ECLI:NL:RBROT:2022:6715

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
10/750281-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de verkrijging van Encrochat-data in strafzaak Flamenco

In de zaak Flamenco heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van grote hoeveelheden cocaïne. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de verkrijging van Encrochat-data beoordeeld, die was verkregen in het kader van het onderzoek 26Lemont. De verdediging voerde aan dat de gegevens onrechtmatig waren verkregen en dat er schendingen van het Unierecht waren. De rechtbank oordeelde dat de data rechtmatig waren verkregen, omdat de Franse autoriteiten de benodigde machtigingen hadden verleend en de Nederlandse rechter-commissaris een aanvullende toets had uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor onrechtmatigheden en dat de verdediging voldoende gelegenheid had gehad om de rechtmatigheid van het bewijs te toetsen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar voor zijn rol in de criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie, die gebruik maakte van beveiligingsmedewerkers op het ECT-terrein in Rotterdam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750281-20
Datum uitspraak: 10 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 10 februari, 15 februari, 16 februari, 18 februari, 23 februari, 10 maart, 23 maart, 24 maart, 28 maart, 20 mei en 10 juni 2022.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. M. Luijpen en E.J.V. Pols (hierna te noemen: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 (met partiële vrijspraak van de zaaksdossiers 3, 5 en 7) en 3 t/m 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van voorarrest.
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging ten aanzien van de rechtmatigheid van de verkrijging van de Encrochat-data
De verdediging heeft de rechtbank, in het kader van een aanhoudingsverzoek, gewezen op een uitspraak van het Franse Cour de Cassation, dat op 1 februari 2022 in een strafzaak Encrochat-gerelateerde vragen heeft voorgelegd aan het Franse Constitutionele Hof. De uitkomst van die procedure is volgens de verdediging rechtstreeks van belang voor de Encrochat-zaken in Nederland, zoals de zaak Flamenco (hierna ook: Flamenco).
Vervolgens heeft de verdediging gesteld dat, in verband met een (aantal) schending(en) van/inbreuk(en) op het Unierecht, prejudiciële vragen dienen te worden gesteld aan het Europese Hof van Justitie en dat het onderzoek ook om die reden zou moeten worden aangehouden. Daarbij is verwezen naar eerdere uitspraken van hetzelfde Hof, die -al dan niet in onderlinge samenhang bezien- relevant zouden zijn voor de rechtmatigheid van de opslag, de verkrijging en het gebruik van Encrochat-gegevens in de zaak Flamenco. Een voorstel tot de formulering van prejudiciële vragen is uitgewerkt op de pagina’s 56 en 57 van de pleitaantekeningen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de zaken 26Lemont en Flamenco niet los van elkaar kunnen worden gezien. De gegevens die zijn verkregen in 26Lemont vormen tevens de hoeksteen van het bewijs in de zaak Flamenco. Daardoor werken (onherstelbare) vormverzuimen en andere schendingen in (voorbereidende onderzoeken bij) het onderzoek 26Lemont door in de beoordeling van de rechtmatigheid van de verkrijging van de Encrochat-data in de zaak Flamenco.
Tegen deze achtergrond dient de verdediging op een reële manier de rechtmatigheid van het gepresenteerde bewijs te kunnen beoordelen, zodat er sprake is van een “effective remedy” als bedoeld in art. 13 EVRM. Dat is volgens de verdediging niet het geval geweest, doordat onderliggende stukken bij het onderzoek Flamenco (zoals de overeenkomst tot het instellen van een Joint Investigation Team (hierna: JIT) en de originele Franse machtigingen) niet aan het dossier zijn toegevoegd. Eerdere verzoeken van de verdediging om het openbaar ministerie opdracht te geven tot toevoeging van deze stukken zijn door de rechtbank ten onrechte afgewezen.
Er is sprake van een ernstige inbreuk op de grondrechten van de gebruikers van de Encrochat-toestellen, zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag bestond. Gedurende de onderzoeksperiode is alle dataverkeer dat liep via Encrochat vastgelegd en ontcijferd, terwijl niet tegen alle gebruikers van Encrochat-toestellen een redelijk vermoeden bestond van schuld ter zake, kort gezegd, het in een georganiseerd verband plegen of beramen van misdrijven. Er is (aldus) een niet evenredig opsporingsmiddel ingezet.
Door de wijze van inzet van de bijzondere opsporingsmiddelen in het onderzoek 26Lemont, die heeft geleid tot vastlegging van de Encrochat-data, is eveneens een onbekende hoeveelheid aan geheimhouderinformatie vastgelegd. De politie en de officier van justitie hebben daarna op onrechtmatige wijze kennis kunnen nemen van die informatie. Uit stukken die aan de rechtbank zijn overgelegd blijkt dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Niet kan worden uitgesloten dat de inhoud van geheimhouderberichten is meegenomen in bijvoorbeeld TCI-informatie of in tactische overwegingen, en langs die weg onrechtmatig in het onderzoek Flamenco is gebruikt.
Er kan bovendien geen beroep worden gedaan op het vertrouwensbeginsel vanwege de inzet van een JIT als vorm van rechtshulp tussen Frankrijk en Nederland, zodat ook om die reden het beroep op het vertrouwensbeginsel niet opgaat. Daarnaast is aannemelijk -onder meer op basis van overgelegde stukken uit Engeland- dat Nederland op een aantal manieren vergaand betrokken is geweest bij het tot stand brengen van de interceptietool die is gebruikt in Frankrijk. De rechtbank is hierover door het openbaar ministerie moedwillig onjuist, onvolledig en in strijd met de werkelijkheid geïnformeerd. Ook dit staat in de weg aan een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Dit alles mondt uit in het standpunt dat het bewaren, verkrijgen en gebruiken van de Encrochat-data onrechtmatig is en als zodanig een onherstelbaar en zeer ernstig vormverzuim oplevert, ook in de zaak Flamenco. Op grond hiervan dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair is op basis van dit vormverzuim bewijsuitsluiting bepleit van alle Encrochat-data, hetgeen tot algehele vrijspraak zal moeten leiden.
Indien de rechtbank dit standpunt niet zou volgen is aanvullend aangevoerd dat het ontbreken van een adequate onderzoeks- en/of toetsingsmogelijkheid van de totale Encrochat-data door de verdediging leidt tot schending van art. 6 EVRM, naast en in aanvulling op de gevolgen van de schending van art. 8 EVRM. Daarbij is er tevens op gewezen dat de rechter moet zorgen voor equality of arms tussen openbaar ministerie en verdediging, en zorg dient te dragen dat de behandeling van de strafzaak conform art. 6 EVRM plaatsvindt. Daartoe is het onmisbaar dat door de verdediging kennis kan worden genomen van alle onderliggende stukken en heeft de verdediging herhaald dat (alsnog) een groot aantal getuigen moet kunnen worden gehoord.
De verdediging stelt dat -hoewel formeel volgens het openbaar ministerie de verdenking tegen het bedrijf Encrochat centraal stond- in werkelijkheid de opsporing van andere/nieuwe strafbare feiten door feitelijke gebruikers van Encrochat-toestellen bij het onderzoek voorop stond. Dit maakt de inzet van de bevoegdheden in 26Lemont onrechtmatig ten opzichte van de gebruikers van deze Encrochat-toestellen. Art. 126uba Sv biedt daartoe geen afdoende wettelijke basis. Ook om die reden moet de verdediging -na aanhouding van het onderzoek- alsnog toegang krijgen tot de originele Franse stukken aangaande de in Frankrijk toegepaste bijzondere opsporingsmiddelen.
4.2.
Beoordeling
Hiervoor heeft de rechtbank het standpunt van de verdediging inzake de rechtmatigheidsaspecten van de verkrijging van de Encrochat-data (samengevat) weergegeven. Allereerst wil de rechtbank enkele algemene kaders schetsen die zij heeft toegepast bij de verdere beoordeling van deze zaak.
4.2.1.
Algemene kaders; de taak van de zittingsrechter in de strafrechtelijke procedure en bij de bewijswaardering
Bewijswaardering door de rechter is het wegen van het totale eindbeeld dat ontstaat bij de volledige beoordeling van de bewijsmiddelen. Indien op dat punt geen redelijke twijfel overblijft ter zake bepaalde feiten en omstandigheden, dan zijn die feiten wettig en overtuigend bewezen. Dat bepaalde feiten en omstandigheden niet zijn uit te sluiten, is daarbij niet relevant en als zodanig een onjuist criterium bij het waarderen van het bewijs.
In de kern is de (zittings)rechter verder gehouden om er voor te zorgen dat “the procedure als a whole” fair is. De uitwerking van dit basisbegrip is afhankelijk van de bijzonderheden van de betreffende zaak. Daarbij zijn, uiteraard, algemene grondregels aan te wijzen. Indien bepaalde aspecten niet of niet geheel kunnen worden gerealiseerd, kan/kunnen (afdoende) “counterbalancing measure(s)” er voor zorgen dat de strafzaak toch conform artikel 6 EVRM en 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (verder: het Handvest) is gevoerd.
4.2.2.
Algemene inleiding
De laatste jaren bleek in veel onderzoeken naar zwaardere vormen van criminaliteit, al dan niet in een georganiseerd verband, dat verdachten gebruik maakten van zogenaamde PGP-toestellen. Encrochat was één van de aanbieders die diensten aanbood op het gebied van PGP-(tele)communicatie.
Bij Encrochat lag voor de gebruiker het accent op de beveiliging van de communicatie, inclusief het (kunnen) wissen van gegevens die niet in handen van derden -waaronder politie en justitie- mochten vallen. Het is in Nederland als zodanig toegestaan om PGP-apparatuur zoals een Encrochat-toestel te gebruiken voor datacommunicatie. Daar tegenover staat -zeker in algemene zin- dat, zodra passende rechterlijke machtigingen worden verleend, de opsporingsinstanties gerechtigd zijn om, met inachtneming van de voorwaarden die worden gesteld in/aan een dergelijke machtiging, de betreffende communicatie op te nemen/vast te leggen, te ontcijferen/ontsleutelen en vervolgens te gebruiken als bewijsmiddel in een strafrechtelijk onderzoek. Dergelijke inspanningen zijn -onder die condities- rechtmatig, en vormen pas aanleiding tot nader onderzoek door de rechter indien er (tenminste) een begin van aannemelijkheid aanwezig is dat er op concrete punten mogelijk sprake is geweest van handelen in strijd met die machtiging en/of van ander onrechtmatig handelen.
Toegespitst op het onderzoek Flamenco betekent dit het volgende. De in Flamenco gebruikte data zijn verkregen binnen het onderzoek 26Lemont (hierna: 26Lemont). In 26Lemont zijn deze data fysiek onder bereik van politie en justitie gekomen door de inzet in Frankrijk van Franse apparatuur op basis van Franse rechterlijke machtigingen. Deze machtigingen komen, zo begrijpt de rechtbank, in essentie neer op de bevoegdheden hacken/ontcijferen/ontsleutelen en het (daarbij) tappen/onderscheppen/vastleggen van telecommunicatiegegevens. In het dossier Flamenco blijkt het daarbij te gaan om geschreven gesprekken en/of foto’s. Hierna zal de rechtbank toetsen of de gevolgde werkwijze rechtmatig is geweest.
4.2.3.
De inzet van bevoegdheden in het onderzoek 26Lemont bij de verkrijging van de Encrochat-data
Aan de rechtbank en de verdediging zijn stukken uit 26Lemont beschikbaar gesteld. Deze beogen afdoende inzicht te verschaffen in de verkrijging van de Encrochat-data in het onderzoek 26Lemont. Ook wordt hierin uiteengezet op welke wijze de verdere verstrekking van deze (Encrochat-)gegevens vanuit 26Lemont aan (o.a.) Flamenco is verlopen, en de voorwaarden die daarbij van kracht waren. Een van deze stukken is het proces-verbaal van 20 september 2020, waarin de rechter-commissaris een uitgebreide toelichting geeft bij het verlenen van een machtiging als bedoeld in art. 126uba Sv, in combinatie met een (machtiging tot het geven van een) bevel tot het opnemen van (tele)communicatie als bedoeld in art. 126t Sv. Deze machtigingen zijn door de rechter-commissaris verlengd op 28 april 2020, 21 mei 2020 en 18 juni 2020, telkens onder de voorwaarden die eerder waren verbonden aan de initiële machtiging. Ook heeft de rechter-commissaris in hetzelfde proces-verbaal uiteengezet op welke wijze en onder welke voorwaarden de in 26Lemont verkregen data door die zaaksofficieren mochten worden verstrekt aan (officieren van justitie van) andere strafrechtelijke onderzoeken.
