ECLI:NL:RBROT:2022:6707

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
10/750311-20 en 10/960470-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de verkrijging van Encrochat-data in strafzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, waarbij de rechtmatigheid van de verkrijging van Encrochat-data centraal stond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de data zijn verkregen binnen het kader van het onderzoek 26Lemont, dat in Frankrijk is uitgevoerd met de nodige rechterlijke machtigingen. De verdediging heeft betoogd dat de verkrijging van deze data onrechtmatig was, onder andere vanwege schendingen van het Unierecht en het ontbreken van adequate waarborgen voor de bescherming van geheimhouderinformatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de rechter-commissaris in Nederland een extra toets heeft uitgevoerd, waardoor de rechtmatigheid van de verkregen data gewaarborgd was. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging tot voeging van aanvullende stukken en het horen van getuigen afgewezen, en heeft geconcludeerd dat de Encrochat-data rechtmatig zijn verkregen. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor zijn rol in een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/750311-20 en 10/960470-16
Datum uitspraak: 10 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 10 februari, 11 februari, 15 februari, 16 februari, 18 februari, 23 februari, 8 maart, 23 maart, 24 maart, 20 mei en 10 juni 2022.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de afzonderlijke dagvaardingen van hierboven genoemde parketnummers. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. M. Luijpen en E.J.V. Pols (hierna te noemen: de officier van justitie) hebben gevorderd:
ten aanzien van parketnummer 10/750311-20 (onderzoek Flamenco)
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 (met partiële vrijspraak van zaaksdossier 3) en 3 t/m 5 ten laste gelegde;
ten aanzien van parketnummer 10/960470-16 (onderzoek Marufo)
  • vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 3 t/m 5 ten laste gelegde;
in beide zaken
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging ten aanzien van de rechtmatigheid van de verkrijging van de Encrochat-data
De verdediging heeft de rechtbank, in het kader van een aanhoudingsverzoek, gewezen op een uitspraak van het Franse Cour de Cassation, dat op 1 februari 2022 in een strafzaak Encrochat-gerelateerde vragen heeft voorgelegd aan het Franse Constitutionele Hof. De uitkomst van die procedure is volgens de verdediging rechtstreeks van belang voor de Encrochat-zaken in Nederland, zoals de zaak Flamenco (hierna ook: Flamenco).
Vervolgens heeft de verdediging gesteld dat, in verband met een (aantal) schending(en) van/inbreuk(en) op het Unierecht, prejudiciële vragen dienen te worden gesteld aan het Europese Hof van Justitie en dat het onderzoek ook om die reden zou moeten worden aangehouden. Daarbij is verwezen naar eerdere uitspraken van hetzelfde Hof, die -al dan niet in onderlinge samenhang bezien- relevant zouden zijn voor de rechtmatigheid van de opslag, de verkrijging en het gebruik van Encrochat-gegevens in de zaak Flamenco. Een voorstel tot de formulering van prejudiciële vragen is uitgewerkt op de pagina’s 56 en 57 van de pleitaantekeningen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de zaken 26Lemont en Flamenco niet los van elkaar kunnen worden gezien. De gegevens die zijn verkregen in 26Lemont vormen tevens de hoeksteen van het bewijs in de zaak Flamenco. Daardoor werken (onherstelbare) vormverzuimen en andere schendingen in (voorbereidende onderzoeken bij) het onderzoek 26Lemont door in de beoordeling van de rechtmatigheid van de verkrijging van de Encrochat-data in de zaak Flamenco.
Tegen deze achtergrond dient de verdediging op een reële manier de rechtmatigheid van het gepresenteerde bewijs te kunnen beoordelen, zodat er sprake is van een “effective remedy” als bedoeld in art. 13 EVRM. Dat is volgens de verdediging niet het geval geweest, doordat onderliggende stukken bij het onderzoek Flamenco (zoals de overeenkomst tot het instellen van een Joint Investigation Team (hierna: JIT) en de originele Franse machtigingen) niet aan het dossier zijn toegevoegd. Eerdere verzoeken van de verdediging om het openbaar ministerie opdracht te geven tot toevoeging van deze stukken zijn door de rechtbank ten onrechte afgewezen.
Er is sprake van een ernstige inbreuk op de grondrechten van de gebruikers van de Encrochat-toestellen, zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag bestond. Gedurende de onderzoeksperiode is alle dataverkeer dat liep via Encrochat vastgelegd en ontcijferd, terwijl niet tegen alle gebruikers van Encrochat-toestellen een redelijk vermoeden bestond van schuld ter zake, kort gezegd, het in een georganiseerd verband plegen of beramen van misdrijven. Er is (aldus) een niet evenredig opsporingsmiddel ingezet.
