de rechtbank Rotterdam, hierna gezamenlijk: de wrakingskamer.

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 10 juni 2021 heeft de rechter een aanvang gemaakt met het voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de zaak van verzoeker tegen [naam wederpartij] . Die procedure draagt als kenmerk 8815411 / VZ VERZ 20-18321.
Bij aanvang van die behandeling heeft verzoeker de wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker en de rechter zijn bij brieven van 11 juni 2021 uitgenodigd voor de zitting van de wrakingskamer van 21 juni 2021, waar het wrakingsverzoek zou worden behandeld.
Aan [naam wederpartij] en haar advocaat mr. S. Scheimann is bij brief van 11 juni 2021 kennis gegeven van die zitting.
Bij e-mailbericht van 14 juni 2021 heeft verzoeker de rechters van de wrakingskamer gewraakt.
Bij beslissing van de wrakingskamer van 1 juli 2021 is het verzoek van verzoeker tot wraking van de rechters van de wrakingskamer afgewezen.
Verzoeker en de rechter zijn bij brieven van 5 juli 2021 uitgenodigd voor de zitting van de wrakingskamer van 6 september 2021, waar het verzoek tot wraking van de rechter is behandeld. Aan [naam wederpartij] en haar advocaat mr. S. Scheimann is bij brief van 5 juli 2021 kennis gegeven van die zitting.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 30 augustus 2021.
De rechter en mr. Scheimann hebben ieder bericht niet te zullen verschijnen op de zitting van de wrakingskamer.
Ter zitting van 6 september 2021, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is niemand verschenen.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van:
  • de brief van verzoeker aan (onder meer) de wrakingskamer, gedateerd 17 juni 2021;
  • het e-mailbericht van verzoeker aan de griffier, gedateerd 1 juli 2021;
  • het e-mailbericht van verzoeker aan de griffier, gedateerd 9 juli 2021 te 05.58 uur;
  • het e-mailbericht van de griffier aan verzoeker, gedateerd 9 juli 2021 te 08.38 uur;
  • het e-mailbericht van de griffier aan verzoeker, gedateerd 9 juli 2021 te 12.25 uur;
  • het e-mailbericht van verzoeker aan de griffier, gedateerd 9 juli 2021 te 17.22 uur;
  • het e-mailbericht van verzoeker aan de griffier, gedateerd 27 juli 2021 te 13.23 uur;
  • het e-mailbericht van de griffier aan verzoeker, gedateerd 27 juli 2021 te 13.28 uur;
  • het e-mailbericht van verzoeker aan de griffier, gedateerd 27 juli 2021 te 13.34 uur;
  • het e-mailbericht van verzoeker aan de griffier, gedateerd 24 augustus 2021 te 09.37 uur;
  • het e-mailbericht van de griffier aan verzoeker, gedateerd 24 augustus 2021 te 09.45 uur;
  • het e-mailbericht van de griffier aan verzoeker, gedateerd 26 augustus 2021 te 09.07 uur;
  • het e-mailbericht van verzoeker aan de griffier, gedateerd 26 augustus 2021 te 09.09 uur;
  • de brief van verzoeker aan (onder meer) de wrakingskamer, gedateerd 1 september 2021;
  • het e-mailbericht van verzoeker aan de griffier, gedateerd 4 september 2021 te 06.13 uur, met daarin een voorwaardelijk verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer;
  • het e-mailbericht van de griffier aan verzoeker, gedateerd 6 september 2021 te 07.45 uur;
  • het e-mailbericht van verzoeker aan de griffier, gedateerd 6 september 2021 te 14.03 uur.

2.De verzoeken tot aanhouding

2.1.
In zijn e-mailbericht van 6 september 2021 te 14.03 uur deelt verzoeker mee dat hij niet in de gelegenheid is om fysiek aanwezig te zijn en dat hij graag de nieuwe datum voor de nieuwe digitale zitting hoort.
2.2.
De zitting van de wrakingskamer, waar het verzoek van verzoeker tot wraking van de rechter is behandeld, ving aan op 6 september 2021 te 13.30 uur. Het onderzoek op die zitting was voor de ontvangst van het hiervoor genoemde e-mailbericht van verzoeker voltooid en gesloten. Het verzoek van verzoeker tot uitstel van die zitting is derhalve te laat gedaan. Het is om die reden buiten beschouwing gelaten.
2.3.
In zijn e-mailbericht van 4 september 2021 te 06.13 uur deelt verzoeker – verkort en zakelijk weergegeven – mee, dat hij een digitale behandeling van zijn wrakingsverzoek wenst en dat hij, in geval de zaak daartoe niet wordt uitgesteld, de wrakingskamer wraakt.
2.4.
Ter zitting heeft de wrakingskamer over dit opnieuw herhaalde verzoek beraadslaagd en aansluitend beslist dat geen uitstel van de zitting wordt verleend om deze alsnog digitaal te laten plaatsvinden. In de redenen die verzoeker daarvoor aanvoert, te weten dat een fysieke zitting hem teveel tijd kost, de uren nooit worden vergoed en zijn veiligheid niet gegarandeerd kan worden, ziet de wrakingskamer geen goede grond voor een dergelijk uitstel.

