ECLI:NL:CRVB:2015:360
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering toeslag op grond van de Wet werk en bijstand en de zesmaandenjurisprudentie
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een toeslag die aan appellante is toegekend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving een toeslag voor de periode van 13 juli 2011 tot en met 12 juli 2012, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam constateerde dat appellante te veel toeslag had ontvangen. Dit leidde tot een besluit van het college om de te veel ontvangen toeslag terug te vorderen. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond en vernietigde het besluit voor wat betreft de kosten van rechtsbijstand.
Appellante ging vervolgens in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het college geen gebruik had mogen maken van de bevoegdheid om terug te vorderen, gezien haar psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college de terugvordering mocht doorzetten, omdat appellante geen signalen had gegeven waaruit het college had moeten afleiden dat er een fout was gemaakt. De Raad benadrukte dat de zesmaandenjurisprudentie alleen van toepassing is als er relevante informatie van de belanghebbende is die het bestuursorgaan aanzet tot actie. Aangezien er geen dergelijk signaal was, werd het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, met C.M. Fleuren als griffier, en vond plaats op 10 februari 2015. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.