De aanvullende voorwaarden die de rechter-commissaris stelde aan het mogen toepassen van deze bevoegdheid laten zien dat aan de zijde van de rechter-commissaris, maar ook bij de zaaksofficieren van 26Lemont, nadrukkelijk oog bestond voor de mogelijke (neven)effecten voor derden, onder wie de gebruikers van de Encrochat-toestellen, bij de verstrekking van Encrochat-gegevens uit 26Lemont aan andere strafrechtelijke onderzoeken. Ook volgt uit deze stukken dat door de officieren van justitie van 26Lemont pas informatie is verstrekt aan de officier van justitie in het onderzoek Flamenco
nadatde rechter-commissaris daartoe uitdrukkelijk afzonderlijk toestemming had verleend. Deze aanvullende rechterlijke toets kent de wet als zodanig niet: art. 126dd Sv regelt normaal de overdracht van gegevens tussen onderzoeken. Het staat de officier van justitie echter vrij om, zeker wanneer een meer dan beperkte inbreuk op grondrechten van derden voorzienbaar is -of tenminste reëel mogelijk wordt geacht- en er (dus) een rechterlijke machtiging noodzakelijk is, aan de rechter-commissaris te verzoeken om een aanvullende toetsing te doen. Over dit punt komt de rechtbank hierna aanvullend te spreken.
De rechtbank stelt vast dat in 26Lemont de BOB-bevoegdheden zijn gebruikt uit titel V van het eerste boek van het Wetboek van Strafvordering. Titel V draagt als aanhef:
Bijzondere bevoegdheden tot opsporing voor het onderzoek naar het beramen of plegen van ernstige misdrijven in georganiseerd verband. Dit maakt dat er binnen 26Lemont onderzoek moest worden gedaan naar de verdenking dat een aantal personen in onderlinge samenwerking strafbare feiten pleegde. Onderzoek 26Lemont ziet op de verdenking dat de verdachten in 26Lemont medeplichtig zijn geweest aan strafbare gedragingen van (andere) personen tegen wie de verdenking luidt dat zij, op hun beurt, deelnemen aan een veelheid van
anderecriminele samenwerkingsverbanden als bedoeld in titel V
.Ook blijkt uit de aanvraag en verstrekking van de machtigingen in 26Lemont dat voor zowel officieren van justitie als voor de rechter-commissaris duidelijk was dat de informatie die zou worden verkregen door de inzet van de BOB-bevoegdheden in de zaak tegen Encrochat, in strafrechtelijke zin eveneens van waarde zou kunnen blijken te zijn in andere strafrechtelijke onderzoeken. Een aantal andere strafrechtelijke onderzoeken is meteen al beschreven en meegenomen in de vorderingen en de daarbij behorende (aanvraag)processen-verbaal. Deze onderzoeken zijn daardoor meegenomen door de rechter-commissaris in de daarop verleende machtigingen. Hieruit blijkt al dat vanaf het begin ook is gedacht aan de mogelijkheden die de inzet van de bevoegdheden tegen Encrochat zou kunnen bieden voor andere strafrechtelijke onderzoeken. Het onderzoek Flamenco staat echter los van het zelfstandig strafrechtelijk onderzoek dat werd ingesteld naar de verdachten binnen het onderzoek tegen Encrochat, en er is in de uitvoering steeds sprake geweest van te onderscheiden strafrechtelijke onderzoeken.
4.2.4.
Vorderingen aan providers die beschikken over bepaalde (telecommunicatie)data
De Encrochat-data zijn verkregen via inzet van de hiervoor besproken bijzondere opsporingsbevoegdheden. Voor andere onderzoeksvragen (bijvoorbeeld opvragen van zendmastgegevens), die vallen onder het hoofdstuk
Bevragen informatie die is opgeslagen bij de provider op grond van de dataretentie-regels, geldt het navolgende. Anders dan de verdediging stelt, is naar het oordeel van de rechtbank inmiddels binnen Nederland in de praktijk een afdoende werkwijze tot stand gebracht binnen de bestaande kaders van het Wetboek van strafvordering. De praktijk is de navolgende. De officier van justitie vordert telecomgegevens, indien en voor zover nodig met een machtiging van de rechter-commissaris. Dit gebeurt op basis van Europeesrechtelijke rechtspraak, en in weerwil van de Nederlandse wettelijke regeling in het Wetboek van strafvordering, die immers op dit punt de officier van justitie aanwijst als bevoegde juridische autoriteit. Dit recent gevormde (uitvoerings)kader is in deze strafzaak niet nagekomen. Dit is een logisch gevolg van het moment van bevragen en vooral door de omstandigheid dat die bevraging toentertijd niet werd gezien als een
rechterlijketaak. De rechtbank ziet hier weliswaar een onherstelbaar vormverzuim, maar volstaat met deze vaststelling, rekening houdend met de aard en inhoud van de gemaakte inbreuk en omdat het openbaar ministerie inmiddels wel de geëigende rechterlijke toetsing laat uitvoeren. Daarnaast leidt naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de gerezen verdenkingen geen twijfel dat ook bij een voorafgaande rechterlijke toetsing ten aanzien van de hier besproken gegevens door de rechter-commissaris een machtiging zou zijn verleend.
4.2.5.
Andere onderzoeken en vervolgtoetsing
Voor het onderzoek Flamenco heeft de rechter-commissaris op uitdrukkelijk verzoek van het openbaar ministerie beoordeeld of de aard en omvang van de verdenking tegen het criminele samenwerkingsverband waar het onderzoek Flamenco op zag, afdoende was voor het kunnen verstrekken van de in 26Lemont verkregen (Encrochat-)gegevens. Pas nadat de rechter-commissaris deze vraag bevestigend had beantwoord, werden de concrete onderzoeksresultaten ten aanzien van een beperkt aantal (samenhangende) Encrochat-accounts verstrekt aan het onderzoek Flamenco. De rechtbank stelt vast dat in Flamenco aldus naast en in aanvulling op het bepaalde in art. 126dd Sv (overdracht informatie uit eerdere opsprongsonderzoeken tussen officieren van justitie onderling) een aanvullende rechterlijke toets is uitgevoerd door de rechter-commissaris, waarbij -in essentie- opnieuw is getoetst aan de vereisten voor het kunnen verlenen van een machtiging ex art. 126uba Sv. Dat feitelijk sprake zou zijn (geweest) van één onderzoek, zoals door de verdediging is gesteld, blijkt nadrukkelijk niet uit deze gang van zaken. Ook anderszins is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van meer verband tussen de onderzoeken 26Lemont en Flamenco dan dat een aantal verdachten in Flamenco gedurende enige tijd gebruiker is geweest van een of meer Encrochat-toestellen.
Gebruik van moderne communicatiemiddelen verloopt complex, zoals ook in 26Lemont. Terwijl de server van Encrochat zich bevond in Frankrijk, was dat in de zaak Flamenco niet het geval voor de gebruikers van de betreffende Encrochat-toestellen. Zij bevonden zich in Nederland. Deze omstandigheid is een gevolg van de keuze van de verdachten voor Encrochat-toestellen, niet een bewuste keus of bedoeling van de Franse (of Nederlandse) justitiële autoriteiten en/of politie. De rechtbank ziet om die reden, anders dan de verdediging heeft gesteld, in de wijze van handelen door de Franse justitiële autoriteiten geen bewuste inbreuk op de Nederlandse soevereiniteit of andere inbreuk op de Nederlandse rechtsorde. Nederland was bekend met de voorgenomen werkwijze, doordat in elk geval Nederlandse officieren van justitie en Nederlandse politieambtenaren kennis droegen van de voorgenomen werkwijze door de Franse justitiële autoriteiten. Daar komt nog bij dat de Nederlandse rechter-commissaris voorafgaand aan de inzet van de Franse bevoegdheden/machtigingen in 26Lemont, machtigingen als bedoeld in de artt. 126t Sv en 126uba Sv heeft verleend en verlengd gedurende de gehele periode dat -op basis van de Franse machtigingen- de Encrochat-data werden verkregen. De omstandigheid dat deze machtigingen uiteindelijk
niet behoefden te worden gebruiktvanwege de feitelijke uitvoering van de hack en tap in Frankrijk, maakt dat niet anders.
4.2.6.
Gevolgen voor de zaak Flamenco
Vertrouwensbeginsel en (door)werking art. 149b Sv
In Frankrijk en Nederland zijn door de rechter in essentie dezelfde machtigingen voor bijzondere opsporingsbevoegdheden verleend: de combinatie van een hackbevoegdheid (inclusief decryptie/ontcijfering) in combinatie met een tapbevoegdheid, dus het heimelijk opnemen en vastleggen van vertrouwelijke telecommunicatie. De Nederlandse stukken (machtigingen en onderliggende vorderingen en aanvraag-processen-verbaal) versterken het vertrouwen in de in Frankrijk gevolgde toetsingskaders en daaropvolgende vastlegging van datacommunicatie.
De verdediging maakt geen onderscheid tussen dataretentie (en de daarop gebaseerde rechtspraak van o.a. het EU-hof) en de gang van zaken in het onderzoek 26Lemont. In deze zaak zijn door de rechter in Nederland en in Frankrijk machtigingen verleend voor de inzet van BOB-bevoegdheden. Deze machtigingen zijn, vanwege de fysieke aanwezigheid van de dataserver en de beschikbaarheid van het benodigde interceptiemiddel, daadwerkelijk gebruikt in Frankrijk. De wijze van totstandkoming van de in Frankrijk gebruikte interceptietechniek en -apparatuur is daardoor bij de beoordeling van de verkregen resultaten niet van belang.
Hierna zal de rechtbank de criteria schetsen die zij zal hanteren bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de verkrijging van de Encrochat-data in de zaak Flamenco. De technische bijzonderheden van de wijze waarop Encrochat de PGP-diensten aanbood, zoals de plaats waar de (Encrochat-)server zich (fysiek) bevond en de vereiste apparatuur om deze communicatie te kunnen vastleggen en ontsleutelen, bepalen in niet onbelangrijke mate de wijze waarop bijzondere opsporingsbevoegdheden konden worden ingezet/toegepast; bevoegdheden waarvoor ook in Nederland (voorafgaand) een machtiging was verleend.
De rechtbank kent, in lijn met de vaste rechtspraak van de Hoge Raad, grote betekenis toe aan het vertrouwensbeginsel dat van toepassing is bij het vragen en verlenen van rechtshulp op basis van een verdrag. Dat geldt eens te meer indien het land waar de opsporingshandelingen zijn verricht partij is bij het EVRM, zoals in deze zaak: Frankrijk. De rechtbank mag, behoudens serieus te nemen aanwijzingen voor het tegendeel, er van uitgaan dat de bevoegde Franse justitiële autoriteit, de onderzoeksrechter, de bij Franse wet toegekende bevoegdheden op een adequate, juridisch juiste en verdragsconforme wijze heeft toegepast. Hetzelfde geldt voor het handelen van andere justitiële autoriteiten en dat van de Franse politie. Uit het vertrouwensbeginsel vloeit verder voort dat de inhoud van stukken die zien op de (in Frankrijk) toegepaste opsporingsmethoden/-bevoegdheden, naar waarheid zijn opgesteld. Daardoor kunnen de (vertaalde) stukken die dienaangaande door het openbaar ministerie zijn overgelegd, dienen als afdoende basis voor de verdere beoordeling van de rechtmatigheid van de in Frankrijk ingezette opsporingsmiddelen/-methodieken. Er is geen begin van aannemelijkheid dat sprake is geweest van onrechtmatigheden bij het Franse opsporingsonderzoek. De verdediging heeft daartoe geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd en ook anderszins is van dergelijke feiten en omstandigheden niet gebleken. Het voorafgaande overleg en afstemming tussen Franse en Nederlandse openbaar ministerie en politie maken dit niet anders. De Nederlandse deelnemers aan dergelijke overleggen wisten immers dat de verleende (Nederlandse) machtigingen niet konden worden geëffectueerd bij gebrek aan technische (hulp)middelen om de hack/decryptie en tap te kunnen uitvoeren; evenzeer was in Nederland bekend dat die middelen in Frankrijk wel aanwezig waren. Voor misbruik van bevoegdheden bij het opsporingsonderzoek vanuit Nederland ziet de rechtbank, anders dan gesteld door de verdediging, geen enkele aanwijzing. De omstandigheid dat sprake is van rechtshulp in de vorm van een JIT maakt niet dat de Nederlandse opsporingsambtenaren en/of officieren van justitie (mede)verantwoordelijk worden voor de wijze van inzet van de bevoegdheden in Frankrijk door de Franse politie en justitie. Het JIT creëert immers geen nieuwe bevoegdheden, maar beoogt de wijze van uitvoering van rechtshulp optimaal te faciliteren.
