ECLI:NL:RBROT:2022:7392

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
C/10/616429 / HA ZA 21-316
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over vergoeding voor gebruik uitvinding en dwangsommen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiser01] en de gedaagden, waaronder Shakti Cocos B.V., over de vergoeding voor het gebruik van een uitvinding, Shakti Amla, die door [eiser01] is gedaan. De rechtbank heeft op 17 augustus 2022 vonnis gewezen in twee gevoegde zaken, met zaaknummers C/10/616429 / HA ZA 21-316 en C/10/626327 / HA ZA 21-877. De eiser vordert onder andere betaling van dwangsommen en een vergoeding van € 1,00 per m3 Shakti Amla die door de gedaagden is geproduceerd en verkocht. De gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat de aanspraak van [eiser01] op betaling is vervallen op grond van artikel 7:663 BW, omdat de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst zijn overgegaan naar de nieuwe werkgever na de fusie. De rechtbank heeft de procedure in twee delen behandeld: de eerste betreft de vorderingen van [eiser01] tegen de gedaagden over de dwangsommen en de tweede betreft de vorderingen in conventie en voorwaardelijke reconventie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er bewijslevering nodig is om de vorderingen te onderbouwen, en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om getuigen te horen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser01] tot betaling van dwangsommen afgewezen, maar heeft de gedaagden toegelaten tot bewijslevering over de gemaakte afspraken en de beëindigingsovereenkomst. De zaak is complex en betreft verschillende juridische aspecten van het civiele recht, waaronder arbeidsrecht en octrooirecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis in gevoegde zaken van 17 augustus 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/616429 / HA ZA 21-316 van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat mr. P.J.M. Boomaars te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHAKTI COCOS B.V.,
gevestigd te Maassluis,
gedaagden,
advocaat mr. M. Buitelaar te Naaldwijk,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/626327 / HA ZA 21-877 van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. P.J.M. Boomaars te Breda,
tegen
[gedaagde02],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M. Buitelaar te Naaldwijk.
Partijen zullen hierna [eiser01] , [gedaagde01] , Shakti Cocos en [gedaagde02] genoemd worden. [gedaagde01] en Shakti Cocos zullen gezamenlijk ook wel gedaagden worden genoemd.

1..De procedure in de zaak 21-316

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 maart 2021, met producties 1 tot en met 30;
  • de conclusie van antwoord, tevens incidentele conclusie houdende exceptie van absolute onbevoegdheid, met producties 1 tot en met 25;
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • het vonnis in incident van 18 augustus 2021, waarin de vordering in het bevoegdheidsincident is afgewezen en de hoofdzaak naar de rol is verwezen voor beraad omtrent een eventuele mondelinge behandeling;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 23 september 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de bij B8-formulier van 21 maart 2022 door [eiser01] toegezonden productie;
  • de brief van [gedaagde01] en Shakti Cocos van 23 maart 2022, met producties 26 tot en met 33;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 6 april 2022;
  • de ter zitting door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De procedure in de zaak 21-877

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 september 2021, met producties 1 tot en met 29;
  • de inventarislijst beslagstukken, met bijlagen;
  • de incidentele conclusie tot voeging van [eiser01] ;
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • het vonnis in incident van 12 januari 2022, waarin de gevorderde voeging is toegewezen en de hoofdzaak naar de rol is verwezen voor conclusie van antwoord;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie, met producties 1 tot en met 9;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 25 februari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van [gedaagde02] van 23 maart 2022, met producties 26 tot en met 33 (conform de nummering van de producties in zaak 21-316);
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 6 april 2022;
  • de ter zitting door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3..De feiten