Door de wijze van inzet van de bijzondere opsporingsmiddelen in het onderzoek 26Lemont, die heeft geleid tot vastlegging van de Encrochat-data, is eveneens een onbekende hoeveelheid aan geheimhouderinformatie vastgelegd. De politie en de officier van justitie hebben daarna op onrechtmatige wijze kennis kunnen nemen van die informatie. Uit stukken die aan de rechtbank zijn overgelegd blijkt dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Niet kan worden uitgesloten dat de inhoud van geheimhouderberichten is meegenomen in bijvoorbeeld TCI-informatie of in tactische overwegingen, en langs die weg onrechtmatig in het onderzoek Flamenco is gebruikt.
Er kan bovendien geen beroep worden gedaan op het vertrouwensbeginsel vanwege de inzet van een JIT als vorm van rechtshulp tussen Frankrijk en Nederland, zodat ook om die reden het beroep op het vertrouwensbeginsel niet opgaat. Daarnaast is aannemelijk -onder meer op basis van overgelegde stukken uit Engeland- dat Nederland op een aantal manieren vergaand betrokken is geweest bij het tot stand brengen van de interceptietool die is gebruikt in Frankrijk. De rechtbank is hierover door het openbaar ministerie moedwillig onjuist, onvolledig en in strijd met de werkelijkheid geïnformeerd. Ook dit staat in de weg aan een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Dit alles mondt uit in het standpunt dat het bewaren, verkrijgen en gebruiken van de Encrochat-data onrechtmatig is en als zodanig een onherstelbaar en zeer ernstig vormverzuim oplevert, ook in de zaak Flamenco. Op grond hiervan dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair is op basis van dit vormverzuim bewijsuitsluiting bepleit van alle Encrochat-data, hetgeen tot algehele vrijspraak zal moeten leiden.
Indien de rechtbank dit standpunt niet zou volgen is aanvullend aangevoerd dat het ontbreken van een adequate onderzoeks- en/of toetsingsmogelijkheid van de totale Encrochat-data door de verdediging leidt tot schending van art. 6 EVRM, naast en in aanvulling op de gevolgen van de schending van art. 8 EVRM. Daarbij is er tevens op gewezen dat de rechter moet zorgen voor equality of arms tussen openbaar ministerie en verdediging, en zorg dient te dragen dat de behandeling van de strafzaak conform art. 6 EVRM plaatsvindt. Daartoe is het onmisbaar dat door de verdediging kennis kan worden genomen van alle onderliggende stukken en heeft de verdediging herhaald dat (alsnog) een groot aantal getuigen moet kunnen worden gehoord.
De verdediging stelt dat -hoewel formeel volgens het openbaar ministerie de verdenking tegen het bedrijf Encrochat centraal stond- in werkelijkheid de opsporing van andere/nieuwe strafbare feiten door feitelijke gebruikers van Encrochat-toestellen bij het onderzoek voorop stond. Dit maakt de inzet van de bevoegdheden in 26Lemont onrechtmatig ten opzichte van de gebruikers van deze Encrochat-toestellen. Art. 126uba Sv biedt daartoe geen afdoende wettelijke basis. Ook om die reden moet de verdediging -na aanhouding van het onderzoek- alsnog toegang krijgen tot de originele Franse stukken aangaande de in Frankrijk toegepaste bijzondere opsporingsmiddelen.
4.2.
Beoordeling
Hiervoor heeft de rechtbank het standpunt van de verdediging inzake de rechtmatigheidsaspecten van de verkrijging van de Encrochat-data (samengevat) weergegeven. Allereerst wil de rechtbank enkele algemene kaders schetsen die zij heeft toegepast bij de verdere beoordeling van deze zaak.
4.2.1.
Algemene kaders; de taak van de zittingsrechter in de strafrechtelijke procedure en bij de bewijswaardering
Bewijswaardering door de rechter is het wegen van het totale eindbeeld dat ontstaat bij de volledige beoordeling van de bewijsmiddelen. Indien op dat punt geen redelijke twijfel overblijft ter zake bepaalde feiten en omstandigheden, dan zijn die feiten wettig en overtuigend bewezen. Dat bepaalde feiten en omstandigheden niet zijn uit te sluiten, is daarbij niet relevant en als zodanig een onjuist criterium bij het waarderen van het bewijs.