Is door de concreet gevolgde werkwijze sprake van inzet van een disproportioneel onderzoeksmiddel?
Het hoeft geen betoog dat de vastlegging, de decryptie, de nadere analyse van de Encrochat-data en het verdere gebruik daarvan in een concreet opsporingsonderzoek inbreuken op konden leveren op het (grond)recht om vertrouwelijk te kunnen communiceren, maar ook in meer algemene zin inbreuken kunnen opleveren op de privacybepalingen van art. 8 EVRM bij de gebruikers van dergelijke toestellen. De aard en omvang van de Franse en Nederlandse rechterlijke machtigingen zijn naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de inhoud van de daaraan voorafgaande rechterlijke toetsingen, in alle opzichten een afdoende juridische basis voor deze inbreuken. Dat geldt ook voor de (latere) overdracht van de data van een aantal Encrochat-accounts vanuit 26Lemont naar het onderzoeksteam Flamenco. Die gegevens zijn immers pas verstrekt en gebruikt nadat de rechter-commissaris aanvullend en gericht had getoetst. Aldus zijn de rechten van (overigens op dat moment nog
anonieme) gebruikers van deze Encrochat-accounts in het onderzoek Flamenco aanvullend en zeer wezenlijk beschermd: de rechter-commissaris toetste voorafgaand aan de verstrekking van dergelijke data of dergelijke informatie zou worden gebruikt in een onderzoek naar strafbare feiten die vallen binnen voorwaarde 7 van de machtiging (voor zover in Flamenco van belang): “De vergaarde informatie/telecommunicatie zal slechts ter beschikking worden gesteld voor onderzoeken naar strafbare feiten die naar hun aard, in georganiseerd verband gepleegd of beraamd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken, (…).”. Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een disproportioneel opsporingsmiddel.
Is een afdoende toetsing naar de rechtmatigheid mogelijk geweest?
Blijft vervolgens de vraag of de verdediging in afdoende mate de rechtmatigheid van de verkrijging van de Encrochat-data heeft kunnen toetsen.
In deze zaak zijn aan de verdediging de initiële Nederlandse machtigingen en onderliggende vorderingen uit 26Lemont, na een rechterlijke toets ex art. 149b Sv, ter beschikking gesteld en toegevoegd aan het strafdossier. Aldus hebben de raadslieden de inhoud van die stukken kunnen betrekken in de verdediging en kon de verdediging de gang van zaken dienaangaande toetsen.
De verdediging heeft zeer ruime tijd voor de inhoudelijke behandeling de beschikking gekregen over de complete dataset die is verstrekt aan het onderzoeksteam Flamenco vanuit 26Lemont. De verdediging heeft met behulp van het bevragingssysteem Hansken afdoende gelegenheid gehad om deze (complete) dataset te bevragen/onderzoeken. Daarmee is de verdediging in de gelegenheid geweest het gevormde dossier te toetsen op, kort gezegd, volledigheid en evenwichtigheid.
Recht op contra-expertise
Anders dan bepleit door de verdediging bestaat er geen onbeperkt recht op contra-expertise. De wet geeft daartoe kaders, alsmede is dit recht nader vormgegeven in de rechtspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden voor nader onderzoek. Hierbij is tevens van belang dat er door de verdediging geen concrete voorstellen zijn gedaan tot onderzoek of nader onderzoek van de data, naast de mogelijkheden die al zijn geboden door de rechtbank. Evenmin zijn er concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die, in redelijkheid, maken dat zonder een dergelijk gericht en concreet aanvullend onderzoek niet langer sprake zou zijn van een volledig en evenwichtig onderzoek. Om die reden bestaat er geen noodzaak tot het (doen) uitvoeren van het verzochte aanvullende onderzoek.
Geheimhouderinformatie
Met betrekking tot de door de verdediging gestelde schending van geheimhouderrechten, met name toegespitst op telecommunicatie/gesprekken via PGP-toestellen, overweegt de rechtbank het volgende. Bij politie en justitie was ten tijde van de interceptie van de datacommunicatie niet bekend dat (en welke) accounts hoorden bij een geheimhouder. Bovendien kan telecommunicatie die is doorgezonden door derden, die geen geheimhouder zijn (onder wie verdachten), ook vallen onder het geheimhoudingsrecht. In het totale opgevangen/ontcijferde materiaal is getracht om onbedoeld onderschepte data die vallen onder het professioneel verschoningsrecht, buiten het onderzoek en het strafdossier te houden. Dit zou anders zijn indien sprake zou zijn geweest van gespreksinhoud die na een separate machtiging van de rechter-commissaris verder kan worden onderzocht. Overigens is ook daarvan de rechtbank in de zaak Flamenco niet gebleken. Evenmin ziet de rechtbank aanwijzingen dat het openbaar ministerie op dit punt doelbewust onjuiste informatie heeft verstrekt. De verdediging heeft niet aangevoerd dat zich in de (Encrochat-)dataset van het onderzoek Flamenco geheimhouderinformatie bevindt, maar heeft uitsluitend in meer algemene en abstracte zin gewezen op de mogelijke gevaren van de gecombineerde inzet van de opsporingsmiddelen ex artt. 126t en 126uba Sv op de wijze zoals in de zaak 26Lemont. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat er zich geheimhouderinformatie bevindt tussen die Encrochat-data. Evenmin is aannemelijk geworden dat in de zaak Flamenco dergelijke informatie op enigerlei wijze is ingezet bij de opsporing of anderszins een rol heeft gespeeld. Om die reden ziet de rechtbank ook op dit punt geen noodzaak voor aanvullend onderzoek en zal zij de nadere onderzoekswensen van de verdediging op dit punt afwijzen.
Onvolledigheid gesprekken
Uit het rapport van het NFI volgt dat van de totale communicatie-dataset ongeveer 4% ontbreekt. Dat is een percentage van het totaal, niet een verschijnsel dat steeds optrad tijdens afzonderlijke chatgesprekken. Het NFI-rapport geeft nadere uitleg en noemt een aantal mogelijke oorzaken van de (uiteindelijk) niet volledige vastlegging van de telecommunicatie. Eén daarvan is dat (delen van) gesprekken door de gebruikers zijn gewist. Daarnaast worden enkele technische oorzaken benoemd. Overigens is ook bij andere (bijzondere) opsporingsbevoegdheden de realiteit dat vaak geen volledig beeld ontstaat van (bijvoorbeeld) de (tele)communicatie tussen bepaalde verdachten en/of derden. Dit aspect speelt steeds een rol bij de totale waardering van hetgeen wél beschikbaar is aan informatie die in aanmerking kan komen als bewijsmiddel, waarbij uiteraard ook de inhoud en onderlinge samenhang van deze informatie dient te worden betrokken. De rechtbank zal bij de inhoudelijke beoordeling van de ten laste gelegde feiten de in het dossier opgenomen gesprekken/chats met gepaste behoedzaamheid betrekken bij de bewijslevering.
De rechtbank stelt tegelijkertijd vast dat de verdediging in geen van de zaken over enig onderdeel van de gesprekken in het dossier een andere/nadere uitleg heeft gegeven die maakt dat de bestaande bezwaren tegen de betreffende verdachte worden weggenomen of zelfs maar (enigszins) genuanceerd. Daarmee bestaan geen aanknopingspunten voor concreet nader onderzoek. De verdediging stelt zich met betrekking tot deze gesprekken, naast de verweren ter zake de rechtmatigheid, op het standpunt dat de betreffende verdachte niet de gebruiker is geweest van het betreffende Encrochat-account. Dit laatste aspect komt nader aan de orde in hoofdstuk 5 van dit vonnis, het onderdeel “Identificatie”.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat niets er op wijst dat de via het JIT ontvangen Encrochat-data onrechtmatig zouden zijn verkregen. Tot een verdere toetsing acht zij zich tegen die achtergrond niet gehouden. De door de verdediging aangekondigde, en inmiddels beschikbare (in Nederlandse vertaling in het dossier gevoegde) uitspraak van het Franse Cour de Cassation van 8 april 2022 geeft op dit punt geen aanleiding tot andere inzichten.
De rechtbank concludeert dat het dossier thans wat betreft de beschikbare chatgesprekken niet alleen volledig is, maar dat het -gelet op bovengenoemde toetsingsmogelijkheden voor de verdediging- ook op dit belangrijke punt evenwichtig is.
Toevoegen overeenkomst Joint Investigation Team en stellen van prejudiciële vragen en (voorwaardelijke) verzoek(en) tot het horen getuigen
De rechtbank heeft eerder in tussenbeslissingen aangegeven waarom zij geen verdedigingsbelang zag voor het toevoegen van de JIT-overeenkomst aan de dossierstukken. Hetzelfde is het geval ter zake het stellen van prejudiciële vragen. Hetgeen nadien, in essentie als herhaling, door de verdediging is aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel op deze punten. De rechtbank ziet geen noodzaak voor het toevoegen van die stukken of voor het horen van de genoemde getuigen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen. Dit volgt uit de inhoud van hetgeen hiervoor is overwogen.
4.2.7.
Conclusie
De data in het onderzoek Flamenco zijn rechtmatig verkregen. Er is geen aanleiding om onrechtmatig handelen aan de zijde van politie en/of openbaar ministerie aan te nemen of het bestaan van een (ander) onherstelbaar vormverzuim. Er zijn geen aanwijzingen dat het openbaar ministerie met betrekking tot het opsporingsonderzoek de rechtbank doelbewust onjuist heeft voorgelicht. Voor een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie bestaat daarom geen aanleiding. Evenmin bestaat aanleiding tot uitsluiting van bepaalde gegevens/data als bewijsmiddel.

5.Identificatie

5.1.
Inleiding
De rechtbank zal hierna eerst enkele meer algemene opmerkingen maken over het gebruik van Encrochat-toestellen. Daarna zal de rechtbank voor een aantal accounts aangeven voor welke accounts zij van oordeel is dat met de wettelijk vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat een bepaalde verdachte de gebruiker is geweest van het/de betreffende Encrochat-account(s) in de gesprekken die de rechtbank hierna zal gebruiken voor het bewijs.
5.2.
Algemeen
Uit de beschrijving in het dossier van de werking van de Encrochat-toestellen/-accounts blijkt dat in deze zaak met deze aangepaste telefoontoestellen niet via spraak is gecommuniceerd. Video-/beeldbellen was niet mogelijk. Er konden per conversatie uitsluitend één op één tussen twee betrokken accounts tekst- en fotobestanden worden verzonden. De ’inbellende’ Encrochat-gebruiker diende zelf ook te beschikken over een Encrochat-toestel, en moest worden toegelaten als contact door de ontvanger van het bericht. Pas vanaf dat moment was onderling contact mogelijk. De toestellen waren beveiligd en waren voorzien van een tweetal codes, die correct moesten zijn ingevoerd alvorens het toestel kon worden gebruikt. Uit de feitelijke inhoud van de berichten volgt dat niet zelden werd gecommuniceerd over ernstige vormen van criminaliteit, zo laten de zaakdossiers in Flamenco zien. Daarnaast werd ook gecommuniceerd over meer persoonlijke zaken.
