ECLI:NL:HR:2005:AS3641

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/062HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
  • E.J. Numann
  • J.C. van Oven
  • P. Neleman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij ongeval tijdens kartwedstrijd

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Vereniging Kartclub Maas-Kempenland (KCMK) en twee verweerders in cassatie, naar aanleiding van een ongeval dat eiser op 25 mei 1997 heeft gehad tijdens een kartwedstrijd. Eiser, die als bestuurder van een kart deelnam aan het Nederlands kampioenschap karten, heeft letsel opgelopen en stelt KCMK, verweerder 1 en verweerder 2 aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden. Eiser heeft in eerste instantie de rechtbank te Utrecht benaderd met de vordering om te verklaren dat de betrokken partijen aansprakelijk zijn en hen te veroordelen tot schadevergoeding.

De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 15 september 1999 verweerder 1 toegestaan om de KNAC Nationale Autosport Federatie in vrijwaring op te roepen. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 4 april 2001 de vordering van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, maar is bij arrest van 13 november 2003 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest.

De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat de verweerders in hun memories van antwoord geen bezwaar hebben gemaakt tegen de wijziging van de rechtsdag. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie aan verweerder 1 en, voor het geval deze in het ongelijk wordt gesteld, aan verweerder 2 toegewezen, en de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van verweerder 2 gereserveerd tot de einduitspraak.