In de kern is de (zittings)rechter verder gehouden om er voor te zorgen dat “the procedure als a whole” fair is. De uitwerking van dit basisbegrip is afhankelijk van de bijzonderheden van de betreffende zaak. Daarbij zijn, uiteraard, algemene grondregels aan te wijzen. Indien bepaalde aspecten niet of niet geheel kunnen worden gerealiseerd, kan/kunnen (afdoende) “counterbalancing measure(s)” er voor zorgen dat de strafzaak toch conform artikel 6 EVRM/47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (verder: het Handvest) is gevoerd.
4.2.2.
Algemene inleiding
De laatste jaren bleek in veel onderzoeken naar zwaardere vormen van criminaliteit, al dan niet in een georganiseerd verband, dat verdachten gebruik maakten van zogenaamde PGP-toestellen. Encrochat was één van de aanbieders die diensten aanbood op het gebied van PGP-(tele)communicatie.
Bij Encrochat lag voor de gebruiker het accent op de beveiliging van de communicatie, inclusief het (kunnen) wissen van gegevens die niet in handen van derden -waaronder politie en justitie- mochten vallen. Het is in Nederland als zodanig toegestaan om PGP-apparatuur zoals een Encrochat-toestel te gebruiken voor datacommunicatie. Daar tegenover staat -zeker in algemene zin- dat, zodra passende rechterlijke machtigingen worden verleend, de opsporingsinstanties gerechtigd zijn om, met inachtneming van de voorwaarden die worden gesteld in/aan een dergelijke machtiging, de betreffende communicatie op te nemen/vast te leggen, te ontcijferen/ontsleutelen en vervolgens te gebruiken als bewijsmiddel in een strafrechtelijk onderzoek. Dergelijke inspanningen zijn -onder die condities- rechtmatig, en vormen pas aanleiding tot nader onderzoek door de rechter indien er (tenminste) een begin van aannemelijkheid aanwezig is dat er op concrete punten mogelijk sprake is geweest van handelen in strijd met die machtiging en/of van ander onrechtmatig handelen.
Toegespitst op het onderzoek Flamenco betekent dit het volgende. De in Flamenco gebruikte data zijn verkregen binnen het onderzoek 26Lemont (hierna: 26Lemont). In 26Lemont zijn deze data fysiek onder bereik van politie en justitie gekomen door de inzet in Frankrijk van Franse apparatuur op basis van Franse rechterlijke machtigingen. Deze machtigingen komen, zo begrijpt de rechtbank, in essentie neer op de bevoegdheden hacken/ontcijferen/ontsleutelen en het (daarbij) tappen/onderscheppen/vastleggen van telecommunicatiegegevens. In het dossier Flamenco blijkt het daarbij te gaan om geschreven gesprekken en/of foto’s. Hierna zal de rechtbank toetsen of de gevolgde werkwijze rechtmatig is geweest.
4.2.3.
De inzet van bevoegdheden in het onderzoek 26Lemont bij de verkrijging van de Encrochat-data
Aan de rechtbank en de verdediging zijn stukken uit 26Lemont beschikbaar gesteld. Deze beogen afdoende inzicht te verschaffen in de verkrijging van de Encrochat-data in het onderzoek 26Lemont. Ook wordt hierin uiteengezet op welke wijze de verdere verstrekking van deze (Encrochat-)gegevens vanuit 26Lemont aan (o.a.) Flamenco is verlopen, en de voorwaarden die daarbij van kracht waren. Een van deze stukken is het proces-verbaal van 20 september 2020, waarin de rechter-commissaris een uitgebreide toelichting geeft bij het verlenen van een machtiging als bedoeld in art. 126uba Sv, in combinatie met een (machtiging tot het geven van een) bevel tot het opnemen van (tele)communicatie als bedoeld in art. 126t Sv. Deze machtigingen zijn door de rechter-commissaris verlengd op 28 april 2020, 21 mei 2020 en 18 juni 2020, telkens onder de voorwaarden die eerder waren verbonden aan de initiële machtiging. Ook heeft de rechter-commissaris in hetzelfde proces-verbaal uiteengezet op welke wijze en onder welke voorwaarden de in 26Lemont verkregen data door die zaaksofficieren mochten worden verstrekt aan (officieren van justitie van) andere strafrechtelijke onderzoeken.