Er is geen direct fysiek contact (geluid/beeld) tussen de gebruikers vastgesteld, zodat de deelnemers aan een geschreven gesprek er van moesten kunnen uitgaan dat de andere gebruiker ook de persoon was voor wie de inhoud van het bericht was bestemd. Dat hierover geen onduidelijkheid bestond volgt in de (grote) meerderheid van de gesprekken al uit de inhoud van het betreffende gesprek. Soms bleek ook de bredere samenhang van chatgesprekken uit het doorsturen van een (deel van een) bericht aan een andere Encrochat- gebruiker, die aldus op de hoogte werd gehouden en/of uitvoering moest geven aan hetgeen eerder tussen anderen was besproken. Er zijn echter ook gesprekken aan te wijzen in het dossier waarbij de kennelijk ‘vaste’ gebruiker een (tijdelijke) andere gebruiker aankondigt, zodat de wederpartij in die conversatie dat weet. Daarnaast blijkt ook uit de inhoud van een deel van de gesprekken, die overduidelijk zien op voorbereiden en uitvoeren van ernstige strafbare feiten, dat de inhoud van deze berichten bestemd moet zijn geweest voor de beoogde, bij de verzender bekende gebruiker van het andere account/toestel. Ook de inhoud van de gesprekken waarbij werd besloten een of meer Encrochat toestellen te vervangen wijst in deze richting: ieder moest meteen vanaf het begin van elkaar weten wie welk toestel/(Encrochat-)account gebruikte. Verder is te lezen dat eventuele (tijdelijke) onduidelijkheden ten aanzien van de persoon van een gebruiker expliciet werden aangestipt en snel werden opgelost. Vervangende toestellen, bijvoorbeeld na aanhouding van een verdachte, werden aan de gebruiker gegeven, waarbij blijkbaar alle contacten op het toestel al waren ingesteld. Er mochten bovendien geen namen worden gebruikt in deze telefoons, alleen zogeheten chatnamen.
5.2.1.
Conclusie
Gelet hierop dient voor de rechtbank als uitgangspunt dat een Encrochat-account in beginsel -behoudens expliciet aanwijzingen voor het tegendeel- door één persoon werd gebruikt, en dat die gebruiker ook bekend was bij de andere partij in een chat/conversatie.
5.3.
Identificatie per gebruiker
Hierna zal de rechtbank per account of accounts, in enigszins samengevatte vorm, weergeven op basis van welke bevindingen, zij tot het oordeel komt dat (een) bepaald(e) Encrochat-account(s) is/zijn gebruikt door een verdachte, en zo ja: wie dat is.
Superlegend
De gebruiker van het account Superlegend (hierna: Superlegend) verbleef gedurende enige tijd in Spanje. Hij is een gezamenlijk contact van [naam medeverdachte 1] en van [naam medeverdachte 2] . Superlegend vliegt naar Spanje op 23 november 2017, de dag dat het rijbewijs van [naam medeverdachte 1] werd ingevorderd door de politie vanwege een ernstige snelheidsovertreding. [naam medeverdachte 1] had Superlegend die dag naar het vliegveld gebracht en reed te hard op weg naar Rotterdam.
Die dag is [naam medeverdachte 3] vanaf Rotterdam Airport vertrokken naar Spanje.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 3] de gebruiker van het account Superlegend was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Givenchycom
In de vastgelegde chatgesprekken van de gebruiker van het account Givenchycom (hierna: Givenchycom) wordt o.a. gedetailleerd gesproken over een Mercedes, met bepaalde aanvullende bijzonderheden, die op naam van de vader van Givenchycom zal worden gezet. Het kenteken van de betreffende Mercedes met kenteken [kentekennummer 1] is op naam gezet van [naam persoon 1] , de vader van [naam medeverdachte 2] . In een andere chat van Givenchycom wordt gesproken over een kind van (bijna) 1 jaar oud. [naam medeverdachte 2] is de vader van een kind met die leeftijd; zijn zoon [naam zoon] is geboren op [geboortedatum 1] . Als [naam medeverdachte 2] aangeeft dat hij naar Almere gaat, en dat uit bakengegevens ook blijkt, wordt vastgesteld dat het toestel van het account Givenchycom daar (ook) aanstraalt, in plaats van -zoals gebruikelijk- in Schiedam en verdere omgeving van Rotterdam. Het account Givenchycom heeft bovendien frequent contact met account Limbertailor. Uit de inhoud van die gesprekken volgt dat Givenchycom en Limbertailor broers zijn. [naam medeverdachte 2] heeft een broer met de naam [naam verdachte] , geïdentificeerd als Limbertailor (zie hierna).
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 2] de gebruiker van het account Givenchycom was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Limbertailor
De gebruiker van het account Limbertailor (hierna: Limbertailor) is, zo blijkt uit de inhoud van de gesprekken van Limbertailor, werkzaam als beveiliger bij het bedrijf Securitas. Hij wordt ook wel aangeduid als “sec2”. Verder verwijst de rechtbank naar hetgeen hierboven bij Givenchycom al is opgemerkt over de (familie)band tussen Limbertailor en Givenchycom. Een door Limbertailor verzonden (werk)rooster blijkt exact overeen te komen met dat van [naam verdachte] .
Uit andere gesprekken blijkt dat Limbertailor samen met “koelie” in “de loge zit” en dat niet Limbertailor maar “koelie” de slagboom heeft geopend. Op 1 april 2020 wordt tussen Limbertailor en Superlegend tot 22.24 uur o.a. gesproken over het feit dat “koelie” “eigen mensen heeft binnengelaten”. Even later die dag wordt hierover een indringend gesprek gevoerd tussen Superlegend en Littletart, geïdentificeerd als de medeverdachte [naam medeverdachte 4] , en evenals [naam verdachte] werkzaam bij Securitas. Ook uit andere Encrochat-gesprekken volgt dat “koelie” en Limbertailor beiden werkzaam zijn als beveiligers van het ECT-terrein, en dat ze op relevante momenten gelijktijdig dienst hadden.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam verdachte] de gebruiker van het account Limbertailor was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Tweedepiloot, eeneentwee en jawocean
De gebruiker van account eeneentwee (hierna: eeneentwee) geeft in een gesprek op 7 april 2020 aan dat hij 28 jaar oud is. Verdachte [naam medeverdachte 1] is geboren op [geboortedatum 2] , en is ten tijde van bedoeld gesprek (dus) 28 jaar. Eeneentwee meldt aan Superlegend dat, nadat hij hem eerder naar het vliegveld heeft gebracht, op de terugweg zijn rijbewijs is ingevorderd vanwege een ernstige snelheidsovertreding. Uit aanvullend onderzoek volgt dat het rijbewijs van [naam medeverdachte 1] is ingevorderd op 23 november 2017 en dat op die dag [naam medeverdachte 3] met het vliegtuig is vertrokken vanaf Rotterdam Airport. Eeneentwee biedt zich in dit gesprek met Superlegend (opnieuw) aan als “soldaat” tegen een vergoeding van “120”.
[naam medeverdachte 1] wordt herkend als de chauffeur van de auto die op 14 april 2020 het ECT-terrein oprijdt.
Over Encrochat-toestellen van [naam persoon 2] : Tweedepiloot is “de oude van [naam persoon 2] ”. Zijn nieuwe gebruikersnaam is eeneentwee, wordt door Givenchycom aan Inanimateworld doorgegeven op 17 april 2020. [naam persoon 2] , Tweedepiloot en eeneentwee zijn dezelfde persoon, zo blijkt uit deze chat.
[naam medeverdachte 1] rijdt op 22 april 2020 op onbevoegde wijze het ECT-terrein af. Hij wordt achtervolgd door de douane en botst daarbij tegen een boom. [naam medeverdachte 1] blijkt na aanhouding in zijn onderbroek een sleutel te hebben verstopt van een auto, horend bij een op het haventerrein aangetroffen kloon-auto. Een dergelijke auto komt -inclusief valse kentekenplaten- uiterlijk geheel overeen met een auto die legaal het haventerrein op mag. Aansluitend wordt beslist dat de gebruiker eeneentwee een nieuwe Encrochat-telefoon en 10.000 euro krijgt.
Er wordt ook tussen Tiredlynx en Inanimateworld gesproken over [naam persoon 2] op 22 april 2020. “ [naam persoon 2] zit vast in Brielle” en “is tegen boom gereden”.
Andere verdachten stellen op enig moment vast dat [naam persoon 2] zijn eigen telefoon bij zich heeft gehad tijdens een criminele activiteit. [naam persoon 2] levert in de ogen van de anderen daardoor een risico op. [naam persoon 2] wordt in dat gesprek (ook) [voornaam medeverdachte 1] genoemd. De voornaam van [naam medeverdachte 1] is [voornaam medeverdachte 1] .
In de vervolgcommunicatie over afwikkeling van de schade aan de auto van de partner van [naam medeverdachte 1] vindt communicatie plaats via het account jawocean. Het betreft hier de schade die is ontstaan op 22 april 2020 tijdens een vlucht voor de douane, die eindigde tegen een boom.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 1] de gebruiker van de accounts Tweedepiloot, eeneentwee en jawocean was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Littletart
Op 1 april 2020 is een gesprek tussen Limbertailor en Superlegend, waarin Limbertailor doorgeeft dat “koelie” eigen activiteiten ontplooit met betrekking tot -zo begrijpt de rechtbank uit de verdere context- het illegaal binnenlaten van mensen op het ECT-terrein. Even later die dag (vanaf 22.50 uur) vindt het hierboven al weergegeven gesprek plaats tussen Superlegend en het account Littletart (hierna: Littletart). Uit dat gesprek volgt dat (ook) Littletart werkt op het ECT-terrein als beveiliger. Superlegend zegt immers duidelijk tegen Littletart dat hij (Littletart) alleen voor Superlegend c.s. mag werken. Ook benoemt Superlegend in ditzelfde gesprek richting Littletart zijn overall coördinerende rol bij de strafbare feiten: “Je weet dat ik alles in goede banen leid, van opzet tot uithaal samen met jullie” en “we zijn met zijn allen (een) dreamteam”. Bij een doorzoeking in de locker van [naam medeverdachte 4] op zijn werk is o.a. een briefje aangetroffen met een telefoonnummer dat is te relateren aan een medeverdachte. Ook is in de woning van [naam medeverdachte 4] een notitie gevonden met o.a. de woorden ‘super – superlegend’ en ‘petje givenchycom’.
Aan Littletart wordt door Superlegend op 22 april 2020 verteld hoe het verder is afgelopen met het uitrijden van [naam medeverdachte 1] . Superlegend vertelt: “Ik heb de ondervraging gelezen. Sleutel busje in zijn onderbroek gevonden en een niet geactiveerd dagpasje” en “bij binnen hadden jullie wel dienst en bij buitenrijden niet”. Opnieuw een duidelijke aanwijzing voor de hoedanigheid en identiteit van Littletart.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 4] de gebruiker van het account Littletart was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Derdepiloot
Van de gebruiker van account Derdepiloot (hierna ook: Derdepiloot) is bekend dat hij op 8 mei jarig is en dat hij gebruikt maakt van een witte BMW uit de 1-serie.
Uit een TEMS-meting / inzet IMSI-catcher op 1 mei 2020 volgt dat het toestel waarop het (Encrochat-)account Derdepiloot wordt gebruikt zich hoogstwaarschijnlijk bevindt op het adres [adres 1] te Rotterdam. Op andere tijdstippen straalt het toestel van Derdepiloot o.a. aan op een zendmast in Rotterdam aan de Bichou van IJsselmondelaan. Dit betreft een locatie in de woonomgeving van verdachte [naam medeverdachte 5] .
Verdachte [naam medeverdachte 5] is geboren op [geboortedatum 3] en woont op het adres [adres 1] te Rotterdam. Hij maakte toentertijd gebruik van een witte BMW uit de 1-Serie, waarvan het kenteken op naam stond van zijn zus.
Door Derdepiloot is op 14 april 2020 een foto verzonden, waarop Derdepiloot aan Superlegend laat zien dat hij alle voor de uithaal/switch benodigde goederen aanwezig heeft. De ruimte waar die foto is genomen komt zeer sterk overeen met een slaapkamer in de woning van [naam medeverdachte 5] , zo blijkt uit het politieonderzoek.