3.1.
[eiser01] is in april 2004 als werknemer in dienst getreden bij [bedrijf01] in de functie van vertegenwoordiger. [bedrijf01] is in oktober 2007 gefuseerd met [bedrijf02], waaruit [gedaagde01] is ontstaan.
3.2.
[gedaagde01] exploiteerde tot 1 januari 2018 een onderneming gericht op de productie en verkoop van potgrondmengsels, waaronder begrepen kokosproducten, ten behoeve van de tuinbouw. Per 1 januari 2018 is de onderneming voortgezet door [bedrijf03] [gedaagde01] is blijven bestaan, maar heeft geen activiteiten meer ontplooid sinds 1 januari 2018.
3.3.
Door de hiervoor genoemde overgang van de onderneming was [eiser01] per 1 januari 2018 in dienst bij [bedrijf03] Dat dienstverband is enig moment geëindigd.
3.4.
Shakti Cocos is een handelsmaatschappij. Sinds de oprichting van [gedaagde01] werd Shakti Cocos ingezet tussen de leveringen van kokosproducten uit India en Sri Lanka aan [gedaagde01] . Dit hield in dat Shakti Cocos de kokosproducten inkocht bij de buitenlandse fabrieken en deze met een kleine marge verkocht aan [gedaagde01] . De statutaire naam van Shakti Cocos is in 2021 gewijzigd naar TL Cocos B.V. (in dit vonnis blijft Shakti Cocos aangeduid met haar oude naam).
3.5.
[gedaagde02] en [naam01] (verder: [naam01] ) zijn bestuurders van [gedaagde01] . [gedaagde02] is ook bestuurder van Shakti Cocos.
3.6.
[eiser01] heeft in 2010 een nieuwe productie- en bewerkingsmethode uitgevonden voor een substraat op basis van de bast van kokosnoten. Het betreffende substraat wordt Shakti Amla genoemd. Shakti Cocos heeft op 5 oktober 2010 een Europese octrooiaanvraag ingediend voor de uitvinding van [eiser01] . Het octrooi is verleend in december 2018. In het octrooi staat [eiser01] vermeld als de uitvinder.
3.7.
In 2011 is men begonnen met de productie en verkoop van Shakti Amla. Drie fabrieken in India en Sri Lanka leverden aanvankelijk alleen onbewerkte kokos, die [gedaagde01] in Nederland bewerkte tot Shakti Amla. De buitenlandse fabrieken zijn op enig moment daarna ook zelf gestart met de productie van Shakti Amla.
3.8.
In de jaren 2011 tot en met 2017 is in Nederland in totaal 376.584 m3 Shakti Amla verkocht.
3.9.
[gedaagde01] heeft in de jaren 2012 en 2013 de volgende bedragen betaald aan [eiser01] in verband met zijn uitvinding:
Datum betaling
Bedrag bruto
Bedrag netto
Omschrijving loonstrook
11-04-2012
€ 16.000,00
€ 7.680,00
provisie
25-01-2013
€ 35.173,34
€ 16.883,21
provisie
25-08-2013
€ 5.000,00
€ 2.400,00
provisie (voorschot)
De bedragen van € 16.000,00 bruto en € 35.173,34 bruto zijn vastgesteld op grond van de in de jaren 2011 en 2012 door [gedaagde01] in Nederland verkochte hoeveelheid Shakti Amla naar een tarief van € 1,00 per verkochte m3.
3.10.
In januari 2014 hebben [eiser01] en [gedaagde02] e-mailberichten met (onder meer) de volgende inhoud verzonden.
- De e-mail van [eiser01] aan [gedaagde02] op 14 januari 2014 om 16:11 uur:
“(…) In 2013 is 50.000 M3 Amla in mengsels gebruikt.
5000 M3 is al als voorschot betaald.
Export heb ik geen zicht op, dit moet vanuit administratie worden bepaald.
Wil je aub opdracht geven bij de komende salarisberekeningen 40.000 M3 af te rekenen zodat we in februari de definitieve stand kunnen opmaken? (…)”
- De e-mail van [gedaagde02] aan [eiser01] op 16 januari 2014 om 18:39 uur:
“(…) Ik heb je email ontvangen over de Amla Cocos.
Volgens mij loop je een beetje op de zaken vooruit. Blijkbaar neem je nu automatisch aan dat [gedaagde01] een euro per geleverde m3 aan jou zal betalen.
Je hebt in 2011 en 2012 een riante bonus gekregen voor een product waarvan jij beweerde dat we er “zo” octrooi op konden krijgen. Tot op heden hebben we dat echter niet en de vraag is of het ooit komt.(…)
Vorenstaande in ogenschouw genomen denk ik zelf dat een bedrag zo rond de € 25.000,00 Bruto over 2013 een zeer royaal aanbod is, hierop is al een voorschot aan je betaald.
Ik stel voor om in het vervolg aan het eind van ieder jaar met elkaar te overleggen wat een reële vergoeding is en afspraken daarover schriftelijk vast te (laten) leggen, zodat er geen misverstanden meer kunnen ontstaan. (…)”
- De e-mail van [eiser01] aan [gedaagde02] op 17 januari 2014 om 00:11 uur:
“(…) Met verbazing heb ik jouw (?) mail gelezen.
Ik ken je als "een man een man, een woord een woord".
Het kan niet zijn dat ik me daar zo in vergis.
We hebben een heldere mondelinge afspraak/toezegging van € 1,00 per M3 zonder tijdslimiet en/of voorwaarden, ik hou je daar dan ook aan. (…)”
- De e-mail van [gedaagde02] aan [eiser01] op 17 januari 2014 om 11:57 uur:
“(…) Ik heb geen zin om hier via de mail verder over te communiceren.
Ik ben een maandag over een week weer op de zaak dan gaan we direct na de vergadering even met elkaar zitten. (…)”
- De e-mail van [eiser01] aan [gedaagde02] op 17 januari 2014 om 13:22 uur:
“(…) Lijkt mij een prima plan. (…)”
3.11.
In de periode 2014-2017 zijn door [gedaagde01] de volgende betalingen gedaan aan [eiser01] in verband met zijn uitvinding:
Datum betaling
Bedrag bruto
Bedrag netto
Omschrijving loonstrook
03-02-2014
€ 30.000,00
€ 13.500,00
provisie einduitk 2013
25-02-2014
€ 900,00
provisie
25-01-2015
€ 20.000,00
€ 9.600,00
gratificatie
25-03-2015
€ 10.000,00
€ 4.800,00
gratificatie
25-04-2015
€ 5.000,00
€ 2.400,00
gratificatie
25-02-2016
€ 27.000,00
€ 11.880,00
bonus
25-05-2017
€ 15.000,00
€ 6.600,00
bonus
In totaal komen deze betalingen, tezamen met die gedaan in 2012 en 2013 (zie hiervoor onder 3.9), uit op een bruto bedrag van € 163.173,34 (netto € 76.703,21).
3.12.
Op 1 maart 2016 hebben [eiser01] en [gedaagde02] het volgende geschreven:
- De e-mail van [eiser01] aan [gedaagde02] om 17:05 uur:
“(…) Ik ben akkoord gegaan met dezelfde Amla bonus als in 2015 (over het jaar 2014). Deze bedroeg toen € 35000,00 bruto.
Ik heb nu € 27000,00 bruto ontvangen.
Wil je er aub voor zorgen dat het resterende volgt? (…)”
- De e-mail van [gedaagde02] aan [eiser01] om 18:41 uur:
“(…) Ik weet van afspraken over het zelfde bedrag als 2014 niets?
Het is nog steeds een coulance bedrag wat we aan je overmaken en na de enorm tegen vallende cijfers van 2015 is dit mijn inziens een heel schappelijk bedrag.
We hebben verleden jaar ook duidelijk gezegd dat we dit per jaar zouden bekijken. (…)”
- De e-mail van [eiser01] aan [gedaagde02] om 19:26 uur:
“(…) Je begrijpt hopelijk wel dat ik het bedrag niet uit mijn duim heb gezogen.
Ook over de enorm tegenvallende resultaten heb ik mijn ideeen.
Graag wil ik dit op de kortst mogelijke termijn met jou en [naam01] persoonlijk bespreken. (…)”
3.13.
Op 21 april 2017 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [eiser01] , [naam02] en [naam01] . Laatstgenoemden vormden de directie van [bedrijf03] per 1 januari 2018. [gedaagde02] was niet bij het gesprek aanwezig. In een e-mail van [naam02] aan [naam01] van 26 april 2017 over dit gesprek staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Onderwerp: Bespreking [eiser01]
21/4/2017 [eiser01] / [naam01] / [naam03] bespreking.
Aanleiding is bonusuitkering voor [eiser01] waar deze week door [naam01] / [eiser01] / [gedaagde02] over is gesproken
Salaris circa 6313,20/maand bruto komt ook circa 80K / jaar.
[eiser01] al 3-4 jaar bonus voor Amla verhaal.
2014 30K
201535K
2016 27K
2017??
Afspraak destijds met [gedaagde02] gemaakt maar niet schriftelijk vastgelegd. ' [gedaagde02] ooit gezegd € l/m3'. [eiser01] dacht dat het toen over Shakti had moeten lopen. Geen einddatum ....
[naam01] niet eens met vaste vergoeding en dit jaar moeilijk en niet van plan om iets uit te keren. Bij voorkeur ook geen bonusvergoeding meer op deze manier. Vaste maandsalaris al fors. Vanuit tijd andere functie. Op moment op papier als vertegenwoordiger.
  • [naam01] stelt voor geen bonusvergoeding meer
  • [eiser01] niet mee eens...'dan ben ik weg'
  • 'Als dat de consequentie is dan heel jammer....' ' [gedaagde01] ook daar en volledig bijgedragen in moeilijk tijd'. Om toch tegemoet te komen 10K voorstel
  • 'Netto'? 'Nee bruto'…..12K…... 15K bruto [naam01] voorstel om niet op laatste bedrag meer te pielen.
  • '15K + oude auto' stelt [eiser01] voor.
  • '15K bruto is echt max en al meer dan gedachte voor aanvang gesprek'
  • OK...hand gegeven en hard door nu.
Niet nog een keer en voorlopig niets vast. Volgend jaar opnieuw bespreken en dan wellicht alles anders. (…)”
3.14.
Op grond van een overeenkomst van 5 juni 2020 tussen Shakti Cocos en Bol Peat B.V. heeft Bol Peat B.V. - onder meer - het octrooi overgenomen van Shakti Cocos tegen vergoeding van € 35.000,00.
3.15.
Op 17 juni 2020 heeft de rechtbank vonnis gewezen (ECLI:NL:RBROT:2020:5573) in een procedure die bij dagvaarding van 28 maart 2019 door [eiser01] tegen [gedaagde01] , Shakti Cocos en [gedaagde02] was aangespannen. [eiser01] vorderde om, kort gezegd, inzage te verkrijgen in de door hen (al dan niet via derden) geproduceerde en verkochte Shakti Amla, teneinde de hoogte van de door hem gestelde vergoeding (van € 1,00 per m3 verkochte Shakti Amla) te kunnen berekenen. Bij vonnis van 17 juni 2020 heeft de rechtbank de vordering tegen [gedaagde02] afgewezen en [gedaagde01] en Shakti Cocos onder meer veroordeeld:
“(…) om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis aan [eiser01] te verstrekken:
  • een schriftelijke opgave van de geproduceerde en verkochte kubieke meters Shakti Amla in Nederland over de jaren 2017 en 2018 en
  • een schriftelijke opgave van geproduceerde/te produceren en verkochte/te verhandelen kubieke meters Shakti Amla van/door de drie fabrieken in India en de fabriek in Sri Lanka vanaf 2011 tot en met 2018 (als nader omschreven onder 4.20),
beide voorzien van deugdelijk bewijs ter onderbouwing van de juistheid van de te verstrekken opgave,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- (zegge duizend euro) voor elke dag dat zij weigerachtig blijft uitvoering te geven aan de veroordeling met een maximum van € 100.000,-- (…)”
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en op 22 juni 2020 aan [gedaagde01] en Shakti Cocos betekend met bevel tot uitvoering.
3.16.
Bij brief/email van 4 september 2020 hebben [gedaagde01] en Shakti Cocos opgave gedaan waarin onder meer staat:
“(…) [gedaagde01] heeft vanaf 1 januari 2018 geen activiteiten ondernomen engeen
Shakti Amla geproduceerd en verkocht. Alles wat de drie fabrieken ( [fabriek01] , [fabriek02] en [fabriek03] ) in de periode 2011-2018 aan Shakti Amla geproduceerd en verkocht hebben, is geleverd aan Shakti Cocos B.V.. Shakti Cocos B.V. heeft tot en met 2017 uitsluitend doorverkocht aan [gedaagde01] (een ABC-transactie). [gedaagde01] heeft de Shakti Amla tot en met 2017 doorverkocht aan klanten en heeft eind 2017 haar activiteiten gestaakt.
(…)
De cijfers van [fabriek02] en Eco Coir zijn door cliënten op 30 juni 2020 opgevraagd bij de heer [naam04] . Voor de fabriek in Sri Lanka ( [fabriek03] ) zijn door cliënten op 30 juni 2020 de gegevens opgevraagd bij de heer [naam05] .(…)
Zoals opgemerkt hebben cliënten in hun administratie de opgave van Eco Coir, [fabriek02] en [fabriek03] ) zoveel mogelijk geverifieerd. Bijlage III betreffen documenten die zien op leveringen van containers met (onder meer) Shakti Amla. Er zitten containers tussen die deels Shakti Amla bevatten en deels een ander product. Cliënten hebben een excelbestand opgesteld (bijlage IV) van de leveringen van Shakti Amla en tevens de containers met gemengde inhoud uitgezocht, waarbij de geleverde MT’s van andere producten (dus niet zijnde Shakti Amla) zijn gecorrigeerd als negatieve MT’s in het groen (zie het excelbestand).
In het exceldocument zijn duidelijk zichtbaar gemaakt de MT’s die door cliënten gecorrigeerd zijn met de documentnummers (vermeld in achterste kolom) daarbij vermeld, waaruit af te leiden valt waarom de aantallen MT’s zijn gecorrigeerd.
De opgave van [gedaagde01] en Shakti Cocos B.V. komt samengevat op het
volgende neer ten aanzien van het tweede gedachtestreepje van het dictum van het vonnis van 17 juni 2020:
Ten aanzien van de productie en verkoop door [gedaagde01] in Nederland in 2017 en 2018 wordt de volgende opgave gedaan: In 2018 waren er geen activiteiten meer in
[gedaagde01] en was de productie en verkoop derhalve nihil. In 2017 bedroeg de
productie en verkoop door [gedaagde01] 90.651 m3 (zie bijgesloten e-mail dat een opgave bevat van de productie en verkoop van Shakti Amla-producten van [gedaagde01] in 2017).
(…)
Bijlagen:
Bijlage I:
opgave van
-verkoop- en productiecijfers door [fabriek01]
-verkoop- en productiecijfers door [fabriek02]
-verkoop- en productiecijfers door [fabriek03] uit Sri Lanka
Bijlage II: Verklaring van [naam06]
Bijlage III: documenten met informatie over geleverde containers die deels Shaki Amla bevatten
Bijlage IV: Exceldocument met leveringen met Shakti Amla
Bijlage V: Opgave van productie en verkoop van Shakti Amla door [gedaagde01] in 2017”
3.17.
Bij e-mail van 8 oktober 2020 heeft [eiser01] onder meer als volgt gereageerd op de gedane opgave:
“(…) Cliënt acht de opgave van uw cliënten ongeloofwaardig. Gelet op de als producties 16 bij dagvaarding overgelegde documenten is het niet aannemelijk dat de door uw cliënten gestelde aanzienlijk geringere opgave correct zou zijn.
Namens cliënt sommeer ik uw cliënten dan ook mijbinnen zeven dagen na hedente verklaren waar het verschil tussen de opgave van uw cliënten en de als productie 16 bij dagvaarding overgelegde documenten in is gelegen. De blote stelling dat slechts een gering percentage van deze containers Shakti Amla zou hebben verscheept, is niet afdoende. Cliënte maakt aanspraak op een opgave van de volledige inhoud van de containers zodat zij zelf kan vaststellen of de gedane opgave juist en volledig is.
(…)
Namens cliënt sommeer ik uw cliënten dan ookbinnen zeven dagen na hedenonder overlegging van verificatoire bescheiden ook opgave te doen over 2019 en daarover de vergoeding van € 1,-- per m3 te hebben betaald (…)”
3.18.
In reactie op de hiervoor weergegeven e-mail hebben [gedaagde01] en Shakti Cocos op 16 oktober 2020, kort gezegd, het standpunt ingenomen dat:
  • zij met de brief van 4 september 2020 aan de veroordeling in het vonnis van 17 juni 2020 hebben voldaan;
  • zij uitsluitend bereid zijn een nadere onderbouwing van de opgave te verstrekken als [eiser01] de aan de (nadere) opgave verbonden kosten (gedeeltelijk) betaalt;
  • zij in het vonnis van 17 juni 2020 niet zijn veroordeeld om opgave te doen over het jaar 2019;
  • zij geen vergoeding aan [eiser01] verschuldigd zijn (omdat vergoeding van € 1,00 per m3 geproduceerde en verkochte Shakti Amla niet is afgesproken).
3.19.
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [eiser01] op 9 september 2021 ten laste van [gedaagde02] conservatoir beslag doen leggen op:
  • alle gelden, geldswaarden of goederen (niet zijnde registergoederen) die [bedrijf04] aan [gedaagde02] verschuldigd is of mocht worden;
  • de aandelen die [gedaagde02] houdt in de besloten vennootschap [bedrijf04] ;
  • het aandeel van [gedaagde02] in de onroerende zaak staande en gelegen te ( [postcode01] ) [plaats01] , aan de [adres01] ;
  • de onroerende zaak van [gedaagde02] , staande en gelegen te ( [postcode02] ) [plaats02] , aan de [adres02] ;
  • de onroerende zaak staande en gelegen te ( [postcode02] ) [plaats02] , aan de [adres03] .
3.20.
Tegen het vonnis van 17 juni 2020 is door [gedaagde01] en Shakti Cocos hoger beroep ingesteld. In afwachting van het vonnis in de onderhavige procedure is de procedure in hoger beroep aangehouden.