Uitspraak

22 april 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/062HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.H. van der Woude,
e n
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) heeft bij exploten van 11 februari 1999 de Vereniging Kartclub Maas-Kempenland (hierna: KCMK) alsmede verweerders in cassatie (hierna respectievelijk: [verweerder 1] en [verweerder 2]) gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar, voorzover de wet zulks toelaat, te verklaren voor recht dat KCMK, [verweerder 1] en [verweerder 2], zo mogelijk ieder hoofdelijk voor het geheel, aansprakelijk zijn voor de schade van het ongeval dat [eiser] op 25 mei 1997 is overkomen op het kartcircuit te Lelystad, en KCMK, [verweerder 1] en [verweerder 2] te veroordelen tot het vergoeden van de door het ongeval door [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat.
Bij tussenvonnis van 15 september 1999 heeft de rechtbank [verweerder 1] toegestaan de vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid KNAC Nationale Autosport Federatie (hierna: KNAC) in vrijwaring op te roepen. De rechtbank heeft voorts [verweerder 2] toegestaan zowel KCMK als KNAC in vrijwaring op te roepen.
KCMK, [verweerder 1] en [verweerder 2] hebben elk afzonderlijk verweer gevoerd tegen de vordering.
Na verder processueel debat heeft de rechtbank bij eindvonnis van 4 april 2001 de vordering van [eiser] afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij memorie van grieven heeft [eiser] tegen voormeld vonnis grieven aangevoerd.
KCMK, [verweerder 1] en [verweerder 2] hebben elk afzonderlijk verweer gevoerd in het hoger beroep.
Bij arrest van 13 november 2003 heeft het hof [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof, voor zover gewezen tussen [eiser] enerzijds en [verweerder 1] en [verweerder 2] anderzijds, heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder 1] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Tegen de niet verschenen [verweerder 2] is verstek verleend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie gaat het om het volgende.
[Eiser] is bij een kartrace in het kader van het Nederlands kampioenschap karten op 25 mei 1997 als bestuurder van een kart een ongeval overkomen. Als gevolg daarvan heeft hij letsel opgelopen. [Eiser] acht KCMK, [verweerder 1] en [verweerder 2] aansprakelijk voor de door hem geleden schade.
Bij vonnis van 4 april 2001 heeft de rechtbank te Utrecht de hiervoor onder 1 omschreven vordering van [eiser] afgewezen.
Bij exploot van 3 juli 2001 heeft [eiser] aan KCMK, [verweerder 1] en [verweerder 2] aangezegd dat hij in hoger beroep komt van het vonnis van de rechtbank van 4 april 2001 en hen gedagvaard te verschijnen ter zitting van het gerechtshof te Amsterdam op donderdag 19 juli 2001.
[Eiser] heeft de zaak niet op de rol van die dag doen inschrijven.
Op 25 juli 2001 heeft [eiser] een herstelexploot doen uitbrengen, waarin als nieuwe rechtsdag donderdag 17 oktober 2001 is aangezegd. Op 17 oktober 2001, een woensdag, had het hof geen zitting, zodat de zaak niet op de rol van die dag kon worden ingeschreven.
Op 22 augustus 2001 heeft [eiser] wederom een herstelexploot doen uitbrengen; als nieuwe rechtsdag werd daarin donderdag 18 oktober 2001 aangezegd. [Eiser] heeft de zaak vervolgens op de rol van die dag doen inschrijven.
KCMK, [verweerder 1] en [verweerder 2] hebben, nadat [eiser] van grieven had gediend, bij afzonderlijke memories geantwoord. KCMK heeft, stellende dat het exploit van 25 juli 2001 niet als een herstelexploot dient te worden gezien en dat het exploot van 22 augustus 2001 niet met bekwame spoed na de oorspronkelijk aangezegde zittingsdag is uitgebracht en daarom het verzuim van het niet aanbrengen van de zaak ter rolle van 19 juli 2001 niet kan herstellen, geconcludeerd tot niet-ontvankelijk-verklaring van [eiser] in het hoger beroep. Subsidiair voerde KCMK inhoudelijk verweer. [Verweerder 1] en [verweerder 2] hebben niet op het punt van de ontvankelijkheid van [eiser] in zijn beroep in verband met de diverse door hem aangezegde rechtsdagen, maar slechts inhoudelijk verweer gevoerd.
3.2 Het hof heeft overwogen dat [eiser] zijn verzuim de zaak op de oorspronkelijk aangezegde rechtsdag, 19 juli 2001, op de rol te doen inschrijven, slechts had kunnen herstellen door binnen veertien dagen na 19 juli 2001 een herstelexploot te doen uitbrengen met oproeping tegen een nieuwe rechtsdag en dat als herstelexploot slechts kan gelden een exploot dat een nieuwe rechtsdag aanzegt en gevolgd wordt door inschrijving op de rol van de aangezegde rechtsdag. Het op 25 juli 2001 uitgebrachte herstelexploot bevatte een aanzegging van een nieuwe dag, op welke dag het hof echter geen zitting hield, zodat de zaak niet op de rol kon worden ingeschreven en niet op de aangezegde dag heeft gediend. Aan dit exploot dient daarom, aldus het hof, geen enkel gevolg te worden verbonden. Het exploot van 22 augustus 2001 is naar het oordeel van het hof niet binnen de bedoelde termijn van veertien dagen na de oorspronkelijk aangezegde rechtsdag en derhalve niet met bekwame spoed uitgebracht, zodat het verzuim van inschrijving niet door dit exploot is hersteld. Het hof heeft daaraan het gevolg verbonden dat [eiser] niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
3.3 Het middel klaagt dat, nu uit de memories van antwoord van [verweerder 1] en [verweerder 2] niet blijkt dat zij bezwaar ertegen hebben gemaakt dat de zaak op een andere dag dan de oorspronkelijk aangezegde rechtsdag is aangebracht en in die memories slechts inhoudelijk verweer valt te lezen, het hof heeft miskend dat in die memories besloten ligt dat [verweerder 1] en [verweerder 2] erin hebben toegestemd dat de zaak op een latere datum dan de oorspronkelijk aangezegde rechtsdag is aangebracht en dat de niet-ontvankelijkverklaring door het hof van [eiser] in zijn hoger beroep voor zover ingesteld tegen [verweerder 1] en [verweerder 2] onjuist is. In de procedure in hoger beroep van deze zaak is het vóór 1 januari 2002 geldende procesrecht van toepassing.
3.4 Het middel is gegrond. Weliswaar leidt verzuim van inschrijving ter rolle van de aangezegde rechtsdag in beginsel tot niet-ontvankelijkheid van de vordering of het rechtsmiddel waarop de dagvaarding betrekking heeft, maar dit verzuim kan worden hersteld doordat de zaak met toestemming van de wederpartij alsnog op de rol wordt geplaatst (HR 17 december 1982, nr. 12015, NJ 1984, 59). Indien, zoals in het onderhavige geval, de zaak alsnog op een andere dan de oorspronkelijk aangezegde dag wordt aangebracht, brengen de eisen van een behoorlijke procesorde mee dat de wederpartij die zich stelt, in haar eerste processtuk melding ervan maakt dat zij niet erin heeft toegestemd dat de zaak op een andere dag dan de oorspronkelijk aangezegde is aangebracht (HR 4 oktober 2002, nr. C01/284, NJ 2004, 149). Nu [verweerder 1] en [verweerder 2] zijn verschenen en in hun memories van antwoord niet op dit punt, maar alleen inhoudelijk verweer hebben gevoerd en aldus de rechtsstrijd in hoger beroep zijn aangegaan, ligt in dit een en ander besloten dat zij erin hebben toegestemd dat de zaak op een latere datum is aangebracht. De constatering door het hof dat [eiser] geen deugdelijk herstelexploot heeft doen uitbrengen doet hieraan niet af.
3.5 Nu [verweerder 2], anders dan [verweerder 1], de bestreden beslissing van het hof niet heeft uitgelokt of verdedigd, zal de Hoge Raad de kosten van het geding in cassatie ten aanzien van hem reserveren in voege als hierna bepaald.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 13 november 2003;
verwijst de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder 1] en, voor het geval deze bij de einduitspraak in het ongelijk wordt gesteld, [verweerder 2] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 536,74 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van [verweerder 2] tot de einduitspraak en begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 22 april 2005.