Derdepiloot krijgt opdrachten van Superlegend om goederen te kopen ten behoeve van een uithaal/switch. Vervolgens is op beelden te zien dat [naam medeverdachte 5] dergelijke goederen koopt. Het Encrochat-toestel van Derdepiloot straalt op dat moment aan in de omgeving van de winkels waar op beelden [naam medeverdachte 5] is te zien.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 5] de gebruiker van het account derdepiloot was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Tiredlynx
Uit een TEMS-meting / inzet IMSI-catcher op 6 mei 2020 volgt dat het toestel waarop het (Encrochat-)account Tiredlynx wordt gebruikt zich hoogstwaarschijnlijk bevindt op het adres [adres 2] te Pernis, een adres in de zeer directe woonomgeving van verdachte [naam medeverdachte 6] . [naam medeverdachte 6] woont in dezelfde straat op nummer 43.
Via het account Tiredlynx wordt een foto verstuurd waarop een kamer is te zien. Bij de doorzoeking in de woning van verdachte [naam medeverdachte 6] is een identieke combinatie aangetroffen van - in elk geval - televisie en meubel. Bovendien zijn er geen onverklaarbare verschillen gevonden tussen de beide kamers.
Tiredlynx krijgt op 16 mei 2020 “25”, en de rechtbank leest dit, mede op basis van andere chatberichten in het dossier, als 25.000 euro. Tiredlynx geeft aan dat hij met dat geld een stacaravan voor zijn gezin gaat kopen. Uit het dossier blijkt dat [naam medeverdachte 6] een stacaravan heeft gekocht.
Opvallend is verder dat op 28 mei 2020 zowel het eigen toestel van [naam medeverdachte 6] als het toestel van account Tiredlynx aanstralen op zendmasten in of in de omgeving van de Efteling te Kaatsheuvel. Op andere tijdstippen in de periode 25 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 is dat (eveneens gelijktijdig) het geval ten aanzien van een zendmast in de woonomgeving van [naam medeverdachte 6] in Pernis.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 6] de gebruiker van het account Tiredlynx was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Inanimateworld en heronwaiter
Uit een TEMS-meting / inzet IMSI-catcher op 7 mei 2020 volgt dat het toestel waarop het (Encrochat-)account Inanimateworld (hierna: Inanimateworld) wordt gebruikt zich hoogstwaarschijnlijk bevindt op het adres [adres 3] te Rotterdam. Dat is het woonadres van verdachte [naam medeverdachte 7] .
Inanimateworld en, later, heronwaiter gebruiken de Nederlandse en de Turkse taal. Inanimateworld is kaal. Bijnamen van deze gebruiker zijn “kale” en “jumbo”. [naam medeverdachte 7] is (nagenoeg) kaal en is werkzaam als manager bij supermarktketen Jumbo. Ook blijkt een opmerking over een jong kind (leeftijd van 11 maanden) overeen te komen met die van het jongste kind (op dat moment) van [naam medeverdachte 7] .
De werktijden die worden genoemd in Encrochat-gesprekken over werktijden van Inanimateworld zijn te koppelen aan die van [naam medeverdachte 7] bij Jumbo.
Het toestel van Inanimateworld straalt vaak aan op de zendmast in de Jalonstraat te Rotterdam; deze zendmast staat in de directe woonomgeving van [naam medeverdachte 7] .
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 7] de gebruiker van de accounts Inanimateworld en heronwaiter was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat [naam verdachte] dient te worden vrijgesproken van de onder 1 t/m 3 ten laste gelegde feiten.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging vermelde partij van 750 kg (zaaksdossier 1) daadwerkelijk is ingevoerd. Deze partij cocaïne is niet onderschept en op basis van de Encrochat-berichten, die niet volledig zijn en waarin relevante details hierover ontbreken, kan dit niet worden vastgesteld. Daarnaast is er onvoldoende bewijs voor betrokkenheid van [naam verdachte] als medepleger bij deze invoer. Uit twee Encro-chatberichten van Limbertailor aan Givenchycom op 14 april 2020 om 16:44:30 uur blijkt dat hij zich hiervan juist distantieerde. Hij gaf in deze berichten duidelijk aan niet mee te willen doen en baalde van het feit dat hij op de geplande dag moest werken. Hij probeerde anderen zelfs van de invoer te weerhouden. In ieder geval is er geen bewijs voor het medeplegen van de invoeren op 24 april, 6 mei en 6 juni (zaaksdossiers 3, 4 en 5).
Ook het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne kan niet worden bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat [naam verdachte] twee toegangspassen heeft geactiveerd; indien dit volgens de rechtbank wel kan worden bewezen is deze handeling niet van voldoende gewicht voor medeplegen.
Verder is er onvoldoende bewijs dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Voorts is aangevoerd dat -indien de rechtbank het pleidooi tot partiële nietigheid van de dagvaarding voor dit feit zou verwerpen (zie verder paragraaf 6.4)- [naam verdachte] dient te worden vrijgesproken van het onder feit 4 ten laste gelegde (gewoonte)witwassen. Daartoe is aangevoerd dat [naam verdachte] altijd werk en inkomen heeft gehad, en ook zijn echtgenote heeft tot 2018 gewerkt. Daarnaast had hij inkomsten uit een persoonlijke lening van
€ 40.000,- en heeft hij in 2018 een schade uitkering ontvangen van € 18.600,-. In 2019 hebben [naam verdachte] en zijn echtgenote de gouden sieraden die zij op hun bruiloft hadden ontvangen verkocht tegen een bedrag van ongeveer € 9.000,-. Gelet op deze inkomsten is [naam verdachte] financieel in staat geweest om de aankopen te doen die zouden volgen uit de facturen en bonnen die in beslag zijn genomen. Ook heeft hij in april 2020 zijn personenauto merk Nissan, type Qashqai verkocht voor een bedrag van ongeveer € 9.500,-. Het in de woning aangetroffen en in beslag genomen geld was hiervan afkomstig.
Ten aanzien van de in beslag genomen BMW X4 en Harley Davidson geldt dat deze eigendom zijn van (en aangekocht zijn door) [naam persoon 3] . [naam verdachte] leende de voertuigen van hem en betaalde daarvoor alleen de verbruikte benzine.
[naam verdachte] dient tevens te worden vrijgesproken van de onder 5 ten laste gelegde passieve niet-ambtelijke omkoping. Het openbaar ministerie wijst op Encrochat-gesprekken waarin de indruk wordt gewekt dat [naam verdachte] geld zou hebben ontvangen, maar op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat dit daadwerkelijk is gebeurd.
6.2.
Beoordeling feiten 2 en 3
6.2.1.
Algemeen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de periode van 1 april 2020 tot en met 6 juni 2020 zijn er in de Rotterdamse haven op verschillende momenten grote hoeveelheden cocaïne ingevoerd door een of meer van de verdachten in deze zaak.
Dat het daadwerkelijk om cocaïne gaat en niet om andere vormen van contrabande, zoals door verschillende raadslieden is gesteld, is voor de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier evident. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bij de Rotterdamse haven ingevoerde contrabande/drugs vaak gaat om cocaïne: van alle onderschepte partijen smokkelwaar gaat het in een zeer substantieel deel om de invoer van grote(re) partijen cocaïne. In de onderschepte Encrochat-berichten tussen de verschillende verdachten wordt bovendien gesproken over geldbedragen in de orde van grootte die naar het oordeel van de rechtbank slechts kunnen passen bij de handel in/invoer van cocaïne. Daar komt nog bij dat in de zaaksdossiers 4, 5, 6 en 7 daadwerkelijk cocaïne in beslag is genomen, deels in Rotterdam door de Nederlandse politie en deels in Brazilië (1000 kilo) door de autoriteiten aldaar. Door de verdachten wordt in Encrochat-berichten gesproken in termen van “switch”, “soldaten” en “streep”. Dit zijn termen die tegen de geschetste achtergrond slechts in verband kunnen worden gebracht met de invoer en het uithalen van cocaïne.
De rechtbank verwerpt gelet op het voorgaande het standpunt van de verdediging dat het in de onderhavige zaaksdossiers zou kunnen gaan om iets anders dan cocaïne.
In de onderscheiden zaaksdossiers overweegt de rechtbank als volgt.
6.2.2.
Zaaksdossier 1 (invoer 750 kilo cocaïne, 14/15 april 2020)
Wat is er gebeurd?
In de periode van 14-15 april 2020 is in de haven van Rotterdam een container aangekomen met daarin een hoeveelheid van 750 kg cocaïne. Deze cocaïne is door uithalers door middel van de switch methode overgeplaatst in een andere container.
Wie was betrokken?
Het crimineel samenwerkingsverband (hierna ook: CSV) rondom [naam medeverdachte 3] , nader te bespreken in paragraaf 6.3 was betrokken bij deze invoer, zo blijkt uit de onderschepte Encrochat-berichten. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat als medeplegers zijn betrokken: [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 1] .
Rol individuele verdachten
[naam medeverdachte 2]
Uit de Encrochat-berichten blijkt dat [naam medeverdachte 3] veelvuldig contact en afstemmingsoverleg heeft met [naam medeverdachte 2] over dit transport. De berichten gaan onder andere over [naam medeverdachte 1] die als chauffeur wordt ingezet. [naam medeverdachte 1] krijgt daarbij instructies en onderricht van [naam medeverdachte 2] . In de aanloop tot de uithaal heeft [naam medeverdachte 2] ook contact met Tmfboy over het regelen van soldaten (de daadwerkelijke uitvoerders) voor de switch-klus.
Er zijn zaakgerichte contacten met [naam medeverdachte 5] die zien op o.a. het regelen van telefoons en de verdere gang van zaken rond de voorbereidingen van de uithaal. Daarnaast is er op 14 en 15 april tussen [naam medeverdachte 2] en de medeverdachten intensief contact over de voortgang van de switch.
Na de geslaagde uithaal heeft [naam medeverdachte 2] contact met [naam medeverdachte 5] , [naam medeverdachte 3] en met zijn broer [naam verdachte] over de beloning die de deelnemers aan dit feit gaan krijgen.
[naam verdachte]
is als beveiliger werkzaam bij Securitas op het ECT-terrein. Uit de verstrekte dienstroosters van Securitas blijkt dat [naam verdachte] op 14 april 2020 een zogeheten late dienst had. Op het moment dat [naam medeverdachte 1] met een gekloond busje het haventerrein op reed was [naam verdachte] in dienst. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat [naam verdachte] zelf de slagboom/poort van het ECT-terrein heeft geopend. Wel kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat hij precies wist wat er gebeurde en ook een belangrijke rol had in het geheel. Zo blijkt uit de Encrochat-berichten en uit informatie van Securitas dat [naam verdachte] die dag een dienst had geruild, naar de rechtbank begrijpt om zelf aanwezig te zijn op het moment dat het haventerrein illegaal zou worden betreden. Hij hield daarbij [naam medeverdachte 3] op de hoogte van wat er gebeurde op het ECT-terrein. Hem werd opgedragen om [naam medeverdachte 1] te voorzien van voedsel, in de tijd dat [naam medeverdachte 1] zich tijdens de uithaal/switch op het terrein had verstopt.
[naam verdachte] is op verzoek van [naam medeverdachte 3] langer op zijn werk gebleven, zo blijkt uit de chatberichten en uit de door Securitas verstrekte informatie. Hij overlegt met [naam medeverdachte 3] over de wijze waarop de uithalers van het terrein kunnen worden gehaald en houdt hem op de hoogte van de plaatsen waar de douane zoekt naar uithalers op het haventerrein. Na afloop van de geslaagde switch zijn er verschillende gesprekken die betrekking hebben op de financiële afwikkeling. Deze gesprekken vinden plaats tussen de verdachten [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] . De hoogte van de beloning (€ 150.000,- per persoon) is zeer aanzienlijk te noemen, en ook dat laat zien dat [naam medeverdachte 3] de rol van [naam medeverdachte 4] en [naam verdachte] essentieel achtte.
[naam medeverdachte 5]
In opdracht van [naam medeverdachte 3] , met wie hij veelvuldig contact heeft, regelt [naam medeverdachte 5] van alles rond de uithaal/switch. Hij zorgt dat er voor het criminele samenwerkingsverband telefoons, proviand, gereedschap etc. zijn. Daarnaast begeleidt hij [naam medeverdachte 1] op 14 april naar de haven. Hij onderhoudt ook het contact met [naam medeverdachte 2] over de voorbereidingen van de uithaal.