4..Het geschil in de zaak 21-316

4.1.
[eiser01] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde01] en Shakti Cocos hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 100.000,00 aan verbeurde dwangsommen;
II. [gedaagde01] en Shakti Cocos te veroordelen om binnen drie weken na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiser01] te verstrekken een schriftelijke opgave van de inhoud van de in productie 9 bij dagvaarding gespecificeerde containers voorzien van deugdelijk bewijs ter onderbouwing van de juistheid van de verstrekte opgave, zulks onder verbeurte van (hoofdelijk verschuldigde) dwangsommen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde01] en Shakti Cocos in gebreke blijven aan deze vordering te voldoen;
III. [gedaagde01] en Shakti Cocos te veroordelen om binnen drie weken na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiser01] te verstrekken een schriftelijke opgave van de geproduceerde en verkochte kubieke meters Shakti Amla in Nederland over de jaren 2019 en 2020, alsmede schriftelijke opgave van geproduceerde/te produceren en verkochte/te verhandelen kubieke meters Shakti Amla van/door de drie fabrieken in India en de fabriek in Sri Lanka over 2019 en 2020, beide voorzien van deugdelijk bewijs ter onderbouwing van de juistheid van de verstrekte opgave, en deze opgave voor ieder volgend jaar te blijven verstrekken telkens binnen twee maanden na het verstrijken van een kalenderjaar, zulks onder verbeurte van (hoofdelijk verschuldigde) dwangsommen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde01] en Shakti Cocos in gebreke blijven aan deze veroordeling of een gedeelte daarvan te voldoen;
IV. te verklaren voor recht dat [gedaagde01] en Shakti Cocos hoofdelijk een vergoeding verschuldigd zijn aan [eiser01] van € 1,00 per m3 Shakti Amla die zij hebben geproduceerd en/of hebben laten produceren (subsidiair: hebben verkocht) en [gedaagde01] en Shakti Cocos te veroordelen tot betaling aan [eiser01] van een bedrag gelijk aan de verkochte m3 Shakti Amla over de jaren 2019 en 2020 vermenigvuldigd met € 1,00 per m3, vermeerderd met de wettelijke handelsrente (subsidiair: wettelijke rente) daarover vanaf veertien dagen na afloop van het betreffende kalenderjaar, althans vanaf de dag van dagvaarding;
V. [gedaagde01] en Shakti Cocos te veroordelen om over de periode tot en met 2018 een voorschot van € 315.731,47 aan [eiser01] te betalen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie meent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (subsidiair: de wettelijke rente) daarover vanaf 15 januari na het jaar waar de betalingen betrekking op hebben, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
VI. [gedaagde01] en Shakti Cocos te veroordelen in de proceskosten, nakosten daaronder begrepen.
4.2.
[gedaagde01] en Shakti Cocos hebben verweer gevoerd en geconcludeerd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • [eiser01] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn vorderingen af te wijzen;
  • te bepalen dat [eiser01] de in redelijkheid gemaakte en te maken kosten vergoedt die door [gedaagde01] en Shakti Cocos worden gemaakt in verband met het doen van de opgaven en de aanlevering van deugdelijk bewijs ter onderbouwing van de juistheid van de verstrekte en te verstrekken opgaven;
  • te bepalen dat de kosten die door [gedaagde01] en Shakti Cocos in redelijkheid moeten worden gemaakt in verband met het doen van de opgaven en de aanlevering van deugdelijk bewijs ter onderbouwing van de juistheid van de verstrekte opgaven, kan worden gesteld op het aantal uren dat [naam07] besteedt aan het opstellen van de opgaven en de (aan)levering van het deugdelijk bewijs ter onderbouwing van de juistheid van de verstrekte en te verstrekken opgaven, te vermenigvuldigen met een uurtarief van € 75,00 exclusief btw, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen redelijk uurtarief;
  • [eiser01] te veroordelen in de kosten van de procedure en te bepalen dat [eiser01] nakosten verschuldigd is.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..Het geschil in de zaak 21-877

in conventie

5.1.
[eiser01] heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde02] te veroordelen:
I. tot betaling van een voorschot op de door hem te betalen vergoeding van € 415.731,47, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal menen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (subsidiair de wettelijke rente) daarover vanaf veertien dagen na afloop van ieder kalenderjaar waarop de betaling betrekking heeft, althans vanaf de dag van dagvaarding;
II. tot betaling van de beslagkosten van € 8.562,47;
III. tot betaling van de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
5.2.
[gedaagde02] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • [eiser01] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans de vorderingen af te wijzen;
  • subsidiair de vorderingen toe te wijzen zonder het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat [eiser01] zekerheid stelt, althans tot een door de rechtbank te bepalen bedrag;
  • [eiser01] te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv, en te bepalen dat als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis, wettelijke rente verschuldigd is.
in voorwaardelijke reconventie
5.3.
[gedaagde02] heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [eiser01] onrechtmatig jegens [gedaagde02] heeft gehandeld door ten laste van [gedaagde02] beslagen te leggen;
II. [eiser01] te veroordelen om aan [gedaagde02] te vergoeden alle door [gedaagde02] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de door [eiser01] gelegde beslagen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. [eiser01] te veroordelen tot het opheffen van de gelegde beslagen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [eiser01] zich niet aan het uitgesproken gebod houdt met een maximum van € 100.000,00;
IV. [eiser01] te veroordelen tot het (laten) doorhalen van de gelegde beslagen op de aandelen en onroerende zaken in de betreffende registers (aandeelhoudersregister, dan wel kadastrale registers) binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [eiser01] zich niet aan het uitgesproken gebod houdt met een maximum van € 100.000,00;
V. [eiser01] te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv, en te bepalen dat als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente verschuldigd is.
5.4.
[eiser01] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagde02] in zijn voorwaardelijke eis in reconventie, dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [gedaagde02] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
5.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6..De beoordeling in de zaak 21-316