3.Het voorwaardelijk verzoek tot wraking van de wrakingskamer

3.1.
Door afwijzing van het aanhoudingsverzoek van 4 september 2021 is de voorwaarde, die verzoeker aan zijn verzoek tot wraking van de wrakingskamer heeft verbonden, vervuld en zijn de rechters van de wrakingskamer door verzoeker gewraakt.
3.2.
Ingevolge artikel 39, lid 1, Rv wordt het verzoek om wraking zo spoedig mogelijk ter zitting behandeld door een meervoudige kamer waarin andere rechters zitting hebben dan de rechter(s) wiens wraking is verzocht.
3.3.
Onder bepaalde omstandigheden kan desondanks een verzoek tot wraking van een of meer van haar leden door dezelfde wrakingskamer wegens evident misbruik van recht buiten behandeling worden gelaten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. In dit verband wijst de wrakingskamer op het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1770). Van evident misbruik van recht is sprake indien het wrakingsverzoek in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan sprake is. Het wrakingsverzoek is niet gegrond op mogelijk gedrag van een of meer leden van de wrakingskamer, maar op een door de wrakingskamer, ten tijde van het indienen van het verzoek, nog te nemen procesbeslissing. Een rechterlijke beslissing kan als zodanig geen grond vormen voor wraking. Dat geldt zowel voor beslissingen in de hoofdzaak als voor daarmee verband houdende beslissingen van andere aard. Een wrakingsverzoek kan daarom niet met succes worden gedaan op de grond dat een door die rechter nog te nemen beslissing een bepaalde inhoud heeft. Hieruit volgt dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek van verzoeker niet, ook niet voorwaardelijk, een grond voor wraking kan zijn.
3.5.
Uit de correspondentie die verzoeker voerde met de griffier van de wrakingskamer blijkt verder dat verzoeker eerder al heeft aangekondigd dat hij zijn wrakingsverzoek zal intrekken als behandeling daarvan niet via Skype zal plaatsvinden, en vervolgens dat hij de wrakingskamer zal wraken als de behandeling van zijn verzoek niet digitaal zal plaatsvinden, en ten slotte dat hij vanwege de tijd en kosten die zijn gemoeid met wrakingsverzoeken, en met het oog op zijn persoonlijke veiligheid in de rechtbank wrakingszittingen alleen nog digitaal kan doen, bij gebreke waarvan de wrakingskamer wordt gewraakt.
3.6.
Daarom is het verzoek aan te merken als aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, te weten het alsnog bewerkstelligen van behandeling via Skype of een soortgelijk medium van het verzoek tot wraking van de rechter. Daar komt nog bij dat zich inmiddels een opeenstapeling van wrakingsverzoeken heeft voorgedaan, die een ongerechtvaardigd oponthoud opleveren in de hoofdzaak.
3.7.
Nu onder de hierboven genoemde omstandigheden moet worden vastgesteld dat er sprake is van evident misbruik van het wrakingsinstrument, kan de wrakingskamer in deze samenstelling het verzoek zelf afdoen. Het verzoek zal wegens evident misbruik van recht buiten behandeling worden gesteld.