Dat hij spullen koopt ten behoeve van de uithaal/switch blijkt uit de berichten en de foto’s die via Encrochat zijn verstuurd. De politie relateert in dit kader dat de situatie zoals die is te zien op één van de via Encrochat verzonden foto’s, en waarop [naam medeverdachte 5] aan [naam medeverdachte 3] laat zien dat hij de benodigde goederen heeft geregeld/aangeschaft, exact overeenkomt met die in de slaapkamer van [naam medeverdachte 5] .
Op 15 april is [naam medeverdachte 5] actief op zoek naar iemand die op illegale wijze de uithalers en de chauffeur van het ECT-terrein af kan halen. [naam medeverdachte 5] heeft in dit transport de rol van een ’manusje van alles’ en wordt, zo blijkt uit de verschillende berichten, conform beloond.
[naam medeverdachte 4]
Net als [naam verdachte] is [naam medeverdachte 4] als beveiliger werkzaam bij Securitas op het ECT-terrein. Uit Encrochat-berichten tussen [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] blijkt dat [naam medeverdachte 4] vaker in die hoedanigheid illegale activiteiten verrichtte voor [naam medeverdachte 3] , met name bestaand uit het op onbevoegde wijze binnenlaten van auto’s met uithalers op het haventerrein. In een gesprek op 1 april 2020 wordt hier expliciet over gesproken.
Op 14 april had [naam medeverdachte 4] een late dienst, zo blijkt uit de verstrekte dienstroosters. In een gesprek tussen medeverdachte [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 2] wordt de gang van zaken besproken en in dat gesprek wordt de opmerking gemaakt: “Koelie gaat waarschijnlijk openen”. Koelie is een bijnaam van [naam medeverdachte 4] , zo kan uit meerdere chatwisselingen worden afgeleid. Zijn uitvoerende taak is daarmee van essentiële betekenis voor het kunnen laten slagen van de switch: [naam medeverdachte 4] laat de fysieke uitvoerders en de chauffeur op het terrein zodat zij hun taak in de switch kunnen uitoefenen. De hoogte van de beloning voor de beide Securitas-medewerkers laat zien dat [naam medeverdachte 3] hun rol essentieel achtte.
Ook op 15 april is [naam medeverdachte 4] aan het werk op het moment dat de uithalers en [naam medeverdachte 1] van het ECT-terrein worden opgehaald. Na afloop hebben [naam verdachte] en [naam medeverdachte 4] contact met elkaar over de beloning na de geslaagde switch, ze krijgen allebei € 150.000,-.
[naam medeverdachte 1]
Uit berichtenverkeer tussen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] en tussen [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] blijkt dat [naam medeverdachte 1] heel graag wil meedoen in het criminele samenwerkingsverband van [naam medeverdachte 3] . Hij wil het zo graag dat hij bereid is om voor een lagere vergoeding dan gebruikelijk mee te doen. Hij wordt, na te zijn ingewerkt door [naam medeverdachte 2] , daadwerkelijk ingezet als chauffeur. Uit beelden van de ECT blijkt dat [naam medeverdachte 1] op 14 april aan het eind van de middag in een gekloond busje het ECT-terrein is opgereden. Uit de berichten blijkt verder dat hij die nacht op het ECT-terrein heeft doorgebracht. Op 15 april wordt hij samen met de uithalers opgehaald. Uit beelden blijkt dat dit is gebeurd met een auto die op naam van zijn vrouw staat en waar hij zelf gebruik van maakt.
Na afloop van de switch zijn er berichten tussen [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] . Hieruit blijkt dat [naam medeverdachte 1] een (flinke) geldelijke beloning heeft ontvangen, hij krijgt uiteindelijk evenveel als [naam medeverdachte 4] en [naam verdachte] .
6.2.3.
Zaaksdossier 2 (voorbereidingshandelingen invoer cocaïne, 21 april 2020)
Wat is er gebeurd?
In de periode van 21-22 april 2020 is in de haven van Rotterdam een container aangekomen met daarin een hoeveelheid cocaïne. Deze container is niet uitgehaald. De container is de zogenoemde inspectiebuffer ingegaan van de douane. Uit de onderschepte Encrochat-berichten van het CSV rond [naam medeverdachte 3] blijkt dat in de periode van 20 tot 22 april 2020 voorbereidingen worden getroffen voor de invoer van deze partij cocaïne. Het voornemen was om bij het uithalen van de container gebruik te maken van de switchmethode.
Wie was betrokken?
Het CSV rond [naam medeverdachte 3] was betrokken bij de mislukte invoer/uithaal van deze container, zo blijkt onder meer uit de onderschepte Encrochat-berichten. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat door het CSV voorbereidingshandelingen zijn verricht ten behoeve van de invoer van de in deze container aangetroffen partij cocaïne. Bewezen is dat als medepleger betrokken zijn de verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 5] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 6] .
Rol individuele verdachten
[naam medeverdachte 2]
Uit de berichten tussen [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] blijkt dat er contact is geweest over de voortgang/gang van zaken rond de container/uithaal. [naam medeverdachte 2] is op de hoogte van wat er gebeurd. Hij regelt pasjes voor [naam medeverdachte 5] . Ook geeft hij pasnummers door (één van deze nummers is daadwerkelijk aangetroffen in de woning van [naam medeverdachte 5] op 30 juni 2020). Na afloop hebben [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] contact over het ongeluk dat [naam medeverdachte 1] heeft gehad. [naam medeverdachte 2] regelt de vergoeding voor de raadsman van [naam medeverdachte 1] . Daarnaast zorgt hij ervoor dat het Encrochat-toestel van [naam medeverdachte 1] wordt geblokkeerd en dat [naam medeverdachte 1] , zodra hij weer vrijkomt, een nieuwe Encrochat-telefoon krijgt.
[naam verdachte]
Uit de onderschepte Encrochat-berichten blijkt dat [naam medeverdachte 3] op 20 en 21 april met [naam verdachte] contact heeft over een ‘job’ de volgende dag (21 april). De cocaïne in de container die nog binnen moet komen zal door middel van de switchmethode worden veiliggesteld. [naam medeverdachte 3] en [naam verdachte] bespreken het beste moment dat de uithalers het terrein op moeten. [naam verdachte] zorgt voor pasjes. Uit de roosters van [naam verdachte] en [naam medeverdachte 4] blijkt dat beiden in dienst waren. [naam medeverdachte 4] heeft de poort geopend en [naam verdachte] zat op dat moment naast hem. Uit berichten blijkt verder dat [naam verdachte] [naam medeverdachte 3] op de hoogte houdt van de situatie op het ECT-terrein.
[naam medeverdachte 5]
krijgt op 20 april van [naam medeverdachte 3] te horen dat er de volgende dag een ‘job’ is. Hij krijgt de opdracht om 15 tassen te halen bij Aktiesport. Uit onderzoek naar de verkeersgegevens van de telefoon van [naam medeverdachte 5] blijkt dat hij op 20 april contact heeft gehad met Aktiesport. [naam medeverdachte 5] heeft de benodigde spullen afgegeven bij [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 5] gaat in de vroege ochtend van 21 april 2020 het ECT-terrein op. Hij zit in de auto (Mercedes station) van [naam medeverdachte 1] . Gedurende de tijd dat hij op het ECT-terrein is heeft hij veelvuldig contact met [naam medeverdachte 3] . In de loop van de ochtend van 22 april rijden [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 5] van het terrein af. Uit verdere berichten en ook bevindingen van de douane blijkt dat [naam medeverdachte 5] na een achtervolging en een crash heeft weten te ontkomen. Later diezelfde ochtend gaat [naam medeverdachte 5] naar de woning van [naam medeverdachte 1] , die wel is aangehouden, om incriminerende spullen weg te halen.
[naam medeverdachte 1]
De rol van [naam medeverdachte 1] is die van chauffeur. Hij rijdt op 21 april 2020 het ECT-terrein op met zijn eigen auto. Gedurende de tijd dat [naam medeverdachte 1] op het ECT-terrein is houdt hij contact met [naam medeverdachte 3] . De volgende ochtend op 22 april rijdt [naam medeverdachte 1] met zijn auto het terrein af, vlak achter een andere auto. Dit wordt opgemerkt door de douane en er volgt een achtervolging, die voor de door [naam medeverdachte 1] bestuurde auto eindigt tegen een boom in Brielle. [naam medeverdachte 1] wordt vervolgens aangehouden. In zijn fouillering wordt een PGP-telefoon, een ECT pas en een sleutel van een Peugeot aangetroffen. Deze sleutel past bij een op het ECT-terrein aangetroffen kloonvoertuig. In dit voertuig zijn spullen aangetroffen die verband houden met activiteiten rond het uithalen van cocaïne uit containers. Dit is hetzelfde voertuig als dat op 14 april is ingereden, zo blijkt uit beelden. [naam medeverdachte 1] is op deze beelden door de politie herkend. Uit gesprekken tussen [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] blijkt dat [naam medeverdachte 1] een vergoeding krijgt voor zijn werkzaamheden.
[naam medeverdachte 4]
is als securitymedewerker aanwezig, zo blijkt uit dienstroosters en Encrochat-berichten, op het moment dat [naam medeverdachte 1] het ECT-terrein op rijdt. Blijkens de berichten is hij degene die de poort heeft geopend. Hij wordt op de hoogte gehouden van de voortgang van de uithaal.
[naam medeverdachte 6]
Uit berichten blijkt dat er contact is tussen [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 3] over de stand van zaken rond de uithalers. Daarnaast krijgt [naam medeverdachte 6] de opdracht om foto’s te maken van de positie van een ‘boot’ en om een boeking te checken. De rechtbank stelt vast dat het niet anders kan zijn dan dat deze opdrachten in het kader van de onderhavige zaak zijn gedaan.
[naam medeverdachte 6] geeft later die dag aan dat er geen “loca” beschikbaar is en kennelijk lukt het hem ook niet om iemand te bereiken die als zodanig kan functioneren. Hieruit blijkt dat [naam medeverdachte 6] een actieve rol heeft bij de organisatie en uitvoering van de uithaal. Na de aanhouding van [naam medeverdachte 1] hebben [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 6] nog contact over de (zwijgende) proceshouding van [naam medeverdachte 1] en over de inhoud van zijn fouillering (autosleutel kloonauto).
6.2.4.
Zaaksdossier 3 (invoer 600 kilo cocaïne, 24 april 2020)
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde ten aanzien van zaaksdossier 3 niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering partieel zal worden vrijgesproken.
6.2.5.
Zaaksdossier 5 (invoer 300 kilo cocaïne, 6 mei 2020)
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde ten aanzien van zaaksdossier 5 niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering partieel zal worden vrijgesproken.
6.2.6.
Zaaksdossier 7 (invoer 2013 kilo cocaïne, 6 juni 2020)
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde ten aanzien van zaaksdossier 7 niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering partieel zal worden vrijgesproken.
6.2.7.
Conclusie feiten 2 en 3
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de invoer van een partij cocaïne van 750 kg cocaïne. Tevens is bewezen dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van een partij cocaïne rond 21 april 2022.
6.3.
Beoordeling feit 1 (deelname criminele organisatie)
Toetsingskader
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11B van de Opiumwet is in essentie dezelfde toets noodzakelijk aan de (juridische) kaders die gelden bij art. 140 van het Wetboek van Strafrecht. Er dient sprake te zijn van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk heeft het plegen van (o.a.) Opiumwetmisdrijven. Van deelname is sprake indien men behoort tot het samenwerkingsverband en bewezen kan worden dat een deelnemer (tenminste) wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door/binnen het samenwerkingsverband waar hij of zij deel van uitmaakt. Daarbij geldt dat om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer, die persoon tenminste hetzij een aandeel heeft in, hetzij ondersteunt, de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van het betreffende criminele samenwerkingsverband. Om te kunnen spreken van een dergelijke organisatie is verder nodig dat blijkt van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen/rechtspersonen met een bepaalde organisatiegraad, hetgeen kan blijken uit gemeenschappelijke regels en doelstellingen, maar ook uit een zekere gelaagdheid van het samenwerkingsverband en/of een rolverdeling tussen de individuele deelnemers binnen het samenwerkingsverband. Ook interne vormen van sanctioneren en benoemen van overtreden van die regels, maar ook een gezamenlijk optreden naar buiten, kunnen wijzen op het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
Beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er gedurende enige tijd een goed georganiseerd en hecht crimineel samenwerkingsverband (CSV) heeft bestaan dat zich bezighield met de invoer van grote partijen cocaïne in Nederland. Er was een duidelijke taakverdeling, waarbij niet alleen de uithalers een plaats hadden, maar de logistiek werd verzorgd en het CSV de beschikking had over twee omgekochte beveiligingsmedewerkers in de haven.