Inleiding

6.1.
[eiser01] stelt dat gedaagden een ondeugdelijke opgave hebben gedaan na het vonnis van 17 juni 2020 en dat zij € 100.000,00 aan dwangsommen hebben verbeurd.
6.2.
Voorts stelt hij dat hij sinds 2010 op grond van een met [gedaagde02] gesloten overeenkomst, althans op grond van artikel 12 lid 6 Row, aanspraak heeft op betaling door gedaagden van € 1,00 per m3 verkochte Shakti Amla.
6.3.
Gedaagden voeren het volgende aan als verweer:
  • De opgave is deugdelijk.
  • Als [eiser01] aanspraak heeft op betaling door [gedaagde01] is die aanspraak vervallen.
  • Zij betwisten niet dat een afspraak is gemaakt in verband met de uitvinding, maar wel de door [eiser01] gestelde inhoud (wat betreft berekening, duur en omvang).
  • In ieder geval is Shakti Cocos daarbij geen partij, althans rust op haar geen betalingsverplichting.
  • In april 2017 is een beëindigingsovereenkomst tot stand gekomen.
  • Er is sprake van rechtsverwerking en gedaagden beroepen zich op de aanvullende werking van artikel 6:248 BW.
  • Het kan slechts om netto bedragen gaan en de Shakti Amla die niet volgens de door [eiser01] bedachte methode is bewerkt valt overal buiten.
  • Als er een billijke vergoeding verschuldigd is (artikel 12 lid 6 Row) dan pas vanaf de verlening van het octrooi, toen was [eiser01] niet meer in dienst van [gedaagde01] .
  • Er is in ieder geval al voldoende betaald met het loon en de gedane uitkeringen.
  • Gedaagden hebben gedwaald.
  • Rechtmatig belang bij verdere opgave ontbreekt, in ieder geval moet [eiser01] de kosten betalen.
  • Er is geen handelsrente verschuldigd en [eiser01] heeft geen belang bij directe uitvoerbaarheid.
6.4.
De rechtbank gaat hieronder eerst in op de vraag of dwangsommen zijn verbeurd (vorderingen I en II), vervolgens op de vraag of [eiser01] aanspraak heeft op betaling (vorderingen III t/m V), tenslotte op het vervolg van deze procedure.
Hebben gedaagden dwangsommen verbeurd (vorderingen I en II)?
6.5.
Volgens [eiser01] voldoet de opgave van 4 september 2020 niet aan de daaraan te stellen eisen, omdat deugdelijk bewijs ter onderbouwing van de juistheid van de opgave ontbreekt. [eiser01] heeft zijn bezwaren tegen de opgave als volgt geconcretiseerd:
De vier bij de opgave gevoegde e-mails van de buitenlandse fabrieken zijn slechts e-mails die een medewerker van die fabrieken, waarvan [gedaagde02] mede-eigenaar is, heeft opgesteld. Op geen enkele wijze valt te verifiëren of deze opgaven juist zijn.
Daarnaast hebben gedaagden nog een stapeltje facturen en pakbonnen “over de schutting gesmeten”, waarmee de juistheid van de opgave al evenmin valt te verifiëren.
De opgaven met betrekking tot de buitenlandse fabrieken zijn ook niet betrouwbaar, gelet op het als productie 9 bij dagvaarding overgelegde overzicht van containerverschepingen vanuit de buitenlandse fabrieken.
Er is alle aanleiding te veronderstellen dat er veel meer Shakti Amla vanuit de buitenlandse fabrieken is verkocht dan is opgegeven. Uit productie 18 bij dagvaarding blijkt dat alleen al ten aanzien van de containerverschepingen uit India in 2015 8.905,05 m3 te weinig is opgegeven. Shakti Amla is hét succesproduct van gedaagden. Bovendien blijkt uit de gedane opgave dat eerdere verklaringen van gedaagden volstrekt onjuist en dus onbetrouwbaar zijn.
6.6.
Gedaagden hebben de bezwaren van [eiser01] gemotiveerd betwist.
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat gedaagden met de opgave van 4 september 2020 aan de veroordeling in het vonnis van 17 juni 2020 hebben voldaan en volgt [eiser01] niet in zijn bezwaren. Dit wordt hierna toegelicht. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat als het gaat om de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, de rechter zich ertoe moet beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij moet de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (ECLI:NL:HR:2002:AE9400). Bij de uitleg mogen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden toegepast (ECLI:NL:HR:1994:ZC1367).
Ad bezwaar a)
6.8.
Als bijlagen I en II bij de opgave van 4 september 2020 hebben gedaagden e-mails van de directie van de buitenlandse fabrieken overgelegd, waarin informatie is verstrekt over de productie van Shakti Amla in de betreffende fabrieken. Gedaagden hebben verklaard afhankelijk te zijn van de door de fabrieken aangeleverde cijfers omdat zij zelf geen inzicht in en/of toegang tot die cijfers hebben. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen. [eiser01] heeft weliswaar gesteld dat [gedaagde02] mede-eigenaar van de buitenlandse fabrieken is, maar dat is door gedaagden betwist, waarna een nadere onderbouwing door [eiser01] is uitgebleven. In rechte kan er daarom niet van worden uitgegaan dat [gedaagde02] zeggenschap heeft in de buitenlandse fabrieken en uit dien hoofde zelf toegang had tot de betreffende cijfers. Een nadere onderbouwing acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet noodzakelijk, zulks mede gezien de beoordeling hierna van bezwaren b en c, die ook zijn gericht tegen de opgave van de buitenlandse fabrieken.
Ad bezwaar b)
6.9.
Dit bezwaar ziet op facturen en paklijsten die als bijlage III bij de brief van 4 september 2020 zijn gevoegd. In die brief staat dat gedaagden de opgaven van de fabrieken in hun eigen administratie hebben geverifieerd. In de brief is toegelicht dat de betreffende stukken (bijlage III) betrekking hebben op containers die slechts deels Shakti Amla bevatten en deels een ander product en dat die stukken zijn bijgevoegd om te verklaren waarom een negatieve correctie is aangebracht (ten opzichte van het tonnage in de containerlijst, dat wil zeggen het Excelbestand bijlage IV). Op de facturen is te zien hoeveel Shakti Amla en hoeveel ander product er in zo’n container zat. Voor containers die 100% waren gevuld met Shakti Amla was dat niet nodig omdat het tonnage daarvan blijkt uit de containerlijst. Dit alles geeft geen blijk van een onjuiste of oncontroleerbare opgave. De facturen en paklijsten dienen immers ter onderbouwing en controle van de gedane opgave.
Ad bezwaar c)
6.10.
[eiser01] heeft een overzicht van containerverschepingen overgelegd (productie 9 bij dagvaarding). Hij wijst erop dat het gaat om een aanzienlijk aantal verschepingen vanuit de fabrieken en vordert opgave van de inhoud van al die containers (vordering II). Gedaagden hebben daar tegenin gebracht dat in dit overzicht ook containers zijn opgenomen met andere kokosproducten dan Shakti Amla. [eiser01] heeft dit niet betwist. Nu het overzicht niet is beperkt tot containerverschepingen van Shakti Amla, valt niet in te zien dat dit overzicht aantoont dat de opgaven van de fabrieken onbetrouwbaar zijn. De veroordeling in het vonnis van 17 juni 2020 strekt voorts niet zo ver, dat de inhoud van álle vanuit de buitenlandse fabrieken verscheepte containers (en dus ook de containers waarin andere producten dan Shakti Amla zaten) aan de hand van stukken moest worden onderbouwd. Dit brengt mee dat vordering II niet toewijsbaar is.
6.11.
Uit productie 9 kan, anders dan [eiser01] betoogt, ook niet worden afgeleid dat in de opgave de rechtstreekse leveringen van de buitenlandse fabrieken aan buitenlandse bedrijven ontbreken. Ter zitting is namens gedaagden onweersproken toegelicht dat de goederenstroom niet gelijk is aan de factuurstroom; feitelijke leveringen konden rechtstreeks vanuit de fabrieken aan de afnemers plaatsvinden, maar de verkoop en facturering ging altijd vanuit [gedaagde01] . Gelet daarop ziet de rechtbank geen aanleiding om te betwijfelen dat de betreffende rechtstreekse leveringen vanuit de buitenlandse fabrieken zijn begrepen in de cijfers van [gedaagde01] .
Ad bezwaar d)
6.12.
Aan de hand van het door [eiser01] als productie 18 bij dagvaarding overgelegde document kan niet worden geconcludeerd dat er meer Shakti Amla is verkocht dan is opgegeven. Ter zitting is namens gedaagden aan de hand van voorbeelden op heldere wijze aangetoond dat de containers die volgens [eiser01] in de opgave ontbreken, daarin wel zijn meegenomen. Zij zijn immers opgenomen in de containerlijst, bijlage IV bij de brief van 4 september 2020. Van een onjuiste opgave is dus ook in zoverre geen sprake.
6.13.
[eiser01] stelt dat Shakti Amla hét succesproduct van gedaagden is en suggereert dat daarom wel meer moet zijn verkocht dan is opgegeven. Daargelaten de vraag of deze gevolgtrekking zomaar kan worden gemaakt, geldt dat [eiser01] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Hij wijst op enkele bij dagvaarding overgelegde producties. Producties 13 en 14 betreffen twee e-mails uit 2010 en 2014 van [naam04] , een medewerker van de buitenlandse fabrieken. Daarin staat: (2010)
“I am glad to note that we are able to reproduce the results in bulkscale. We will continue with the trials before switching overfully. The ‘exchange’ has been very good and your idea is great”en (2014)
“Your contribution to the growth of our company is immense and invaluable.”Productie 15 is een persbericht van 1 juli 2020 van Bol Peat B.V. Daarin staat dat Bol Peat B.V. de operationele activiteiten van Shakti Cocos heeft overgenomen en tevens het merk en octrooi met betrekking tot Shakti Amla en
“De bijzonder hoogwaardige kokosproducten van Shakti Cocos ronden ons portfolio verder af en zullen op grote belangstelling van onze klanten kunnen rekenen.”
6.14.
Gedaagden nemen het tegenovergestelde standpunt in: Shakti Amla was helemaal geen succes, de investeringen zijn niet eens terugverdiend en de winst bedroeg in acht jaar slechts € 537.236,00.
6.15.
Of Shakti Amla een geweldig succes was of een grote flop laat zich niet vaststellen op basis van het over en weer gestelde. Echter, dat het zó succesvol was dat de opgave wel onjuist
moetzijn, kan op basis van hetgeen [eiser01] stelt niet worden aangenomen. Een compliment van [naam04] en een opgetogen persbericht over de overname van de activa van Shakti Cocos (die zich niet alleen maar bezig hield met Shakti Amla) zijn daarvoor onvoldoende.
6.16.