De aanvullende voorwaarden die de rechter-commissaris stelde aan het mogen toepassen van deze bevoegdheid laten zien dat aan de zijde van de rechter-commissaris, maar ook bij de zaaksofficieren van 26Lemont, nadrukkelijk oog bestond voor de mogelijke (neven)effecten voor derden, onder wie de gebruikers van de Encrochat-toestellen, bij de verstrekking van Encrochat-gegevens uit 26Lemont aan andere strafrechtelijke onderzoeken. Ook volgt uit deze stukken dat door de officieren van justitie van 26Lemont pas informatie is verstrekt aan de officier van justitie in het onderzoek Flamenco
nadatde rechter-commissaris daartoe uitdrukkelijk afzonderlijk toestemming had verleend. Deze aanvullende rechterlijke toets kent de wet als zodanig niet: art. 126dd Sv regelt normaal de overdracht van gegevens tussen onderzoeken. Het staat de officier van justitie echter vrij om, zeker wanneer een meer dan beperkte inbreuk op grondrechten van derden voorzienbaar is -of tenminste reëel mogelijk wordt geacht- en er (dus) een rechterlijke machtiging noodzakelijk is, aan de rechter-commissaris te verzoeken om een aanvullende toetsing te doen. Over dit punt komt de rechtbank hierna aanvullend te spreken.
De rechtbank stelt vast dat in 26Lemont de BOB-bevoegdheden zijn gebruikt uit titel V van het eerste boek van het Wetboek van Strafvordering. Titel V draagt als aanhef:
Bijzondere bevoegdheden tot opsporing voor het onderzoek naar het beramen of plegen van ernstige misdrijven in georganiseerd verband. Dit maakt dat er binnen 26Lemont onderzoek moest worden gedaan naar de verdenking dat een aantal personen in onderlinge samenwerking strafbare feiten pleegde. Onderzoek 26Lemont ziet op de verdenking dat de verdachten in 26Lemont medeplichtig zijn geweest aan strafbare gedragingen van (andere) personen tegen wie de verdenking luidt dat zij, op hun beurt, deelnemen aan een veelheid van
anderecriminele samenwerkingsverbanden als bedoeld in titel V
.Ook blijkt uit de aanvraag en verstrekking van de machtigingen in 26Lemont dat voor zowel officieren van justitie als voor de rechter-commissaris duidelijk was dat de informatie die zou worden verkregen door de inzet van de BOB-bevoegdheden in de zaak tegen Encrochat, in strafrechtelijke zin eveneens van waarde zou kunnen blijken te zijn in andere strafrechtelijke onderzoeken. Een aantal andere strafrechtelijke onderzoeken is meteen al beschreven en meegenomen in de vorderingen en de daarbij behorende (aanvraag)processen-verbaal. Deze onderzoeken zijn daardoor meegenomen door de rechter-commissaris in de daarop verleende machtigingen. Hieruit blijkt al dat vanaf het begin ook is gedacht aan de mogelijkheden die de inzet van de bevoegdheden tegen Encrochat zou kunnen bieden voor andere strafrechtelijke onderzoeken. Het onderzoek Flamenco staat echter los van het zelfstandig strafrechtelijk onderzoek dat werd ingesteld naar de verdachten binnen het onderzoek tegen Encrochat, en er is in de uitvoering steeds sprake geweest van te onderscheiden strafrechtelijke onderzoeken.
4.2.4.
Vorderingen aan providers die beschikken over bepaalde (telecommunicatie)data
De Encrochat-data zijn verkregen via inzet van de hiervoor besproken bijzondere opsporingsbevoegdheden. Voor andere onderzoeksvragen (bijvoorbeeld opvragen van zendmastgegevens), die vallen onder het hoofdstuk
Bevragen informatie die is opgeslagen bij de provider op grond van de dataretentie-regels, geldt het navolgende. Anders dan de verdediging stelt, is naar het oordeel van de rechtbank inmiddels binnen Nederland in de praktijk een afdoende werkwijze tot stand gebracht binnen de bestaande kaders van het Wetboek van strafvordering. De praktijk is de navolgende. De officier van justitie vordert telecomgegevens, indien en voor zover nodig met een machtiging van de rechter-commissaris. Dit gebeurt op basis van Europeesrechtelijke rechtspraak, en in weerwil van de Nederlandse wettelijke regeling in het Wetboek van strafvordering, die immers op dit punt de officier van justitie aanwijst als bevoegde juridische autoriteit. Dit recent gevormde (uitvoerings)kader is in deze strafzaak niet nagekomen. Dit is een logisch gevolg van het moment van bevragen en vooral door de omstandigheid dat die bevraging toentertijd niet werd gezien als een
rechterlijketaak. De rechtbank ziet hier weliswaar een onherstelbaar vormverzuim, maar volstaat met deze vaststelling, rekening houdend met de aard en inhoud van de gemaakte inbreuk en omdat het openbaar ministerie inmiddels wel de geëigende rechterlijke toetsing laat uitvoeren. Daarnaast leidt naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de gerezen verdenkingen geen twijfel dat ook bij een voorafgaande rechterlijke toetsing ten aanzien van de hier besproken gegevens door de rechter-commissaris een machtiging zou zijn verleend.