De kernactiviteit van het CSV was het invoeren van grote partijen cocaïne. Uitgaande van een groothandelsprijs in Nederland van ongeveer 22.000 euro per kilo cocaïne, gaat het om een totaalwaarde van vele tientallen miljoenen euro’s.
In meer samenvattende zin kan ieders rol in het CSV als volgt worden gekenschetst.
[naam medeverdachte 3] was de leider van het samenwerkingsverband, hij bepaalde de hoofdlijnen en onderhield via Encrochat de externe contacten met betrekking tot partijen cocaïne. Maar hij zag ook scherp toe op een juiste uitvoering van de afgesproken taken en werkzaamheden binnen het CSV. [naam medeverdachte 2] was plaatsvervanger van [naam medeverdachte 3] in lopende zaken, en werd door [naam medeverdachte 3] betrokken bij veel beslissingen binnen het CSV. [naam verdachte] en [naam medeverdachte 4] waren beiden werkzaam als beveiligingsbeambte bij Securitas, maar waren in werkelijkheid de ogen en de oren van het CSV in de haven, en lieten andere leden van het CSV (en/of (andere) uithalers) op illegale wijze toe tot het haventerrein. Zij verleenden daarnaast op het haventerrein allerlei hand- en spandiensten, onder andere wanneer één of meer leden van het CSV zich illegaal op het haventerrein bevonden (bijvoorbeeld door het verstrekken van voeding). [naam medeverdachte 5] was onder meer verantwoordelijk voor de logistieke kant van de uithaal-activiteiten. Hij verzorgde en bewaarde de benodigde apparatuur en had een logistieke rol bij de organisatie van uithalers/soldaten. [naam medeverdachte 7] laat zich typeren als de penningmeester van het CSV. [naam medeverdachte 3] stemde met hem (en/of [naam medeverdachte 2] ) de betalingen af, ook aan leden van het CSV (of derden) die geldelijk beloond werden voor hun werkzaamheden binnen het CSV. [naam medeverdachte 7] voerde veelal een en ander uit, hierbij soms ondersteund door [naam medeverdachte 5] .
[naam medeverdachte 6] had tot taak informatie rondom de cocaïnetransporten te verzamelen; hij werd daarbij met name aangestuurd door [naam medeverdachte 3] . [naam medeverdachte 6] had verder ten behoeve van het CSV contacten met (mogelijk) corrupte (of te corrumperen) derden en besprak ook hun financiële vergoedingen. De rol van [naam medeverdachte 1] was met name die van chauffeur bij het illegaal betreden van het haventerrein. Ook verrichtte hij andere hand- en spandiensten, zoals het huren van een garagebox waar een zgn. kloonauto werd gestald.
Conclusie
Bewezen is dat [naam verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
6.4.
Beoordeling feit 4 (witwassen)
6.4.1.
Partiële nietigheid dagvaarding
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde onder feit 4 onvoldoende is bepaald en daarmee niet voldoet aan de eis die in artikel 261 Wetboek van Strafvordering wordt gesteld. Dit deel van de dagvaarding moet dan ook nietig worden verklaard.
Beoordeling
Dit beroep op de nietigheid van de dagvaarding wordt verworpen. Gelet op de bewoordingen van de tenlastelegging, bezien tegen de achtergrond van het dossier, alsmede de bespreking daarvan ter zitting, is voldoende duidelijk waarop dit deel van de tenlastelegging betrekking heeft en waartegen [naam verdachte] zich moest verdedigen. De dagvaarding voldoet daarom, ook ten aanzien van feit 4, aan de vereisten van artikel 261, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
6.4.2.
Witwassen
Tenlastelegging
De rechtbank leest de tenlastelegging zo dat er een keuze gemaakt dient te worden tussen de a en b variant van artikel 420bis Sr, omdat in de tenlastelegging tussen beide varianten ‘dan wel’ is opgenomen. De officier van justitie heeft ook niet toegelicht dat dit per tenlastegelegd onderdeel anders beoordeeld zou moeten worden. De rechtbank zal de tenlastelegging dan ook op deze wijze betrekken bij de beoordeling van het verwijt ter zake witwassen.
Toetsingskader
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 420bis Sr (HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, bevestigd in HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1137) volgt de volgende maatstaf:
Witwassen kan bewezen worden verklaard wanneer ofwel op grond van de beschikbare bewijsmiddelen een rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf waaruit de betreffende voorwerpen afkomstig zijn ofwel, indien dit verband niet kan worden gelegd, dat het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Afkomstig uit (eigen) misdrijf
In de woning van [naam verdachte] zijn contante geldbedragen in beslag genomen van in totaal € 10.510,- en ook veel luxe goederen, waaronder merkkleding en tassen. Daarnaast zijn facturen en aankoopbewijzen aangetroffen waaruit blijkt dat er veel contante betalingen zijn verricht, voor met name merkartikelen zoals Louis Vuitton en Balenciaga. Verder werd bij de woning een motorfiets van het merk Harley Davidson aangetroffen en in beslag genomen. Op de eettafel lag voorts een BMW autosleutel, die bleek te horen bij een BMW X4 met kenteken [kentekennummer 2] , die in de buurt van de woning werd aangetroffen. Ook de BMW is in beslag genomen.
Uit de gegevens die door ICOV zijn verstrekt blijkt dat [naam verdachte] en zijn echtgenote over de jaren 2015 tot en met 2019 per jaar aan netto inkomen variërend tussen circa € 23.080,- en € 31.896,- ontvingen. Dit maakt dat de aanwezigheid van de contante gelden, luxe goederen, BMW en de Harley Davidson niet kan worden verklaard uit legale inkomsten van [naam verdachte] . De verdediging heeft aangevoerd dat er extra inkomsten waren uit diverse andere bronnen. Deze verklaring is echter op geen enkele wijze onderbouwd, waardoor nader onderzoek naar die verklaring niet mogelijk is geweest.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat [naam verdachte] in ieder geval een bedrag van € 150.000.- heeft ontvangen voor het doorlaten van een partij cocaïne. Dit alles maakt dat het verweer wordt verworpen.
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 bewezenverklaard dat [naam verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich richtte op de invoer van verdovende middelen. De rechtbank acht gelet daarop en op grond van de beschikbare bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de in de woning van [naam verdachte] aangetroffen contante geldbedragen, luxe goederen en de onder hem in beslag genomen auto en motor, zoals onder 4 is tenlastegelegd, van misdrijf afkomstig zijn.
Omdat [naam verdachte] een deelnemer van de criminele organisatie was, oordeelt de rechtbank dat deze geldbedragen en goederen afkomstig zijn uit zijn eigen misdrijf. Op grond van de beschikbare bewijsmiddelen kan dus een rechtstreeks verband gelegd worden met een bepaald misdrijf van [naam verdachte] waaruit deze geldbedragen en goederen afkomstig zijn.
Artikel 420bis, lid 1, onder a Sr: verbergen en verhullen
Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, hebben ‘verbergen’ en ‘verhullen’ als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder a Sr betrekking op gedragingen die erop zijn gericht het zicht op - onder andere - de herkomst van voorwerpen te bemoeilijken. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken. Van ‘verhullen’ zal al sprake kunnen zijn als door bepaalde constructies een mistgordijn wordt opgeworpen dat weliswaar enig zicht op het voorwerp en de daarbij betrokken personen toelaat, maar het niet mogelijk maakt om met enige zekerheid de (legale) herkomst en de rechthebbende vast te stellen (zie het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236).
Zowel de BMW X4 als de Harley Davidson die onder [naam verdachte] in beslag zijn genomen stonden op naam van [naam persoon 4] . Uit de bewijsmiddelen blijkt echter dat deze voertuigen zijn aangeschaft door en in elk geval eigendom zijn van [naam verdachte] . Hierover wordt in chatberichten gesproken door zijn broer [naam medeverdachte 2] met [naam medeverdachte 3] . [naam medeverdachte 2] geeft hierbij aan dat hij net van zijn vader hoort dat ‘hij’ een X4 heeft gehaald. Ook heeft hij een motor. [naam medeverdachte 2] zegt vervolgens “hij denkt auto op andersmans naam is niks aan de hand, maar vriend je werkt in een loge en mensen worden al verdacht binnen de loge… hij is de lul met deze uitgaven en elke dag deze auto rijden. Hij denkt mijn broer haalt, ik haal ook, maar zijn positie en mijn positie is heel anders”. Tevens heeft [naam verdachte] vele foto’s op zijn telefoon staan in relatie tot de BMW X4 en de Harley Davidson. De rechtbank ziet deze gedragingen -in samenhang bezien- als zijnde constructies waarmee een mistgordijn wordt opgeworpen om de rechtmatige eigenaar, zijnde [naam verdachte] , te verbergen en te verhullen.
Ten aanzien van de BMW X4 en de Harley Davidson kan dus het witwassen zoals onder 4, sub a tenlastegelegd, bewezen worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het door [naam verdachte] in zijn woning aanwezig hebben van de contante geldbedragen, alsmede de genoemde luxe goederen, waaronder de kleding, horloges en sieraden, niet aangemerkt kan worden als een verhullingshandeling in de zin van artikel 420bis, lid 1, onder a Sr. Dit maakt, omdat de rechtbank op basis van de inhoud van de tenlastelegging aan een beoordeling van de b-variant van artikel 420bis Sr niet toekomt, dat [naam verdachte] met betrekking tot deze geldbedragen en goederen partieel zal worden vrijgesproken van het witwassen daarvan.
Gewoontewitwassen
Uit het dossier is gebleken dat bij verdachte sprake is van “eenvoudig witwassen”. De strafbepaling van art. 420ter Sr. ziet niet op die variant van witwassen, zodat reeds hierom [naam verdachte] zal moeten worden vrijgesproken van gewoontewitwassen.
6.5.
Beoordeling feit 5 (omkoping)
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat [naam verdachte] in de ten laste gelegde periode als beveiliger in dienst was bij Securitas en in die functie werkzaam was op het ECT-terrein. Het was zijn taak om het ECT-terrein te bewaken en de veiligheid op dit terrein te waarborgen. Hij hield in dat kader vanuit de centrale beveiligingsloge toezicht op de toegangspoort van dit terrein en was bevoegd om toegangspassen te verstrekken en handmatig de slagbomen van de toegangspoort te openen. Hij had de plicht om te waarborgen dat alleen aan daartoe bevoegde personen de toegang tot het terrein werd verschaft.
Hiervoor is reeds vastgesteld dat [naam verdachte] samen met [naam medeverdachte 4] de ogen en oren van het CSV rond [naam medeverdachte 3] waren in de haven. Zij lieten andere leden van het CSV (en/of (andere) uithalers) op illegale wijze toe op het haventerrein en verleenden daarnaast op het haventerrein allerlei andere hand- en spandiensten. Aan hen werden hiervoor giften, bestaande uit grote contante geldbedragen, beloofd en ook daadwerkelijk gegeven. In de Encrochat-gesprekken werd expliciet gesproken over de geldelijke beloningen voor de betrokkenen bij de uithaal en wanneer en hoe die werden verstrekt. Ook [naam medeverdachte 4] en [naam verdachte] spraken daar met elkaar over. Uit de Encrochat-gesprekken wordt duidelijk dat zij voor een geslaagde uithaal van 500 kilo cocaïne een geldbedrag van € 150.000,- ontvingen als beloning. Dat bedrag ontvingen zij ook bij de geslaagde uithaal op 14-15 april 2020 van 750 kilogram cocaïne. Dat blijkt onder ander uit een Encrochat-bericht tussen [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] , waarin [naam verdachte] zegt dat het normaal gesproken ‘150’ was voor 500 kilogram en hij daarom voor 750 kilogram wel meer dan ‘150’ had verwacht. Voor een niet geslaagde uithaal kregen de deelnemers aan de uithaal ook een geldbedrag aan borg. De beloningen werden uitgekeerd na afloop van de uithaal en konden dan worden opgehaald bij of via [naam medeverdachte 7] , de penningmeester van het CSV. Daarnaast staat, gelet op de bevindingen bij de doorzoeking van zijn woning op 30 juni 2020, ook vast dat [naam verdachte] in die periode beschikte over een grote hoeveelheid contant geld en over een recent (op 16 april 2020) aangekochte personenauto van het merk BMW. Dit in samenhang bezien is voldoende voor het bewijs met betrekking tot het aannemen van de giften. Dat er geen direct bewijs is voor de fysieke overdracht(en) van dit geld, zoals is aangevoerd, doet daar niet aan af.