Aan de stelling van [eiser01] dat eerdere verklaringen van gedaagden onbetrouwbaar zijn gebleken gaat de rechtbank voorbij. Nadat gedaagden stellig en gemotiveerd hebben toegelicht dat en waarom de door [eiser01] bedoelde verklaringen niet onjuist zijn, is [eiser01] hierop niet meer teruggekomen. Het lag op zijn weg dat wel te doen.
Overige argumenten
6.17.
Ter zitting heeft [eiser01] nog enkele argumenten opgevoerd. Die argumenten leiden de rechtbank niet tot een andere conclusie:
  • Volgens [eiser01] is het opvallend dat gegevens uit het computerprogramma KRIS (waarmee [gedaagde01] het gebruik van grondstoffen bijhield) geen deel uitmaken van de opgave. Het is echter aan gedaagden om te bepalen op welke wijze zij aan het vonnis van 17 juni 2020 voldoen. Zij waren niet verplicht daarvoor KRIS te gebruiken.
  • [eiser01] stelt dat de in de opgave genoemde e-mail ter onderbouwing van de in 2017 door [gedaagde01] geproduceerde/verkochte hoeveelheid Shakti Amla (90.651 m3) ontbreekt. Ter zitting is vastgesteld dat de betreffende e-mail als bijlage V bij de opgave is gevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank vormt deze e-mail een voldoende en deugdelijke onderbouwing van de juistheid van de op dit punt verstrekte informatie.
  • Gedaagden zijn in het vonnis van 17 juni 2020 niet veroordeeld om opgave te doen van de productie en verkoop van Shakti Amla in 2018 door [bedrijf03] Anders dan [eiser01] betoogt, kan dus niet worden geoordeeld dat in zoverre niet is voldaan aan de verplichtingen uit het vonnis.
  • Ten slotte: dat in de opgave een overzicht ontbreekt van de door Shakti Cocos in 2018 verkochte Shakti Amla betekent niet dat dwangsommen zijn verbeurd. De buitenlandse fabrieken hebben opgegeven hoeveel Shakti Amla in 2018 is geproduceerd en aan Shakti Cocos is geleverd (24.914,75 m3), terwijl onbetwist is aangevoerd dat Shakti Cocos zelf niet produceerde en in de samenvatting in bijlage IV staat dat zij in 2018 alles aan derden heeft verkocht.
Conclusie met betrekking tot de vorderingen I en II
6.18.
Conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen van [eiser01] , zoals hiervoor onder 4.1 sub I en II weergegeven, moeten worden afgewezen.
Heeft [eiser01] aanspraak op betaling (vorderingen III t/m V)?
6.19.
[eiser01] stelt dat gedaagden hem € 1,00 per verkochte m3 Shakti Amla moeten betalen. De meest verstrekkende verweren van gedaagden zijn dat (1) de aanspraak op [gedaagde01] is vervallen, (2) de in verband met de uitvinding gemaakte afspraak niet de door [eiser01] gestelde inhoud heeft, (3) in ieder geval in april 2017 een beëindigingsafspraak is gemaakt en (4) in ieder geval Shakti Cocos niet aan enige afspraak is gebonden.
Ad 1) Is de eventuele aanspraak op [gedaagde01] vervallen?
6.20.
Vast staat dat de onderneming van [gedaagde01] per 1 januari 2018 is overgegaan naar [gedaagde01] Substrates New B.V. en dat [eiser01] per dezelfde datum in dienst is getreden van de laatste.
6.21.
[gedaagde01] beroept zich op artikel 7:663 BW. Dit artikel (gebaseerd op artikel 3 van Richtlijn 2001/23) verbindt aan de overgang van de onderneming het gevolg dat de rechten en verplichtingen die op 1 januari 2018 voor [gedaagde01] voortvloeiden uit de arbeidsovereenkomst met [eiser01] van rechtswege overgingen op de nieuwe werkgever [bedrijf03] en dat de oorspronkelijke werkgever, [gedaagde01] , nog een jaar na de overgang naast de verkrijger hoofdelijk was verbonden voor de nakoming van die verplichtingen. De termijn van een jaar is een vervaltermijn, die in de wet is opgenomen op basis van een afweging van de belangen van de werknemer en de oude werkgever (ECLI:NL:HR:2022:13). Als de werknemer niet binnen de vervaltermijn een vordering in rechte instelt tegen de oude werkgever kan hij daarna alleen nog de nieuwe werkgever aanspreken. Onder rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst vallen zowel schriftelijke als mondelinge afspraken.
6.22.
[eiser01] heeft alleen zijn oude werkgever gedagvaard. De dagvaarding is uitgebracht op 24 maart 2021. Dat is na het verstrijken van de vervaltermijn (hetzelfde geldt overigens voor dagvaarding in de eerdere procedure). [gedaagde01] is weliswaar (naast [bedrijf03] en Shakti Cocos) bij brief van 21 september 2018 aansprakelijk gesteld voor betaling en toen is meegedeeld dat de lopende verjaring werd gestuit, maar dat baat [eiser01] niet. Een vervaltermijn kan immers niet worden gestuit, tenzij sprake is van een wettelijke uitzondering. Dat laatste is in casu niet het geval.
6.23.
Het komt er dus op aan of de aanspraak van [eiser01] ‘voortvloeit uit zijn arbeidsovereenkomst’. Als die vraag bevestigend moet worden beantwoord, is zijn aanspraak op betaling vervallen en moeten de tegen [gedaagde01] ingestelde vorderingen worden afgewezen. De stelplicht - en zo nodig de bewijslast - rust conform de hoofdregel van artikel 150 Rv op [gedaagde01] . Zij beroept zich immers op het rechtsgevolg (verval) waartoe artikel 7:663 BW leidt.
Zij voert daartoe aan dat het doen van uitvindingen behoorde tot de werkzaamheden van [eiser01] . [eiser01] betwist dat. De rechtbank overweegt als volgt.
6.24.
[gedaagde01] heeft haar op artikel 7:663 BW gebaseerde verweer bij conclusie van antwoord aangevoerd. Gedaagden hebben toen bij incidentele eis ook de bevoegdheid betwist. Na het incidentele vonnis waarin het beroep op onbevoegdheid is afgewezen, hebben gedaagden ter gelegenheid van de mondelinge behandeling een aantal verklaringen in het geding gebracht (producties 28 t/m 31). Tijdens de mondelinge behandeling hebben gedaagden aangegeven de bevoegdheid als gepasseerd station te zien en deze niet nogmaals te betwisten. Het beroep van [gedaagde01] op artikel 7:663 BW is toen wel nader met deze verklaringen onderbouwd met als argumentatie dat uit die verklaringen blijkt dat de aard van de dienstbetrekking het doen van uitvindingen met zich bracht. De reactie van [eiser01] daarop was niet meer dan dat over de bevoegdheid al is beslist. Hij heeft daarmee miskend dat beroep werd gedaan op artikel 7:663 BW, dat dit een ander verweer is en dat daarover nog moet worden beslist. Uit het feit dat [gedaagde01] haar beroep op artikel 7:663 BW heeft gemotiveerd met dezelfde
feitelijkeargumenten als zij haar beroep op onbevoegdheid motiveerde, en [eiser01] die feitelijke argumentatie in het kader van de bevoegdheidsvraag heeft betwist, leidt de rechtbank evenwel af dat hij ook de feitelijke argumentatie in het kader van artikel 7:663 BW betwist.
6.25.
De vraag of de rechtbank bevoegd is en de vraag of de aanspraak van [eiser01] is vervallen, zijn wat de toe te passen beoordelingsmaatstaf betreft in een geval als dit aan elkaar verwant. Artikel 93 Rv spreekt over “zaken betreffende een arbeidsovereenkomst” en artikel 7:663 BW over rechten en plichten die “voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst”. In het vonnis van 17 juni 2020 is overwogen dat bij de beoordeling van de bevoegdheid in dit geval, gelet op het debat tussen partijen, ook artikel 12 jo 83 Row een rol speelt. Het vonnis in het incident volgt het eerdere vonnis daarin.
Artikel 12 Row bepaalt, samengevat, dat het octrooi met betrekking tot een uitvinding die een werknemer tijdens dienstverband heeft gedaan aan de werknemer toekomt, maar niet als de aard van de dienstbetrekking meebrengt dat de werknemer zijn bijzondere kennis aanwendt voor het doen van uitvindingen van dezelfde soort als waarop het octrooi betrekking heeft. In dat laatste geval (kort aangeduid als dienstuitvinding) komt het octrooi toe aan de werkgever en zal mogen worden aangenomen dat in het loon van de werknemer in beginsel een vergoeding voor het gemis aan octrooi is verdisconteerd, en als dat niet zo is heeft de werknemer recht op een aanvullende vergoeding.
6.26.
Ook nu in de hoofdzaak kan artikel 12 Row, naast andere aanknopingspunten, worden betrokken bij de beoordeling van het artikel 7:663 BW verweer. Het ligt immers voor de hand om, als sprake is van een werknemer die een uitvinding doet terwijl de aard van de dienstbetrekking het doen van dergelijke uitvindingen meebrengt, de aanspraak van de werknemer op betaling door de werkgever in het kader van de beoordeling van artikel 7:663 BW te kwalificeren als een aanspraak voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst. Het maakt voor deze beoordeling geen verschil of partijen over de vergoeding iets hebben afgesproken, of niet.
6.27.
Voor de beantwoording van de vraag óf sprake is van een dienstuitvinding komt het aan op de vraag of het - ten tijde van het doen van de uitvinding - tot de taakstelling van [eiser01] behoorde en/of in de aard van de werkzaamheden besloten lag uitvindingen als de onderhavige te doen.
6.28.
De rechtbank heeft zich eerder - in ontkennende zin - over deze vraag uitgelaten in het kader van de beoordeling van haar bevoegdheid, zulks in vonnis in het bevoegdheidsincident en in (rov. 4.4 van) het vonnis van 17 juni 2020. Dat zijn echter voorlopige oordelen, waaraan de rechtbank nu in de hoofdzaak niet is gebonden. De rechtbank zal zich hierover dus zelf een oordeel moeten vormen.
6.29.
In het incidentele vonnis en in het vonnis van 17 juni 2020 is - verkort weergegeven en voor zover thans van belang - als volgt geoordeeld:
  • dat het tot de taakstelling van [eiser01] behoorde en/of in de aard van de werkzaamheden besloten lag uitvindingen als de onderhavige te doen blijkt niet uit de in het geding gebrachte stukken, integendeel. Gesteld noch gebleken is dat dit destijds bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst schriftelijk zou zijn overeengekomen, terwijl op de door [eiser01] in het geding gebrachte salarisstroken uit de periode 2011-2013 staat dat hij de functie van vertegenwoordiger heeft (rov. 4.7.1 van het vonnis van 17 juni 2020);
  • het standpunt van gedaagden dat [eiser01] zich bezighield met tal van werkzaamheden waaronder het beoordelen van personeel en werkzaamheden op het gebied van productontwikkeling hetgeen past bij zijn achtergrond als chemicus, ter onderbouwing waarvan zij verwijzen naar emailcorrespondentie uit 2014, waarin [eiser01] bij ondertekening vermeldt ‘General Manager’, kan ook niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een dienstuitvinding (rov. 4.7.1 van het vonnis van 17 juni 2020);
