ECLI:NL:RBROT:2022:8102

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
22/1449
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AIO-aanvulling en terugvordering door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ontvangen, en de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had het recht op AIO-aanvulling van eisers herzien over de periode van juni 2016 tot en met augustus 2021 en een bedrag van € 1.533,73 teruggevorderd. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, stellende dat zij de inlichtingenplicht niet hebben geschonden, omdat de Svb al op de hoogte was van het Sloveense pensioen dat eiser ontving. De rechtbank oordeelde dat de Svb ten onrechte had gesteld dat eisers de inlichtingenplicht hadden geschonden, aangezien de Svb zelf op de hoogte was van het pensioen en onvoldoende actie had ondernomen na de melding van het Sloveense pensioenfonds. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Svb, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de Svb wel bevoegd was om onverschuldigd betaalde AIO-aanvulling terug te vorderen. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering gematigd was met 75% en dat de eisers geen grond hadden om te stellen dat de terugvordering hardvochtig was. De rechtbank heeft de Svb veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser, en
[naam eiseres], eiseres, te [plaats] , hierna samen: eisers,
gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. G.E. Eind.

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eisers over de periode van juni 2016 tot en met augustus 2021 herzien en een bedrag van € 1.533,73 teruggevorderd.
Bij besluit van 18 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers ontvangen sinds 30 mei 2016 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en daarnaast met ingang van 7 juni 2016 een AIO-aanvulling. Op 10 juni 2016 heeft verweerder een pensioen voor eiser aangevraagd bij The Institute for Pension and Disability Insurance (hierna: pensioenfonds) in Slovenië. Op 3 april 2017 heeft verweerder een overzicht aan eiser toegestuurd, waaruit volgt dat eiser met ingang van 30 mei 2016 een pensioen uit Slovenië ontvangt.
2. Aan het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, ligt, zoals verweerder ter zitting nader heeft toegelicht en voor zover in deze uitspraak van belang, het volgende ten grondslag. Eisers hebben de inlichtingenplicht geschonden door niet te melden dat eiser een pensioen ontvangt uit Slovenië. Zij hebben hierdoor te veel AIO-aanvulling ontvangen, zodat verweerder gehouden was het recht op AIO-aanvulling te herzien en het te veel verleende bedrag terug te vorderen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een terugvordering van alle ten onrechte verleende AIO-aanvulling onevenredig is, nu hijzelf in 2017 onvoldoende actie heeft ondernomen na de melding van het Sloveense pensioenfonds. De terugvordering is daarom gematigd met 75%, hetgeen erop neerkomt dat de aan eisers verleende AIO-aanvulling wordt teruggevorderd over zestien maanden.
3. Eisers hebben de schending van de inlichtingenverplichting betwist. In dat kader hebben zij aangevoerd dat verweerder al in 2017 op de hoogte was van het Sloveense pensioen. Verweerder heeft dat pensioen namelijk zelf aangevraagd en hen van de toekenning daarvan op de hoogte gebracht. Dit heeft volgens eisers tot gevolg dat de zesmaandenjurisprudentie van toepassing is, hetgeen verweerder niet heeft onderkend. Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat verweerder hardvochtig en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel handelt door de AIO-aanvulling te herzien.
4. Op grond van artikel 47a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet (Pw) heeft verweerder tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Op grond van artikel 47a, tweede lid, van de Pw zijn de artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 van de Pw van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door verweerder, tenzij anders is bepaald.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling aan verweerder van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert verweerder de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
5.1.
Niet in geschil is dat eisers geen melding hebben gemaakt van het door eiser ontvangen pensioen uit Slovenië. Verweerder is er echter aan voorbijgegaan dat hij al op 6 maart 2017 door het Sloveense pensioenfonds op de hoogte is gebracht van (de hoogte van) dat pensioen en dat hijzelf bij brief van 3 april 2017 aan eisers heeft medegedeeld dat eiser inkomsten uit een pensioen uit Slovenië ontvangt, dan wel gaat ontvangen. Bij brief van 29 juni 2016 heeft verweerder eisers medegedeeld dat hij voor hen een pensioen in Slovenië heeft aangevraagd en dat als eisers dat pensioen gaan ontvangen, zij er rekening mee moeten houden dat ze de te veel betaalde AIO-aanvulling moeten terugbetalen. Uit deze brieven van verweerder konden eisers opmaken dat verweerder de benodigde informatie zelf zou verkrijgen en ook vervolgens de beschikking had over voldoende informatie om het recht op AIO-aanvulling vast te stellen. Zij hoefden daarom niet ook nog uit zichzelf melding te maken van de maandelijkse inkomsten uit het pensioen. De rechtbank verwijst ter vergelijking naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 22 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1476.