Verder wordt vastgesteld dat [naam verdachte] het aannemen van deze beloften en giften (illegale inkomsten) heeft verzwegen tegenover zijn werkgever en hij daarmee handelde in strijd met de goede trouw.
Conclusie
Het onder 5 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
6.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 t/m 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te
Rotterdam en/of Schiedam,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten ( voor zover bekend),
verdachte en [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 4] en
[naam medeverdachte 7] en [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 3] ,
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10
derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
hij,
op een tijdstip in de periode van 1 april 2020 tot en
met 6 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
een
(grote) hoeveelhe
id cocaïne, te weten (in ieder geval):
- (ongeveer) 750 kilo cocaïne op of omstreeks 14/15 april 2020
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij,
in de periode van 1 april 2020 tot en met 23 april 2020 te
Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland en/of in Spanje,
tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te
bereiden en/of te bevorderen,
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te
hebbende verdachte en verdachtes mededaders :
-in persoon, en/of via (chat)berichten contact met één of meer
mededader(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het uithalen van voornoemde cocaïne en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of
geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het
haventerrein te verblijven en-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te vervoeren;
4.
hij,
op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van
1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam en/of
(elders) in Nederland,:
a)
van voorwerpen, te weten voertuigen,
de herkomst en/of de vindplaats verborgen , dan wel verhuld wie de rechthebbende op deze voorwerpen is
terwijl hij, verdachte, telkens wist
dat bovenomschreven voorwerpen telkens geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
5.
hij,
op tijdstippen in de periode van 1 april 2020 tot en
met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland
meermalen (telkens) anders dan als ambtenaar, namelijk als
medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij Securitas B.V. naar aanleiding van
hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan
wel zal doen of nalaten, een of meer gifte(n) en een of meer belofte(s) heeft aangenomen,
namelijk, één of meerdere grote (contante) geldbedragen en belofte(s) tot het geven van grote (contante) geldbedragen heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

7.1.
Kwalificatie
Feit 5 (omkoping)
Artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is met ingang van 1 januari 2015 (Stb. 2014, 445) gewijzigd. De delictsomschrijving van passieve niet-ambtelijke omkoping in lid 1 luidt sinds deze wijziging:
‘Hij die, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking of optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift, belofte of dienst aanneemt dan wel vraagt.’
De opsteller van de tenlastelegging is bij het onder 5 ten laste gelegde ten onrechte uitgegaan van de delictsomschrijving in artikel 328ter lid 1 (oud) Sr, zoals die luidde voor deze wijziging, namelijk:
‘Hij die, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking of optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift, belofte of dienst aanneemt dan wel vraagt, en dit aannemen of vragen in strijd met de goede trouw verzwijgt tegenover zijn werkgever of lastgever.’
Daardoor is het bestanddeel van de huidige delictsomschrijving ‘in strijd met zijn plicht in zijn betrekking’ niet opgenomen in de tenlastelegging van feit 5 en in de noodzakelijkerwijs daarop voortbouwende bewezenverklaring. Dit betreft een kernbestanddeel van dit delict. De rechtbank is van oordeel dat het onder 5 bewezen verklaarde daarom niet voldoet aan de delictsomschrijving en om die reden niet kan worden gekwalificeerd als handelen in strijd met artikel 328ter lid 1 Sr. Het bepaalde in lid 3 van artikel 328ter Sr, namelijk dat onder handelen in strijd met zijn plicht als bedoeld in de voorgaande leden in elk geval wordt begrepen het in strijd met de goede trouw tegenover de werkgever of lastgever verzwijgen van het aannemen dan wel vragen van een gift, belofte of dienst, maakt dat niet anders. Het onder 5 bewezen verklaarde voldoet ook niet aan enige andere delictsomschrijving en levert daarom geen strafbaar feit op.
De rechtbank zal [naam verdachte] ten aanzien van feit 5 ontslaan van alle rechtsvervolging.
Feiten 1 t/m 4
De onder 1 t/m 4 bewezen feiten leveren op:
1. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde lid, vierde lid, vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
3. medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, het zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;

4.eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd.

7.1.
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de onder 1 t/m 4 bewezen feiten uitsluiten.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
[naam verdachte] heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig hield met de invoer van cocaïne, vanuit diverse landen in Zuid-Amerika naar Nederland. Het ging daarbij steeds om zeer grote partijen van (tenminste) enkele honderden kilo’s cocaïne. [naam verdachte] is binnen deze criminele organisatie in ieder geval betrokken geweest bij de invoer van een grote partij cocaïne en bij het treffen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van een tweede partij cocaïne. Het ging daarbij steeds om zeer grote partijen van (tenminste) enkele honderden kilo’s cocaïne.
Het criminele samenwerkingsverband waarvan hij deel uitmaakte, was goed georganiseerd en zeer hecht; dit zijn aanwijzingen dat deze organisatie (ook buiten de ten laste gelegde periode) al langere tijd actief was gezien het feit dat vanaf de onderzochte periode (vanaf 1 april 2020) de organisatie al in volle omvang actief was. Er bestond binnen de organisatie een duidelijke taakverdeling. Voor het importeren van deze grote hoeveelheden cocaïne werd onder meer gebruik gemaakt van beveiligingsmedewerkers op het ECT-terrein, die deel uitmaakten van het criminele samenwerkingsverband. [naam verdachte] was één van die beveiligingsmedewerkers en vervulde vanuit die functie een cruciale rol binnen de criminele organisatie. Hij was, samen met (in ieder geval) nog een beveiligingsmedewerker, de ogen en de oren van het CSV in de haven. Hij hield onder meer in de gaten wat er gebeurde met containers met cocaïne en of er douane in de buurt was tijdens de uithaalpoging. Hij liet ook
andere leden van het CSV (en/of (andere) uithalers) op illegale wijze toe tot het haventerrein. Hij verleende daarnaast op het haventerrein allerlei hand- en spandiensten.
De criminele organisatie waartoe [naam verdachte] behoorde heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan in het algemeen gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, zoals (zeer) ernstige geweldsmisdrijven. Maar bij bijkomende criminaliteit gaat het ook om de (tussen)handel in cocaïne en een veelheid door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. [naam verdachte] heeft hier kennelijk geen oog voor gehad en was blijkbaar slechts uit op eigen financieel gewin. Dit rekent de rechtbank hem stevig aan.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd en gepleegd. De invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe over een langere periode zijn ernstige misdrijven. Aan opzettelijke invoer van cocaïne zijn hoge wettelijke strafmaxima verbonden, alleen al ter voorkoming van het ontstaan en in stand houden van de binnenlandse markt. Ook handelingen gericht op de voorbereiding van invoer van cocaïne worden om die reden met aanzienlijke straffen bedreigd.
[naam verdachte] heeft zich verder schuldig gemaakt aan het eenvoudig witwassen van een BMW X4 en een Harley Davidson. Alle vormen van witwassen vormen een ernstige bedreiging van de legale economie en tasten de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving.
Bij het bepalen van de uiteindelijke de strafmaat wordt in licht strafmatigende zin meegewogen dat niet is gebleken dat door [naam verdachte] en/of zijn mededaders bij de uitvoering van de feiten geweld is gebruikt of dat er mee is gedreigd. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de pleegperiode van de bewezen verklaarde feiten relatief kort is geweest.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 april 2022 gezien dat de verdachte geen relevante eerdere veroordelingen heeft.
9.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 juni 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
Op basis van de justitiële voorgeschiedenis, referentinformatie en het gesprek met de reclassering blijken er geen specifieke aandachtspunten op sociaal maatschappelijk gebied.
Een adequate inschatting van het recidiverisico is niet mogelijk, omdat de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering acht interventies of toezicht niet nodig.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat bestraffing in afdoende mate afschrikwekkend moet zijn, enerzijds voor de verdachte in de toekomst, maar anderzijds ook voor anderen die overwegen soortgelijke misdrijven te gaan plegen. Ook dient de strafduur zodanig te zijn dat daarmee de ernst van de gepleegde misdrijven en de verdere gevolgen ervan worden onderstreept. Het concrete aandeel van de verdachte in de feiten, ook afgezet tegen dat van de andere (mede)plegers, is bij dit alles duidelijk mede bepalend voor de uiteindelijke duur van de op te leggen gevangenisstraf.
Gezien de ernst van de concrete misdrijven, de cruciale rol van [naam verdachte] binnen de criminele organisatie en het feit dat hij hierbij misbruik heeft gemaakt van zijn positie als beveiligingsbeambte acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Daarnaast zal de rechtbank in strafmatigende zin rekening houden met het gegeven dat zij deels tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie in zijn vordering.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10.Voorlopige hechtenis

Door de verdediging is verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen wegens het ontbreken van gronden, dan wel de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren tot aan het onherroepelijk worden van de strafzaak. De officier van justitie heeft zich hier tegen verzet en heeft verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis niet verder te verlengen en dus de facto op te heffen bij einduitspraak.
In het bevel schorsing van de voorlopige hechtenis is bepaald dat de schorsing loopt tot aan de einduitspraak. Dit maakt dat de voorlopige hechtenis thans van rechtswege herleeft. Gelet op de op te leggen straf ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen. Gelet op de inhoud van de veroordeling van heden zijn de ernstige bezwaren en de gronden voor voorlopige hechtenis gegeven. Het verzoek van de verdediging wordt afgewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57 en 420 bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 t/m 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het onder 5 bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het onder 1 t/m 4 bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte;
wijst af het verzoek van de verdediging tot voortzetting van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.K. van Zanten en J.S. Beukema, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te
Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend),
verdachte en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 4] en/of
[naam medeverdachte 7] en/of [naam medeverdachte 5] en/of [naam medeverdachte 6] en/of [naam medeverdachte 8] en/of [naam medeverdachte 3]
,
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10
derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
art 10 lid 5 Opiumwet
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 11b lid 1 Opiumwet
2.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en
met 6 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
(grote) hoeveelheden cocaïne, te weten (in ieder geval):
- ( ongeveer) 750 kilo cocaïne op of omstreeks 14/15 april 2020 en/of
- ( ongeveer) 600 kilo cocaïne op of omstreeks 24 april 2020 en/of
- ( ongeveer) 300 kilo cocaïne op of omstreeks 6 mei 2020 en/of
- ( ongeveer) 2013 kil0 cocaïne op of omstreeks 6 juni 2020
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
3.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 23 april 2020 te
Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland en/of in Spanje,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren
en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden
cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te
bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven
bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
-in persoon, telefonisch en/of via (chat)berichten contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
-een loods geregeld en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of
geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het
haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen en/of
-(vervolgens) deze verdovende middelen, al dan niet in een container en/of
voertuig, met behulp van anderen het haventerrein laten afvoeren/vervoeren
en/of
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te
vervoeren;
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
4.
hij,
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam en/of
(elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
a)
van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en)
en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats verborgen en/of
verhuld, dan wel verborgen gehouden of verhuld wie de rechthebbende op dit
voorwerp/deze voorwerpen is en/of dit voorwerp/deze voorwerpen voorhanden gehad
dan wel
b)
een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en)
en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of
omgezet, en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere
geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of
voertuigen, gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en)
dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig(e)
misdrijf/misdrijven;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
5.
hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en
met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland
meermalen, althans eenmaal, (telkens) anders dan als ambtenaar, namelijk als
medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij Securitas B.V. naar aanleiding van
hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan
wel zal doen of nalaten, een of meer gifte(n) en/of een of meer belofte(s),
namelijk, één of meerdere grote (contante) geldbedragen heeft aangenomen, en
dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn
werkgever;
art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht