ECLI:NL:CRVB:2015:360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
13-5768 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering toeslag op grond van de Wet werk en bijstand en de zesmaandenjurisprudentie

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een toeslag die aan appellante is toegekend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving een toeslag voor de periode van 13 juli 2011 tot en met 12 juli 2012, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam constateerde dat appellante te veel toeslag had ontvangen. Dit leidde tot een besluit van het college om de te veel ontvangen toeslag terug te vorderen. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond en vernietigde het besluit voor wat betreft de kosten van rechtsbijstand.

Appellante ging vervolgens in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het college geen gebruik had mogen maken van de bevoegdheid om terug te vorderen, gezien haar psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college de terugvordering mocht doorzetten, omdat appellante geen signalen had gegeven waaruit het college had moeten afleiden dat er een fout was gemaakt. De Raad benadrukte dat de zesmaandenjurisprudentie alleen van toepassing is als er relevante informatie van de belanghebbende is die het bestuursorgaan aanzet tot actie. Aangezien er geen dergelijk signaal was, werd het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, met C.M. Fleuren als griffier, en vond plaats op 10 februari 2015. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/5768 WWB
Datum uitspraak: 10 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 september 2013, 13/1160 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2014. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.J. Telting.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in de geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 4 juli 2011 heeft het college op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan appellante een zogeheten ‘toeslag voormalig alleenstaande ouder’(toeslag) toegekend voor de periode van 13 juli 2011 tot en met 12 juli 2012 tot een bedrag van € 303,10 per maand. Tevens staat in dit besluit dat vanaf 1 oktober 2011 de toeslag € 85,72 per maand bedraagt.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellante in september 2012 tot verlenging van de toeslag, heeft het college geconstateerd dat appellante over de periode van 1 oktober 2011 tot en met 12 juli 2012 te veel toeslag heeft ontvangen, namelijk € 303,10 in plaats van € 85,72 per maand.
1.3.
Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft het college de toeslag over de periode van
1 oktober 2011 tot en met 12 juli 2012 herzien en de te veel ontvangen toeslag over deze periode van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 2.400,42 bruto.
1.4.
Bij besluit van 24 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen het besluit van 18 oktober 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard. Hierbij heeft het college
artikel 58, eerste lid, onder e, van de WWB aan de terugvordering ten grondslag gelegd op de grond dat de toeslag anderszins onverschuldigd is betaald en appellante dit redelijkerwijs had kunnen weten. Voorts heeft het college het terug te vorderen bedrag nader bepaald op € 2.040,57 netto.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, voor zover daarbij is beslist om aan appellante geen vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toe te kennen. De rechtbank heeft het bestreden besluit voor het overige in stand gelaten.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat het college in dit geval geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om terug te vorderen. In dit verband heeft appellante, samengevat, naar voren gebracht dat zij wegens haar psychische klachten redelijkerwijs niet heeft kunnen begrijpen dat het college in de periode hier in geding onverschuldigd heeft betaald. Voorts stelt appellante dat het niet op haar weg lag om fouten van het college te traceren, maar dat het aan het college zelf is om te controleren dat besluiten op de juiste wijze worden uitgevoerd. Nu appellante door de administratieve fout van het college bovendien wordt geconfronteerd met een enorme terugvordering, hadden deze omstandigheden aanleiding moeten geven om toepassing te geven aan de zogeheten zesmaandenjurisprudentie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald en voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen. Deze bepaling is onder meer geschreven voor de gevallen waarin herziening of intrekking van een toekenningsbesluit niet aan de orde is en niettemin onnodig of te veel bijstand is uitgekeerd omdat het bijstandverlenend orgaan een administratieve vergissing heeft begaan bij de uitbetaling van de bijstand.
4.2.
Vaststaat dat het college aan appellante over de periode van 1 oktober 2011 tot en met
12 juli 2012 een bedrag van € 2.040,57 te veel toeslag heeft betaald. Tussen partijen is in geschil of appellante dit bedrag aan het college moet terugbetalen.
4.3.
In het toekenningsbesluit van 4 juli 2011 staat dat de toeslag met ingang van
1 oktober 2011 € 85,72 per maand bedraagt. Verder staat vast dat het college ook na
1 oktober 2011 een bedrag van € 303,10 per maand aan appellante heeft uitbetaald. Niet in geschil is dat appellante psychische klachten heeft. Appellante heeft echter geen gegevens aangedragen waaruit blijkt dat zij als gevolg van die klachten redelijkerwijs niet heeft kunnen begrijpen dat zij na 1 oktober 2011 te veel toeslag ontving.
4.4.
Anders dan appellante stelt, maakt de omstandigheid dat als gevolg van een fout van het college onverschuldigd bijstand wordt uitbetaald niet dat het college deze kosten niet zou mogen terugvorderen. De WWB voorziet nu juist in een regeling voor de gevallen waarin het bijstandverlenend orgaan onnodig of te veel bijstand heeft uitgekeerd omdat het een administratieve vergissing heeft begaan bij de uitbetaling van de bijstand. De bevoegdheid dit te doen is in de rechtspraak in tijd beperkt in die gevallen waarin het bijstandverlenend orgaan niet adequaat reageert op signalen van een betrokkene, waaruit kan worden afgeleid dat te veel of ten onrechte bijstand wordt betaald. Deze zogeheten zesmaandenjurisprudentie is ontwikkeld om in zulke gevallen te voorkomen dat de betrokkene wordt geconfronteerd met een terugvorderingsbedrag dat onnodig is opgelopen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 21 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI2112) dient dan sprake te zijn van relevante informatie van de belanghebbende, waaruit concreet kan worden afgeleid dat sprake is van een fout op grond waarvan het bestuursorgaan actie dient te ondernemen. Na een dergelijk signaal heeft het bestuursorgaan nog zes maanden om daarop actie te ondernemen. Over de periode gelegen na die zes maanden kan dan geen gebruik meer worden gemaakt van de bevoegdheid tot terugvordering zonder in strijd te komen met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat niet is gebleken van een dergelijk signaal van appellante, zodat geen aanleiding bestond toepassing te geven aan de zesmaandenjurisprudentie.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C.M. Fleuren

HD