4.Het verzoek tot wraking van de rechter en de reactie daarop

4.1.
Ter zake van het verzoek tot wraking van de rechter is in het proces-verbaal van de zitting van 10 juni 2021 het volgende gerelateerd:
“…….
Nadat de bode de zaak heeft uitgeroepen, deelt [verzoeker] vanuit de deuropening mede dat hij de kantonrechter wraakt. [verzoeker] deelt vervolgens mede dat hij op grond van de Persrichtlijn professionele procespartijen mag filmen en dat hij dat ook wil doen. De kantonrechter nodigt [verzoeker] uit om de zittingszaal te betreden. De kantonrechter heeft [verzoeker] vervolgens medegedeeld dat getuigen op grond van de Persrichtlijn in ieder geval niet mogen worden gefilmd en dat het [verzoeker] voorafgaand aan het voorlopig getuigenverhoor is verboden om te filmen.
De kantonrechter zal melding maken aan de wrakingskamer van het feit dat er een wrakingsverzoek is gedaan. Dat is ook medegedeeld aan de gemachtigde van [naam wederpartij] , die buiten de zittingszaal in eerste instantie vernam dat er een wrakingsverzoek is gedaan.
…….”
4.2.
In voormelde brief van 14 juni 2021 heeft verzoeker ter adstructie van zijn wrakingsverzoek – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
4.2.1.
Voor aanvang van het getuigenverhoor op 10 juni 2021 moest verzoeker van een medewerker zijn telefoon afgeven. Dat heeft verzoeker vriendelijk geweigerd, omdat hij dat bij een ander voorlopig getuigenverhoor op 15 maart 2021 evenmin hoefde te doen.
Op 2 juni 2020 heeft verzoeker een gesprek gehad met de president van de rechtbank Rotterdam, waarbij deze geen (pers)afspraken wilde maken. De rechten van verzoeker als burgerjournalist gelden onverkort. Het verbod op opnamen in een zittingszaal is ‘een verloren strijd’, gelet op het reeds door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel voor het maken van opnamen als alternatief voor een proces-verbaal.
4.2.2.
Ten onrechte heeft de rechter bij de eerste zitting op 4 maart 2021 niet de verletkosten van verzoeker toegewezen. Het is verzoeker niet duidelijk waarom hem de kosten van een tweedeklas treinkaartje niet werden vergoed, temeer nu hem in een eerdere zaak wel zijn uurtarief werd vergoed. Een en ander is des te vreemder nu de rechter aan verzoeker wel vergoeding van het griffierecht heeft toegekend.
4.2.3.
Verzoeker heeft de rechter op 4 maart 2021 en vervolgens bij brief van 19 maart 2021 er op gewezen dat mevrouw [naam wederpartij] niet wordt bijgestaan door een advocaat. Desondanks blijft de rechter mr. Scheimann aanmerken als gemachtigde van mevrouw [naam wederpartij] . Mr. Scheimann geeft zelf aan de stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR) te vertegenwoordigen. Dat mr. Scheimann zowel mevrouw [naam wederpartij] (op wie JBRR regres kan nemen) als JBRR bijstaat, levert belangenverstrengeling op.
4.3.
In zijn brief van 17 juni 2021 voert verzoeker nog een aanvullende wrakingsgrond aan welke – kort samengevat – inhoudt:
4.3.1.
Nadat verzoeker op 10 juni 2021 de rechter had gewraakt is hij een kop koffie gaan halen. Tot zijn verbijstering zag hij de advocate van JBRR, mr. Scheimann, alleen de zittingszaal binnengaan voor een onderonsje met de rechter. Dit mogen zowel rechter als advocate niet. Het duurde maar liefst vijf minuten, zodat van een enkele mededeling geen sprake is. Je zou denken dat rechters en advocaten zich onthouden van geheime contactmomenten, temeer omdat de rechter reeds gewraakt was en wraking schorsende werking heeft. Bovendien is een dergelijk geheim contact bij wet verboden.
4.4.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid schade kunnen toebrengen, dan wel van enige vooringenomenheid jegens verzoeker. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
4.4.1.
Voorafgaande aan de zitting is er uitvoerig met verzoeker en o.a. de afdeling communicatie gecommuniceerd over het maken van opnames tijdens de zitting. Aan verzoeker is telkens medegedeeld dat dit niet zou worden toegestaan, laatstelijk bij brief van de griffier van 26 mei 2021. Verzoeker wenste toch opnames te maken. Op grond daarvan is hem voorafgaande aan de zitting verzocht om zijn telefoon in te leveren. Hoe de rechterlijke onpartijdigheid daardoor schade zou hebben kunnen lijden wordt door verzoeker niet onderbouwd. Bovendien had de zitting nog geen aanvang genomen. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek in de deuropening van de zaal reeds gedaan.
4.4.2.
De beslissing van 4 maart 2021 ten aanzien van de verletkosten van verzoeker betreft een rechterlijke beslissing en heeft niets te maken met rechterlijke (on)partijdigheid of vooringenomenheid jegens verzoeker.
4.4.3.
Afgezien van het feit dat de klacht van verzoeker over de gemachtigde van mevrouw [naam wederpartij] eerder lijkt thuis te horen bij de Nederlandse Orde van Advocaten, heeft deze niets te maken met rechterlijke (on)partijdigheid of vooringenomenheid jegens verzoeker. Dat wordt door de verzoeker ook niet onderbouwd.
4.4.4.
Bij mailbericht van 17 juni 2021 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek nog aangevuld met de stelling dat de rechter buiten aanwezigheid van verzoeker “een onderonsje” zou hebben gehad met mr. Scheimann, hetgeen niet toegestaan zou zijn.
Verzoeker is vertrokken toen hem werd gevraagd zijn telefoon in te leveren, hetgeen tot gevolg had dat de zitting geen doorgang kon vinden. Mr. Scheimann is daarop binnengeroepen en aan haar is door de rechter medegedeeld dat verzoeker was vertrokken en dat de zitting niet zou doorgaan. Van een gesprek van vijf minuten is geen sprake geweest.

