ECLI:NL:RBROT:2022:8506

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
9938140
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale koopovereenkomst met geschil over levering en schikking

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen een eiseres en een gedaagde over een internationale koopovereenkomst. De eiseres, gevestigd in Congo, heeft een container met aardappels gekocht van de gedaagde, gevestigd in Nederland, voor een totaalbedrag van € 14.560,-. De gedaagde heeft echter slechts een lege container geleverd, wat heeft geleid tot een geschil over de financiële gevolgen hiervan. De eiseres heeft de koopovereenkomst gedeeltelijk ontbonden en eist terugbetaling van € 7.710,-, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat er een schikking is getroffen, gebaseerd op een e-mailwisseling waarin een bedrag van € 3.000,- werd voorgesteld.

De kantonrechter heeft eerst de bevoegdheid onderzocht en vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, gezien de vestigingsplaats van de gedaagde. Vervolgens is de ontvankelijkheid van de eiseres beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de dagvaarding te laat was ingediend, maar dat de gedaagde niet heeft ingegaan op deze niet-ontvankelijkheid. Hierdoor is de eiseres ontvankelijk verklaard.

In de beoordeling van de hoofdsom concludeert de kantonrechter dat de gedaagde de koopovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en dat er onvoldoende bewijs is voor de gestelde schikking. De kantonrechter wijst de vordering van de eiseres toe, inclusief de wettelijke rente en de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9938140 CV EXPL 22-18304
datum uitspraak: 23 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 1] , [land] ,
eiseres,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde]
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [persoon A] .
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 11 mei 2022, met bijlagen;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord namens [gedaagde] en de daarbij overgelegde bijlagen;
  • de repliek;
  • de e-mail van [gedaagde] van 22 juli 2022.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een container met aardappels verkocht aan [eiseres] , voor een bedrag van € 14.560,-. Een bedrag van € 6.850,- hiervan ziet op de kosten van de container zelf. [eiseres] heeft de volledige koopsom aan [gedaagde] betaald. Uiteindelijk heeft [gedaagde] echter slechts een lege container geleverd aan [eiseres] . Partijen zijn met elkaar in overleg geraakt over de financiële consequenties hiervan.
2.2.
Op 7 december 2021 stuurt [gedaagde] een e-mail aan [eiseres] , waarin zij (voor zover van belang) schrijft:
“To settle this matter I propose to pay you euro. 3.000,= this week against final discharge and removal of entier review and confirmation not placing any other new review now or in the future.”
2.3.
Op 7 december 2021 reageert [eiseres] op dit bericht, met de tekst
“Pleas find attached our Inernational bank accoubt number.”Als bijlage bij deze e-mail heeft zij betaalgegevens opgenomen.
2.4.
Op 8 december 2021 reageert [gedaagde] op deze e-mail:
“Thanks for your acceptance but please confirm the below condition from email below. Removal review, no other or future reviews and that case is closed and finilised after you have received mentioned payment.”
2.5.
Op 8 december 2021 reageert [eiseres] als volgt:
“please mention the amount that we have accept we haven t accept 3000 euo we accept 4710 euro
please confirm the amount”

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een hoofdsom van € 7.710,- met handelsrente en een vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 920,21;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres] baseert de eis op het volgende. Omdat [gedaagde] alleen een lege container heeft geleverd, heeft [eiseres] de koopovereenkomst ontbonden voor zover deze ziet op de levering van de aardappels. [gedaagde] moet daarom een bedrag van € 7.710,- terugbetalen (€ 14.560 - € 6.850,-). [gedaagde] heeft dit tot nu toe nagelaten. De handelsrente en de door [eiseres] gemaakte (buiten)gerechtelijke kosten moeten daarom ook voor rekening van [gedaagde] komen.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Partijen hebben een schikking getroffen. Door haar e-mail van 7 december 2021 is [eiseres] namelijk akkoord gegaan met het door [gedaagde] voorgestelde bedrag van € 3.000,-.