5.2.
Verweerder heeft zich dan ook onterecht op het standpunt gesteld dat eisers de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw hebben geschonden. Verweerder heeft de te veel verleende AIO-aanvulling dus ook ten onrechte teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw. Voor een terugvordering op grond van die bepaling dient namelijk sprake te zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6.1.
Niet in geschil is dat aan eisers onverschuldigd AIO-aanvulling is uitbetaald. Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw heeft verweerder de bevoegdheid om onverschuldigd betaalde AIO-aanvulling terug te vorderen. Uit zijn beleid volgt dat verweerder in beginsel gebruik maakt van die bevoegdheid (zie beleidsregel SB1114).
6.2.
Bij een terugvordering op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw moet beoordeeld worden of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot terugvordering gebruik kan maken. Voor die beoordeling is onder meer het rechtszekerheidsbeginsel van belang (vgl. de uitspraak van de Raad van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4086).
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat eisers uit de hiervoor genoemde brief van verweerder van 29 juni 2016 hadden kunnen begrijpen dat het Sloveense pensioen van belang was voor hun recht op bijstand, dat dat pensioen in mindering gebracht zou (moeten) worden op de AIO-aanvulling én dat het pensioen feitelijk niet in mindering werd gebracht. Verder is van belang dat verweerder bij de berekening van de terugvordering rekening heeft gehouden met zijn eigen nalatigheid en de terugvordering heeft gematigd met 75%, hetgeen neerkomt op een terugvordering van de ten onrechte verleende AIO-aanvulling over zestien maanden. Gelet hierop mocht verweerder in redelijkheid gebruik maken van zijn bevoegdheid om de te veel verleende AIO-aanvulling van eisers terug te vorderen. Het betoog van eisers dat de terugvordering hardvochtig en in strijd met de rechtszekerheid is, slaagt dus niet.
6.4.
De bevoegdheid om onverschuldigd uitbetaalde bijstand terug te vorderen wordt in de rechtspraak in tijd beperkt in die gevallen waarin het bijstandverlenend orgaan niet adequaat reageert op signalen van een betrokkene, waaruit kan worden afgeleid dat te veel of ten onrechte bijstand wordt betaald. Deze zogeheten zesmaandenjurisprudentie is ontwikkeld om in zulke gevallen te voorkomen dat de betrokkene wordt geconfronteerd met een terugvorderingsbedrag dat onnodig is opgelopen. Volgens vaste rechtspraak dient sprake te zijn van relevante informatie van de belanghebbende, waaruit concreet kan worden afgeleid dat sprake is van een fout op grond waarvan het bestuursorgaan actie dient te ondernemen. Na een dergelijk signaal heeft het bestuursorgaan nog zes maanden om daarop actie te ondernemen. Over de periode gelegen na die zes maanden kan dan geen gebruik meer worden gemaakt van de bevoegdheid tot terugvordering zonder in strijd te komen met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Raad van 21 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI2112, en 10 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:360.
6.5.
Verweerder is door het besluit van 6 maart 2017 van het Sloveense pensioenfonds op de hoogte gesteld van het door eiser te ontvangen pensioen uit Slovenië. Nu dat besluit niet afkomstig was van eisers, is er niet voldaan aan de voorwaarden voor het toepassen van de zesmaandenjurisprudentie. Daarvoor moet namelijk sprake zijn van relevante informatie die afkomstig is van eisers (zie overweging 6.4). Er bestaat daarom geen aanleiding om de terugvordering te beperken tot de te veel verleende AIO-aanvulling over zes maanden.
7. Gelet op het vorenstaande bestaat er aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. In wat eisers hebben aangevoerd, is namelijk geen grond gelegen voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot terugvordering op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw gebruik kan maken.
8. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eisers in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- laat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J. Flikweert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 30 september 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.