5.De beoordeling

5.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
5.2.
Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op de beslissing van de rechter aan verzoeker niet toe te staan om tijdens het voorlopig getuigenverhoor ter zitting van 10 juni 2021 opnamen te maken, overweegt de wrakingskamer het volgende.
5.3.
Vooropgesteld moet worden dat de behandelend rechter de regie voert over de zaken die aan hem worden voorgelegd. De behandelend rechter bepaalt het verloop en de voortgang van de zitting en de wijze van behandeling. De behandelend rechter heeft daarbij ook de bevoegdheid om te beslissen over het al dan niet toestaan om opnamen te maken tijdens de zitting. De wrakingskamer beoordeelt niet of de rechter een juiste beslissing heeft genomen. Zij kan hoogstens beoordelen of deze beslissing zodanig onbegrijpelijk is, dat deze wel moet zijn ingegeven door vooringenomenheid. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De rechter heeft verwezen naar bepalingen uit de Persrichtlijn en heeft deze toegepast op een niet onbegrijpelijke wijze.
5.4.
Voor zover het verzoek tot wraking van de rechter is gegrond op de omstandigheid dat de rechter op 4 maart 2021 aan verzoeker niet een vergoeding ter zake van verletkosten heeft toegekend, overweegt de wrakingskamer dat het hier gaat om een rechterlijke beslissing, waartegen niet met het middel van wraking kan worden opgekomen. De beslissing behoorde tot de bevoegdheid van de rechter en de enkele omstandigheid dat aan verzoeker in andere procedures wel vergoedingen zijn toegekend, maken de beslissing van de rechter niet onbegrijpelijk, laat staan dat daarop een gerechtvaardigde vrees voor gebrek aan onpartijdigheid kan worden gebaseerd.
5.5.
De omstandigheid dat in de bodemprocedure advocaat mr. S. Scheimann optreedt als gemachtigde van verweerster [naam wederpartij] en dat de rechter in zijn beslissing van 25 maart 2021 – na daaromtrent door verzoeker gevoerd verweer – ten overvloede heeft overwogen dat zulks in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voorligt, is evenzeer een rechterlijke beslissing waartegen niet met het middel van wraking kan worden opgekomen. De beslissing behoorde tot de bevoegdheid van de rechter en levert evenmin grond op voor een gerechtvaardigde vrees voor gebrek aan onpartijdigheid.
5.6.
De aanvullende wrakingsgrond die verzoeker in zijn brief van 17 juni 2021 heeft aangevoerd moet buiten beschouwing blijven omdat deze te laat is aangevoerd. In artikel 37, lid 3 Rv is bepaald dat alle feiten en omstandigheden, waarop het wrakingsverzoek is gegrond, tegelijk moeten worden voorgedragen. Die aanvullende grond heeft verzoeker niet ter zitting van 10 juni 2021 en evenmin in zijn brief van 14 juni 2021 voorgedragen, maar voor het eerst op 17 juni 2021 aangevoerd en dus niet tegelijk met de andere feiten en omstandigheden waarop het verzoek berust, zoals artikel 37, lid 3 Rv voorschrijft.
5.7.
Het verzoek tot wraking van de rechter is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

6.Uitsluiting volgende wrakingsverzoeken

6.1.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker in het kader van deze zaak inmiddels driemaal een wrakingsverzoek heeft gedaan; eenmaal jegens de behandelend rechter en tweemaal tegen de rechters van de wrakingskamer. Al die verzoeken zijn afgewezen.
6.2.
Voorts moet worden vastgesteld dat verzoeker bij herhaling naar het middel van wraking grijpt zodra een verzoek van hem niet wordt gehonoreerd of beantwoord, dan wel zodra zich in zijn zaken enige andere omstandigheid voordoet die hem onwelgevallig is. Op die manier maakt verzoeker op lichtvaardige wijze gebruik en dus misbruik van het middel van wraking.
6.3.
Om die reden zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de procedure met kenmerk 8815411 / VZ VERZ 20-18321 niet in behandeling wordt genomen.

7.De beslissing

De rechtbank:
- stelt buiten behandeling het verzoek dd. 4 september 2021 tot wraking van de wrakingskamer;
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. A.J.M. van Breevoort;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de procedure met kenmerk 8815411 / VZ VERZ 20-18321 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. M.C. Franken en
mr. W.P.M. Jurgens, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 20 september 2021 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. A.J.M. van Breevoort
- mr. S. Scheimann