4..De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
De kantonrechter zal eerst onderzoeken of zij bevoegd is om dit geschil te beoordelen, en zo ja, welk recht daarbij van toepassing is. Het betreft namelijk een geschil met een internationaal karakter, omdat [eiseres] in Congo gevestigd is en [gedaagde] in Nederland.
4.2.
Er is geen sprake van toepasselijke verdagen of EU-verordeningen met betrekking tot de bevoegdheid. Daarom wordt de bevoegdheid bepaald aan de hand van het commune internationale bevoegdheidsrecht (art. 1 Rv). Er is niet gesteld of gebleken dat partijen een bepaalde rechter als bevoegde rechter hebben aangewezen, zoals bedoeld in art. 8 lid 2 Rv. De Nederlandse rechter is daarom bevoegd, op basis van de hoofdregel van art. 2 Rv, omdat [gedaagde] , als gedagvaarde partij, in Nederland gevestigd is. Aangezien [gedaagde] in Rotterdam is gevestigd en de vordering minder bedraagt dan € 25.000,- is meer specifiek de kantonrechter in Rotterdam bevoegd.
4.3.
Voor de beoordeling van de vraag welk recht moet worden toegepast, is de Rome I-verordening bepalend. Hoewel Congo geen partij is bij deze verordening geldt deze namelijk wel, gezien de universele werking daarvan (art. 2). Gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze zijn overeengekomen (art. 3). Aangezien het conflict voortvloeit uit de koopovereenkomst van roerende zaken is daarom Nederlands recht van toepassing (art. 4 lid 1 sub a).
Ontvankelijkheid
4.4.
Verder overweegt de kantonrechter het volgende. [eiseres] heeft de dagvaarding niet op tijd aangebracht, aangezien deze bij de eerste rolzitting nog niet was ontvangen op de rechtbank. Dat betekent in principe dat de aanhangigheid van het geding vervalt (art. 125 lid 5 Rv) en dat [eiseres] dus niet-ontvankelijk moet worden verklaard. [gedaagde] is echter in het geding verschenen en is niet ingegaan op de niet-ontvankelijkheid, maar heeft inhoudelijk verweer gevoerd en is daarmee de rechtsstrijd met [eiseres] aangegaan. Daarin ligt besloten dat zij erin heeft toegestemd dat de zaak op een latere datum is aangebracht. [eiseres] is daarom ontvankelijk in haar vorderingen (ECLI:NL:HR:2005:AS3641 r.o. 3.4).
Hoofdsom
4.5.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiseres] de koopovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig gedeeltelijk heeft ontbonden, voor zover haar betalingsverplichting een bedrag van € 6.850,- te boven gaat. Het uitgangspunt is dan ook dat [gedaagde] het resterende bedrag van € 7.710,- moet terugbetalen (art. 6:271 BW).
4.6.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat partijen een schikking zijn overeengekomen, door de mailwisseling van 7 december 2021. Omdat [gedaagde] zich beroept op de rechtsgevolgen van deze overeenkomst, moet zij het bestaan van die overeenkomst onderbouwen. Dat heeft zij naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gedaan, op basis van het volgende.
4.7.
Uit de wet volgt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan (art. 6:217 BW). Uit vaste rechtspraak volgt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een aanbod en een aanvaarding afhankelijk is van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden (ECLI:NL:HR:2001:AD5352, r.o. 3.7).
4.8.
De e-mail van [gedaagde] van 7 december 2021 bevat een duidelijk aanbod, namelijk (1) betaling van € 3.000,- binnen een week, (2) tegen finale kwijting, (3) onder de voorwaarde dat een zekere review wordt verwijderd en (4) de toezegging dat er geen nieuwe review zal worden geplaatst. Uit de enkele omstandigheid dat [eiseres] in reactie hierop haar rekeningnummer heeft teruggestuurd, kan naar oordeel van de kantonrechter niet worden geconcludeerd dat partijen algehele overeenstemming hebben bereikt. Dit betreft een dermate algemene e-mail, waarin geen enkele verwijzing is opgenomen naar het door [gedaagde] gedane aanbod, dat [gedaagde] hieruit in redelijkheid niet heeft kunnen begrijpen dat zijn gehele aanbod akkoord was. Ten hoogste zou [gedaagde] daaruit kunnen hebben begrepen dat het voorgestelde bedrag van € 3.000,- op zichzelf akkoord was. Daarmee hebben partijen echter nog geen overeenkomst bereikt. In de e-mail kan namelijk in ieder geval geen aanvaarding worden gelezen van de door [gedaagde] gestelde aanvullende voorwaarden. Uit de e-mail van [gedaagde] van 8 december 2021 blijkt dat zij zich dit ook gerealiseerd heeft, aangezien zij verzoekt om die voorwaarden alsnog te bevestigen. Bovendien heeft [gedaagde] er ook nadien geen blijk van gegeven dat zij meende dat partijen overeenstemming hebben bereikt. Zij heeft namelijk niet betwist dat zij tot op heden het bedrag van € 3.000,-, (dat zij op basis van haar aanbod binnen een week zou betalen) onbetaald heeft gelaten.
4.9.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat onvoldoende is onderbouwd dat er een schikking tussen partijen is overeengekomen. Dat betekent dat moet worden teruggegrepen op het uitgangspunt zoals omschreven in r.o. 4.5, namelijk dat [gedaagde] € 7.710,- moet terugbetalen. De vordering van [eiseres] wordt dus toegewezen.
Rente
4.10.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom wordt afgewezen. De hoofdsom ziet namelijk op nakoming van een ongedaanmakingsverbintenis die voortvloeit uit de wet (artikel 6:271 BW) en dus niet de nakoming van een handelsovereenkomst, zodat artikel 6:119a BW toepassing mist. In plaats daarvan wordt de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toegewezen, aangezien uit de stellingen van [eiseres] volgt dat [gedaagde] die verschuldigd is en [gedaagde] op dat punt geen verweer heeft gevoerd.
Buitengerechtelijke kosten
4.11.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 920,21 is niet afzonderlijk door [gedaagde] betwist is op de wet gegrond (art. 6:96 BW) en wordt daarom toegewezen.
Proceskosten
4.12.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres] tot vandaag vast op € 130,11 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht en € 622,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 311,- tarief). Dit is totaal € 1.266,11. Voor kosten die [eiseres] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] een bedrag betalen van € 124,- (1/2 punt x € 311,- tarief met maximum € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.13.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 8.630,21 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 7.710,- vanaf 10 mei 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiseres] tot vandaag vastgesteld op € 1.266,11;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
33394