  • voor zover gedaagden verwijzen naar handelingen, gespreksverslagen, omschrijvingen en dergelijke van ná 2010, treffen deze verwijzingen geen doel (rov. 4.3 van het vonnis van 18 augustus 2021);
  • de omstandigheid dat de betalingen aan [eiser01] zijn gedaan via de loonadministratie onder vermelding van “bonus”, “gratificatie” of “provisie” brengt niet mee dat het doen van uitvindingen tot [eiser01] ’ takenpakket als werknemer behoorde (rov. 4.4 van het vonnis van 18 augustus 2021);
  • de door gedaagden overgelegde functieomschrijving, waarin het ontwikkelen van producten is vermeld, behelst niet noodzakelijkerwijs de opdracht tot het doen van uitvindingen als de onderhavige (rov. 4.5 van het vonnis van 18 augustus 2021).
De rechtbank sluit zich bij deze eerdere (voorlopige) oordelen aan. [gedaagde01] voert aan dat in het incidentele vonnis geen acht is geslagen op de door haar overgelegde producties 6, 9, 10, 11 en 12. [eiser01] heeft daarop gereageerd stellende dat de producties 6, 10, 11 en 12 betrekking hebben op de implementatie van de uitvinding en dat productie 9 gaat over bufferproblemen bij een specifieke klant. Of deze producties het standpunt van de een dan wel de ander steunen laat de rechtbank in het midden gezien het volgende.
6.30.
De nieuwe producties 28 tot en met 31 van gedaagden werpen een ander licht op de zaak. Dit zijn verklaringen van [naam08] , [gedaagde02] , [naam01] en [naam09] . De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde01] met deze verklaringen voorshands heeft bewezen dat het al voor 2010 tot de werkzaamheden van [eiser01] behoorde om uitvindingen als de onderhavige te doen. De rechtbank wijst in het bijzonder op de volgende citaten uit die verklaringen:
- Verklaring [naam08] :
“(…) Al bij [bedrijf01] waren we ook tijdens het werk bezig met het verbeteren van het productieproces van kokos voor in de potgrond. [gedaagde02] ging voor de kokos vaak naar India en Sri Lanka en nam daarvoor ook regelmatig personeel mee die werkten aan het verbeteren van het productieproces van de kokos, zoals [eiser01] bij [bedrijf01] en vanaf [gedaagde01] gingen ook [naam09] en [naam10] daar heen. Zij gingen daarheen om de kwaliteit van de kokos van de toeleveranciers te verbeteren door ter plekke te helpen het productieproces te verbeteren en aan te passen aan wat we in Maasland uitgevonden hadden. [eiser01] had met name verstand van de chemische samenstelling van de kokos en de ph en EC waarden. Het was [eiser01] zijn werk om de chemische waarden op orde te krijgen. [eiser01] is in de [bedrijf01] tijd ook met [gedaagde02] naar Ghana en Mozambique geweest en om daar te zoeken naar nieuwe leveranciers van kokos.
Er werd al vanaf eind jaren 90 bij van [bedrijf01] onderzoek en ontwikkeling gedaan om de kokos te verbeteren en manieren verzonnen om de chemische waarden stabiel te krijgen. [naam04] in India heeft daarbij veel geholpen. Later bij [gedaagde01] gingen we door met experimenteren. Ik heb vanaf het begin bij [bedrijf01] voor de vele proeven de technische zaken geregeld en heb eraan meegeholpen. Ik heb daarbij bij [bedrijf01] ook al samengewerkt met [eiser01] . Ik zorgde voor de mechaniek om een proef mogelijk te maken. [eiser01] gaf dan een briefje met daarop de proef die we met elkaar gingen doen en ik zorgde voor de spullen en we deden dan samen met andere personeelsleden de testen. Na de fusie deden ook anderen zoals [naam09] en [naam10] mee aan het experimenteren met de kokos. Samen hebben wij geëxperimenteerd met het toevoegen van zuren aan de kokos. Dat lukte niet meteen, we hebben vele verschillende proeven met steeds ander samenstellingen van meststoffen en zuren moeten doen om te testen of het een bruikbaars kokos opleverde. (…)
Dit alles gebeurde tijdens werktijd en alle kosten die hiervoor gemaakt werden werden betaald door [bedrijf01] / [gedaagde01] . Soms waren de kosten erg hoog en moesten we van tevoren toestemming vragen aan [gedaagde02] en [naam01] . [eiser01] vroeg wel subsidies aan voor de proeven die we deden. Hiervoor moesten we tijdsbriefjes tekenen voor de tijdsverantwoording. Dat gebeurde al bij [bedrijf01] en later ook voor [gedaagde01] .
Het was [eiser01] zijn taak om stabiele chemische waarden voor de kokos te krijgen. [eiser01] kreeg binnen [bedrijf01] / [gedaagde01] alle ruimte en gelegenheid te experimenteren met de kokos en uit te vinden hoe de kokos het beste chemisch bewerkt kon worden voor een goed resultaat voor de tuinbouw. De ontwikkeling van dit proces is continu en gaande geweest van eind jaren 90 tot eind 2017. (…)”
- Verklaring [gedaagde02] :
“(…) [eiser01] kwam in 2004 in dienst bij [bedrijf01] op advies van een grote klant. (…) [bedrijf01] was op zoek naar een verkoper. Al vrij snel nadat hij bij ons in dienst was gekomen, bleek echter dat [eiser01] totaal geen verkoper was. [eiser01] werd daarom meer teelttechnisch aan het werk gezet. Hij adviseerde klanten over mengsels en loste problemen op. Hij hield zich ook bezig met de chemische analyses van de potgrondmengsels. Met deze werkzaamheden kwam zijn chemische kennis goed van pas, net als zijn ervaringen uit een eerdere baan bij WLTO een bureau dat voorlichting en teeltadviezen verstrekt.
Mijn bedrijf was al een aantal jaar bezig met het verwerken van kokos in de potgrondmengsels. (…) [eiser01] deed (bij ons bedrijf aan de [straatnaam]) van lieverlee steeds meer proeven met kokos. Hij werkte daarin samen met [naam04] (afgestudeerd chemicus) uit India, [eiser01] hier en [naam04] in India. Door de fusie met [bedrijf02] waren er vier vertegenwoordigers/adviseurs bijgekomen dus kreeg [eiser01] nog meer tijd om zich te verdiepen in de chemische kant van onze producten. Hij ging ook steeds meer met mij mee naar India en Sri Lanka om dingen ter plekke te bekijken en de mensen daar uit te leggen wat wij nou precies wilden hebben. Ook gingen [eiser01] en ik samen naar bijvoorbeeld Ghana, Ivoorkust, Mozambique enzovoort, om naar nieuwe productielocaties voor de kokos te kijken/zoeken.
[bedrijf01] was een klein familiebedrijf waar de lijnen kort waren. Allerlei zaken werden mondeling afgesproken en afgehandeld. Ook iemand zijn taken. Zo kon het zomaar zijn dat iemand in de loop der tijd andere taken uitvoerde dan waarvoor hij of zij was aangenomen. (…)
Kokos is een prima substraat om te verwerken in een mengsel met veen maar is een lastig substraat om als 100% puur te verwerken in de tuinbouw omdat het lastig is stabiele waarden van Ph te houden. Met de toen al beproefde bewerkings methode -het zogenaamde bufferen- lukte dat wel maar dit proces leverde veel afvalwater op. Wij waren dus steeds op zoek naar nieuwe bewerkingsmethoden. En deden op het bedrijf veel proeven, net als de concurrentie dat deed. Ieder potgrond bedrijf was op zijn eigen manier aan het pionieren en uitvinden. Van begin af aan (eind jaren 90) was het een continu proces van experimenteren.
Op de maandagochtenden hielden [naam01] en ik werkoverleg met de adviseurs. (…) Na deze vergaderingen bleven [naam01] en ik meestal nog even napraten, samen, over bijvoorbeeld investeringen of andere directie zaken, maar vaak ook met [eiser01] om een beetje te brainstormen over de uitkomsten van de gedane proeven met de kokos. Tijdens zo'n gesprek opperde [eiser01] het idee om de kokos te bewerken met zuur. Dit zijn we gaan proberen. [naam08] , de technische man van [gedaagde01] op bedrijfslocatie [straatnaam], kreeg de opdracht om de proeven uit te voeren. Na maandenlang proeven doen zijn we gaan proberen te bewerken met een mix van zuren. We deden proeven met allerlei mixen. Dit gebeurde zowel in India door [naam04] als door van der Knijff op de bedrijfslocatie [straatnaam]. Analyses kwamen uit het laboratorium van Relab Den Haan in NL en het eigen lab op de fabriek in India. Op een gegeven moment, kwam [eiser01] met de mededeling: "ik denk dat we eruit zijn, de cijfers zijn perfect nu." Daarmee bedoelde hij dat zowel de Ph laag was en de EC ook laag genoeg was om planten erop te kunnen laten groeien. (…)”
- Verklaring [naam01] :
“(…) In de potgrondsector is men vanaf het begin tot op heden bezig geweest om te experimenteren met het op diverse manieren bewerken van kokosvezel om er een zo goed mogelijk groeiresultaat te verkrijgen. Daar was ieder bedrijf op zijn eigen manier mee bezig. (…) Ook bij [bedrijf01] had al men al behoorlijk veel kennis van de bewerking van kokos ten tijde van de fusie. [gedaagde02] werd hierbij vanaf 2004 versterkt door [eiser01] . Na de fusie bleef [eiser01] een groot deel van zijn werktijd bij [gedaagde01] besteden aan de ontwikkeling van kokos. Experimenten om kokos te bewerken werden door hem gedaan op onze bedrijfslocatie aan de [straatnaam] in Maasland. Hier werd de kokos bewerkt met sterk zuur en is er geëxperimenteerd met stroom. Later huurde [gedaagde01] een proefkas, waar groei proeven werden uitgevoerd. [gedaagde01] kreeg subsidies toegekend om een deel van de loonkosten te dekken. Dat werd voor ons aangevraagd door een bureau (PNO). [eiser01] had hun aangetrokken en onderhield het contact, later werd dat deels opgepakt door de nieuwe bedrijfsleider [naam11] .
Het is [eiser01] tijdens dat geëxperimenteer met kokos, tijdens zijn werk op bedrijfslocatie Maasland, op een gegeven moment gelukt om de kokos te bewerken met drie zuren, waarbij een zuurder eindproduct overbleef. Dit leek fantastisch omdat er met deze methode ook minder water nodig zou zijn om de kokos bruikbaar te maken. De naam die aan de zure kokos werd gegeven was: Shakti Amla. (…)”
- Verklaring [naam09] :
“(…) [eiser01] had al bij [bedrijf01] en vanaf 2007 verder bij [gedaagde01] de pioniersgeest om het bufferen van de kokos te optimaliseren en/of op een andere wijze uit te voeren waardoor minder water gebruikt behoeft te worden. Hier was hij (zolang ik hem als collega heb meegemaakt) een groot deel van zijn werktijd mee bezig: kokos was [eiser01] zijn «kindje». [eiser01] heeft in werktijd heel veel proeven gedaan met het ontwikkelen van de nieuwe wijze van bufferen. (…)
