ECLI:NL:RBROT:2022:7883

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
C/10/642032 / KG ZA 22-643
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van gegevens door gedaagde aan de Belastingdienst in het kader van belastingheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2022 een vonnis gewezen in een kort geding tussen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Belastingdienst, en een gedaagde die niet is verschenen. De Belastingdienst vorderde dat de gedaagde verplicht werd om volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken van gegevens en inlichtingen die van belang zijn voor de belastingheffing. Dit betrof onder andere informatie over bankrekeningen die de gedaagde in het buitenland aanhield, specifiek bij de UBS bank in Luxemburg. De Belastingdienst had eerder geprobeerd om deze informatie te verkrijgen, maar de gedaagde weigerde de benodigde formulieren in te vullen en terug te sturen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde op grond van artikel 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) verplicht was om de gevraagde informatie te verstrekken. De voorzieningenrechter verleende verstek tegen de gedaagde en bepaalde dat de gedaagde binnen dertig dagen na betekening van het vonnis aan de bevelen moest voldoen. Tevens werd bepaald dat wilsafhankelijk materiaal alleen gebruikt mocht worden voor belastingheffing en niet voor bestuurlijke boeteoplegging of strafvervolging. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Belastingdienst op € 1.459,43 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/642032 / KG ZA 22-643
Vonnis in kort geding van 20 september 2022
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst),
zetelend te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. E.V. Koppe te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Eiser wordt hierna aangeduid als de Belastingdienst en gedaagde als [gedaagde] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 juli 2022, met producties 1 tot en met 4,
  • de mondelinge behandeling van 13 september 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De vordering en de grondslag daarvan

2.1.
De Belastingdienst vordert – samengevat weergegeven – [gedaagde] te veroordelen om volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken van door de Belastingdienst gevraagde gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing ten aanzien van [gedaagde] , waaronder in ieder geval, maar niet uitsluitend alle gegevens en inlichtingen betreffende de door [gedaagde] in het buitenland aangehouden bankrekeningen bij de UBS bank in Luxemburg, onder meer door het invullen en terugsturen van de aan [gedaagde] verstrekte formulieren, voorzien van – onder meer – rekeningafschriften, en het geven van een mondelinge toelichting op die informatie. Een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente, en de nakosten.
2.2.
De Belastingdienst legt hieraan – kort gezegd – het volgende ten grondslag. De Belastingdienst heeft informatie dat [gedaagde] beschikt over een bankrekening bij de UBS bank in Luxemburg. [gedaagde] heeft die rekening niet opgegeven aan de Belastingdienst ten behoeve van de belastingheffing. De Belastingdienst heeft geprobeerd om van [gedaagde] relevante informatie over zijn buitenlandse bankrekening(en) te verkrijgen, maar [gedaagde] weigert de hem ten behoeve van die informatieverschaffing gestuurde formulieren in te vullen en terug te sturen. Op grond van artikel 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) is [gedaagde] verplichting om de gevraagde informatie te verstrekken, omdat deze informatie van belang kan zijn voor de belastingheffing. Op grond van artikel 49 AWR is [gedaagde] verplicht om, op verzoek van de inspecteur, een mondeling toelichting te geven.

3..De beoordeling

3.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat het gevraagde verstek zal worden verleend.
3.2.
Het gevorderde komt de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen. Daarbij zal aan [gedaagde] een ruimere termijn worden gegund dan door de Belastingdienst is gevorderd om te voldoen aan de jegens hem uit te spreken veroordelingen, te weten uiterlijk dertig dagen na betekening van dit vonnis.
3.3.
Conform vaste jurisprudentie (Hoge Raad 12 juli 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ3640) en Hoge Raad 24 april 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1135) zal de voorzieningenrechter bepalen dat wilsafhankelijk materiaal alleen mag worden gebruikt voor de belastingheffing en niet (ook) ten behoeve van eventuele bestuurlijke boeteoplegging en/of strafvervolging.
3.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Belastingdienst worden begroot op:
- betekening oproeping € 127,43
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
656,00
Totaal € 1.459,43
3.5.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de voorzieningenrechter af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over mede gevorderde nakosten.

4..De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verleent verstek tegen [gedaagde] ,
4.2.
beveelt [gedaagde] volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken van de door de Belastingdienst gevraagde gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing ten aanzien van [gedaagde] ;
4.3.
beveelt [gedaagde] om aan de Belastingdienst te verstrekken alle gegevens en inlichtingen betreffende de door hem in het buitenland aangehouden bankrekeningen, waaronder in ieder geval, maar niet uitsluitend, inlichtingen en gegevens over bankrekeningen aangehouden bij de UBS bank in Luxemburg,
4.4.
beveelt [gedaagde] aan de Belastingdienst verklaring en opgaaf te doen van de onder 4.3 bedoelde buitenlandse rekening(en) van [gedaagde] door middel van het invullen van de formulieren die hem op 10 december 2018 en 21 december 2018 zijn toegestuurd en aan de Belastingdienst te verstrekken de op deze formulieren vermelde bescheiden, waaronder kopieën van alle afschriften van de betreffende buitenlandse bankrekening(en), daaronder begrepen, indien van toepassing, bewijs van de opheffing van de bankrekening(en), alsmede schriftelijk bewijs van de bestemming van het saldo dan wel de saldi na opheffing,
4.5.
beveelt [gedaagde] een mondelinge toelichting te geven op de onder 4.3 en 4.4 omschreven gegevens, inlichtingen en/of verklaringen binnen een door de inspecteur van de Belastingdienst te bepalen termijn,
4.6.
bepaalt dat, voor zover [gedaagde] op grond van de hiervoor gegeven bevelen materiaal verstrekt waarvan het bestaan van de wil van [gedaagde] afhankelijk is, dit materiaal slechts wordt verstrekt en mag worden gebruikt ten behoeve van de belastingheffing, en niet (ook) ten behoeve van eventuele bestuurlijke boeteoplegging en/of strafvervolging,
4.7.
bepaalt dat [gedaagde] aan de hiervoor onder 4.2, 4.3 en 4.4 vermelde bevelen dient voldoen binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis en aan het onder 4.5 vermelde bevel binnen de (na betekening van het vonnis) door de inspecteur van de Belastingdienst te bepalen termijn, en dat [gedaagde] een dwangsom zal verbeuren van € 5.000,00 per dag of gedeelte van de dag dat hij na ommekomst van de hiervoor vermelde termijn(en) in gebreke blijft hieraan te voldoen, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt,
4.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Belastingdienst tot op heden begroot op € 1.459,43, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2022.
[2083/676]