Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding van 26 juli 2022, met producties 1 tot en met 4,
- de mondelinge behandeling van 13 september 2022.
2..De vordering en de grondslag daarvan
3..De beoordeling
656,00
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2022 een vonnis gewezen in een kort geding tussen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Belastingdienst, en een gedaagde die niet is verschenen. De Belastingdienst vorderde dat de gedaagde verplicht werd om volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken van gegevens en inlichtingen die van belang zijn voor de belastingheffing. Dit betrof onder andere informatie over bankrekeningen die de gedaagde in het buitenland aanhield, specifiek bij de UBS bank in Luxemburg. De Belastingdienst had eerder geprobeerd om deze informatie te verkrijgen, maar de gedaagde weigerde de benodigde formulieren in te vullen en terug te sturen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde op grond van artikel 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) verplicht was om de gevraagde informatie te verstrekken. De voorzieningenrechter verleende verstek tegen de gedaagde en bepaalde dat de gedaagde binnen dertig dagen na betekening van het vonnis aan de bevelen moest voldoen. Tevens werd bepaald dat wilsafhankelijk materiaal alleen gebruikt mocht worden voor belastingheffing en niet voor bestuurlijke boeteoplegging of strafvervolging. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Belastingdienst op € 1.459,43 werden begroot.