Op de vraag of het werk van [eiser01] binnen zijn dienstverband bij [gedaagde01] in ieder geval vanaf 2007 het doen van uitvindingen met zich meebracht, lijkt mij het antwoord ja. Zoals ik al eerder aangaf, besteedde [eiser01] al toen [bedrijf01] en [naam01] samengingen een groot deel van zijn werktijd aan het experimenteren van alternatieve bewerkingen van kokos en het doen van proeven daartoe op de locatie [straatnaam] in Maasland. (Het adres waar [bedrijf01] potgrond van oudsher gevestigd was.) Het was zijn passie om een ideaal kokossubstraat te creëren en kreeg daar bij [gedaagde01] alle gelegenheid toe. Vanaf de komst van [naam10] in 2009 besteedde [eiser01] er alleen maar meer werktijd aan.
Diverse werknemers van [gedaagde01] , waaronder [naam10] , [naam12] , [naam13] en ikzelf, maar ook een [naam08] , hebben in de loop der tijd in onze werktijd meegeholpen en/of meegedacht met deze experimenten danwel deze uitgevoerd. [eiser01] heeft in 2010 met deze experimenten een alternatieve methode van bewerken van kokos bedacht, waarop op aanraden van [eiser01] octrooi is aangevraagd. Deze kokos had een lagere pH-waarde en is dus zuurder dan kokos die op "traditionele wijze" chemisch is bewerkt (bufferen). Deze op de nieuwe manier bewerkte kokos werd Shakti Amla® genoemd. (…)”
6.31.
Uit deze citaten kan worden opgemaakt dat het al voor 2010 tot de dagelijkse werkzaamheden van [eiser01] behoorde om de bewerkingsmethode van kokos te verbeteren en te optimaliseren, daarmee te experimenteren en dat de in dat kader door/onder leiding van [eiser01] uitgevoerde experimenten hebben geleid tot de uitvinding van de Shakti Amla. Daarmee is voorshands bewezen dat sprake is van een dienstuitvinding en dat eventuele betalingsaanspraken op [gedaagde01] voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst.
6.32.
De rechtbank zal [eiser01] in de gelegenheid stellen om tegenbewijs te leveren. Opgemerkt wordt dat voor het leveren van tegenbewijs door [eiser01] voldoende is dat hij het vermoeden dat sprake is van een dienstuitvinding ontzenuwt; hij hoeft niet het tegendeel te bewijzen. Indien [eiser01] in het tegenbewijs slaagt, is het aan [gedaagde01] om alsnog te bewijzen dat het tot de taakstelling van [eiser01] behoorde en/of in de aard van zijn werkzaamheden besloten lag uitvindingen als de onderhavige te doen. Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat de rechtbank niet eerst het tegenbewijs zal evalueren en dan pas een bewijsopdracht zal geven aan [gedaagde01] : eventuele aanvullende bewijsvoering aan de zijde van [gedaagde01] dient in het kader van de reactie van [gedaagde01] op de bewijslevering door [eiser01] plaats te vinden, zodat te horen getuigen bij gelegenheid van de contra-enquête dienen te worden voorgebracht.
Ad 2) Inhoud van de afspraak
6.33.
[eiser01] stelt dat mondeling is afgesproken dat [gedaagde02] de uitvinding exclusief mocht toepassen in al zijn bedrijven, dat hij de uitvinding mocht patenteren en dat [eiser01] als tegenprestatie een vergoeding van € 1,00 per verkochte m3 Shakti Amla zou ontvangen. De verkoop van het octrooi aan Bol Peat B.V. laat de plichten van gedaagden onverlet, aldus [eiser01] . Gedaagden betwisten niet dat een mondelinge afspraak is gemaakt, maar wel de gestelde inhoud.
6.34.
De stelplicht - en zo nodig de bewijslast - rust conform de hoofdregel van artikel 150 Rv op [eiser01] . Hij beroept zich immers op het rechtsgevolg (aanspraak op betaling) van de door hem gestelde overeenkomst.
6.35.
[eiser01] stelt daartoe dat er uitvoering aan de gestelde afspraak is gegeven:
  • De bedrijven van [gedaagde02] zijn de uitvinding gaan toepassen door Shakti Amla te produceren en te verkopen.
  • De eerste twee jaar is hij conform de afspraak betaald. Hij kreeg immers over de jaren 2011 en 2012 € 1,00 per in Nederland geproduceerde en verkochte m3 Shakti Amla.
  • Shakti Cocos heeft octrooi aangevraagd en verkregen.
6.36.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser01] meegedeeld dat hij zich herinnert dat hij in 2010 met [gedaagde02] heeft gesproken in de kantine in Den Hoorn, die toen tegen hem zei “jij krijgt per m3 verkocht € 1,00” en dat [gedaagde02] een week later in die kantine op een vraag van [eiser01] naar hoe lang antwoordde “zolang het verkocht wordt”. [eiser01] zei ook dat hij zich herinnerde op enig moment te hebben besproken dat het octrooi mocht worden gebruikt.
6.37.
Gedaagden voeren als betwisting, samengevat, het volgende aan. [naam01] was betrokken bij het maken van een beloningsafspraak met [eiser01] . [gedaagde02] en [naam01] hebben tegen [eiser01] gezegd dat hij voor zijn betrokkenheid bij de uitvinding zou worden beloond. Het stond [gedaagde01] vrij om de omvang van de beloning te bepalen. Het gaat om een eenzijdige discretionaire toezegging. De verstrekte bonussen/provisies leveren geen jaarlijks afdwingbare aanspraak op. Toen [eiser01] zich in 2014 op de door hem gestelde afspraak beriep hebben [gedaagde02] en [naam01] betwist dat zo’n afspraak was gemaakt. [eiser01] heeft geen betaling ontvangen over de buiten Nederland geproduceerde en verkochte m3 Shakti Amla; slechts over de in 2011 en 2012 in Nederland geproduceerde en verkochte m3.
6.38.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde02] evenwel meegedeeld dat hij zich niet kan herinneren wat hij heeft afgesproken met [eiser01] . Hij herinnerde zich wel met [eiser01] te hebben besproken dat hij octrooi zou aanvragen en dat het octrooi op naam van Shakti Cocos zou worden gezet.
6.39.
De rechtbank acht op basis van het over en weer gestelde voorshands bewezen dat een afspraak is gemaakt die inhield dat [eiser01] voor onbepaalde duur aanspraak heeft op een vergoeding van € 1,00 per in Nederland geproduceerde en/of verkochte m3 Shakti Amla. Daartoe wordt gewezen op hetgeen [eiser01] tijdens de mondelinge behandeling heeft meegedeeld, wat wordt gesteund door het feit dat de eerste jaren conform de gestelde afspraak is betaald.
6.40.
[eiser01] heeft onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat hij ook aanspraak heeft op betaling over de buiten Nederland geproduceerde en verkochte Shakti Amla. Hij stelt niet dat daarover een afspraak is gemaakt, de eerste jaren ontving hij ook geen betaling over die verkopen en de enkele bij dagvaarding betrokken stelling dat hij zijn kennis met de buitenlandse fabrieken heeft gedeeld en dat er in het buitenland is geproduceerd en verkocht, zijn onvoldoende.
6.41.
De rechtbank zal gedaagden in de gelegenheid stellen om tegenbewijs te leveren. Daarvoor geldt hetzelfde als hierboven in 6.32 is opgemerkt: voor het leveren van tegenbewijs is voldoende dat gedaagden het vermoeden dat een afspraak is gemaakt die inhield dat [eiser01] voor onbepaalde duur aanspraak heeft op een vergoeding van € 1,00 per in Nederland geproduceerde en/of verkochte m3 Shakti Amla, ontzenuwen, zij hoeven niet het tegendeel te bewijzen. Als gedaagden in het tegenbewijs slagen, is het aan [eiser01] om alsnog bewijs te leveren. De rechtbank zal niet eerst het tegenbewijs evalueren en dan pas een bewijsopdracht zal geven aan [eiser01] : eventuele aanvullende bewijsvoering aan de zijde van [eiser01] dient in het kader van zijn reactie op de bewijslevering door gedaagden plaats te vinden, zodat te horen getuigen bij gelegenheid van de contra-enquête dienen te worden voorgebracht.
Ad 3) Beëindigingsovereenkomst
6.42.
Gedaagden voeren aan dat in april 2017 een beëindigingsovereenkomst is gesloten. Naar de rechtbank begrijpt stellen gedaagden dat de in april 2017 gemaakte afspraak inhield dat alles tot en met 2016 was afgewikkeld en dat [eiser01] daarna geen aanspraak op enige vergoeding meer had.
6.43.
De bewijslast rust conform de hoofdregel van artikel 150 Rv op gedaagden. Zij beroepen zich immers op het rechtsgevolg (geen aanspraak op betaling meer) van de door hen gestelde overeenkomst. Gedaagden beroepen zich in dit kader op de e-mail van [naam02] aan [naam01] van 26 april 2017 over de bespreking met [eiser01] op 21 april 2017 (zie hiervoor onder 3.13).
6.44.
[eiser01] betwist dat een beëindigingsovereenkomst is gesloten. Volgens hem heeft [gedaagde02] geprobeerd onder de (door [eiser01] gestelde) betalingsafspraak uit te komen en heeft hij, [eiser01] , zich daar steeds tegen verzet.
6.45.
De e-mail van 26 april 2017 is niet aan [eiser01] is gestuurd. Gelet op dat feit en op de betwisting van [eiser01] zal de rechtbank gedaagden in de gelegenheid stellen om bewijs te leveren.
Ad 4) Shakti Cocos
6.46.
Partijen twisten over de vraag of, indien en voor zover [gedaagde01] gehouden zal zijn tot het doen van nadere betalingen aan [eiser01] , ter zake ook op Shakti Cocos een verplichting tot betaling rust. De rechtbank ziet aanleiding om de beoordeling van de positie van Shakti Cocos aan te houden tot na de bewijslevering.
Overigens
6.47.
Gedaagden voeren nog aan dat [eiser01] zijn recht heeft verwerkt nu hij stelt dat hij vanaf 2013 te weinig heeft ontvangen, maar de zaak heeft laten rusten tot 2018. Dit verweer slaagt niet. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is enkel tijdsverloop onvoldoende om rechtsverwerking aan te kunnen nemen. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden als het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. Gedaagden hebben dergelijke omstandigheden niet aangevoerd.
Zij beroepen zich in verband met de gestelde afspraak ook nog op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Dat verweer zal, net als alle overige verweren, worden aangehouden tot na de bewijslevering.
Het vervolg van de procedure
6.48.
Conclusie in de zaak 21-316 is dat de vorderingen I en II worden afgewezen. Deze oordelen zullen in het eindvonnis in de beslissing worden opgenomen. Wat betreft de vorderingen III, IV en V worden partijen toegelaten tot bewijslevering, op de wijze als hierna onder de beslissing vermeld.
Iedere (verdere) beslissing zal worden aangehouden.
6.49.
De rechtbank zal uit proceseconomische redenen de gelegenheid bieden om, waar partijen getuigen willen horen, de drie bewijsopdrachten tegelijkertijd uit te voeren, nu verwacht mag worden dat voor de verschillende bewijsopdrachten veelal dezelfde getuigen zullen worden voorgebracht.

7..De beoordeling in de zaak 21-877

In conventie

7.1.
In de zaak 21-877 moet worden beoordeeld of [gedaagde02] als bestuurder van [gedaagde01] aansprakelijk is voor de vordering van [eiser01] op [gedaagde01] . Omdat, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor in de zaak 21-316 is overwogen, in rechte thans niet vaststaat of [eiser01] een vordering op [gedaagde01] heeft, ziet de rechtbank aanleiding om iedere beslissing op dit punt aan te houden.
In voorwaardelijke reconventie
7.2.
In voorwaardelijke reconventie is de vraag aan de orde of [eiser01] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde02] door ten laste van hem de hiervoor onder 3.19 bedoelde beslagen te leggen en of hij uit dien hoofde schadeplichtig is. Ook moet worden beoordeeld of de gelegde beslagen moeten worden opgeheven. Omdat de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld - te weten afwijzing van de vordering in conventie - thans niet is vervuld, zal ook in zoverre iedere beslissing worden aangehouden.

8..De beslissing

De rechtbank
in de zaak 21-316
8.1.
laat [eiser01] toe tot het tegenbewijs van het voorshands bewezen geachte feit dat het in 2010 tot de taakstelling van [eiser01] behoorde en/of in de aard van zijn werkzaamheden besloten lag uitvindingen als de onderhavige te doen;
8.2.
laat gedaagden toe tot het tegenbewijs van het voorshands bewezen geachte feit dat in 2010 is afgesproken dat [eiser01] voor onbepaalde duur recht heeft op een vergoeding van € 1,00 per in Nederland geproduceerde en verkochte m3 Shakti Amla;
8.3.
draagt gedaagden op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat tijdens de bespreking op 21 april 2017 een beëindigingsovereenkomst is gesloten in die zin, dat is overeengekomen dat er geen verplichting meer voor [gedaagde01] bestond om een betaling aan [eiser01] te verrichten vanwege de uitvinding;
8.4.
bepaalt dat indien [eiser01] en gedaagden dit bewijs willen leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125;
8.5.
bepaalt dat [eiser01] en gedaagden, indien deze getuigen willen laten horen, binnen vier weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -
Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- de namens hen te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met december 2022 moeten opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
8.6.
bepaalt dat [eiser01] en gedaagden, indien zij getuigen in contra-enquête willen voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moeten houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag/dagen en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd;
8.7.
bepaalt dat [eiser01] en gedaagden, indien zij het bewijs niet door getuigen willen leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen vier weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -
Administratie handel en haven, afdeling roladministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10554- en aan de wederpartij moeten opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
8.8.
bepaalt dat [eiser01] en gedaagden uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank -
Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam- en de wederpartij moeten toesturen; voorts verzoekt de rechtbank partijen een extra exemplaar digitaal (dus niet per fax) te verzenden naar het e-mailadres: handel.rtm@rechtspraak.nl;
8.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in de zaak 21-877
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
8.10.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.M. Diekman. Het is ondertekend door de rolrechter en door deze in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2022.
1977/106/2502