4.2.5.
Andere onderzoeken en vervolgtoetsing
Voor het onderzoek Flamenco heeft de rechter-commissaris op uitdrukkelijk verzoek van het openbaar ministerie beoordeeld of de aard en omvang van de verdenking tegen het criminele samenwerkingsverband waar het onderzoek Flamenco op zag, afdoende was voor het kunnen verstrekken van de in 26Lemont verkregen (Encrochat-)gegevens. Pas nadat de rechter-commissaris deze vraag bevestigend had beantwoord, werden de concrete onderzoeksresultaten ten aanzien van een beperkt aantal (samenhangende) Encrochat-accounts verstrekt aan het onderzoek Flamenco. De rechtbank stelt vast dat in Flamenco aldus naast en in aanvulling op het bepaalde in art. 126dd Sv (overdracht informatie uit eerdere opsprongsonderzoeken tussen officieren van justitie onderling) een aanvullende rechterlijke toets is uitgevoerd door de rechter-commissaris, waarbij -in essentie- opnieuw is getoetst aan de vereisten voor het kunnen verlenen van een machtiging ex art. 126uba Sv. Dat feitelijk sprake zou zijn (geweest) van één onderzoek, zoals door de verdediging is gesteld, blijkt nadrukkelijk niet uit deze gang van zaken. Ook anderszins is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van meer verband tussen de onderzoeken 26Lemont en Flamenco dan dat een aantal verdachten in Flamenco gedurende enige tijd gebruiker is geweest van een of meer Encrochat-toestellen.
Gebruik van moderne communicatiemiddelen verloopt complex, zoals ook in 26Lemont. Terwijl de server van Encrochat zich bevond in Frankrijk, was dat in de zaak Flamenco niet het geval voor de gebruikers van de betreffende Encrochat-toestellen. Zij bevonden zich in Nederland. Deze omstandigheid is een gevolg van de keuze van de verdachten voor Encrochat-toestellen, niet een bewuste keus of bedoeling van de Franse (of Nederlandse) justitiële autoriteiten en/of politie. De rechtbank ziet om die reden, anders dan de verdediging heeft gesteld, in de wijze van handelen door de Franse justitiële autoriteiten geen bewuste inbreuk op de Nederlandse soevereiniteit of andere inbreuk op de Nederlandse rechtsorde. Nederland was bekend met de voorgenomen werkwijze, doordat in elk geval Nederlandse officieren van justitie en Nederlandse politieambtenaren kennis droegen van de voorgenomen werkwijze door de Franse justitiële autoriteiten. Daar komt nog bij dat de Nederlandse rechter-commissaris voorafgaand aan de inzet van de Franse bevoegdheden/machtigingen in 26Lemont, machtigingen als bedoeld in de artt. 126t Sv en 126uba Sv heeft verleend en verlengd gedurende de gehele periode dat -op basis van de Franse machtigingen- de Encrochat-data werden verkregen. De omstandigheid dat deze machtigingen uiteindelijk
niet behoefden te worden gebruiktvanwege de feitelijke uitvoering van de hack en tap in Frankrijk, maakt dat niet anders.
4.2.6.
Gevolgen voor de zaak Flamenco
Vertrouwensbeginsel en (door)werking art. 149b Sv
In Frankrijk en Nederland zijn door de rechter in essentie dezelfde machtigingen voor bijzondere opsporingsbevoegdheden verleend: de combinatie van een hackbevoegdheid (inclusief decryptie/ontcijfering) in combinatie met een tapbevoegdheid, dus het heimelijk opnemen en vastleggen van vertrouwelijke telecommunicatie. De Nederlandse stukken (machtigingen en onderliggende vorderingen en aanvraag-processen-verbaal) versterken het vertrouwen in de in Frankrijk gevolgde toetsingskaders en daaropvolgende vastlegging van datacommunicatie.
De verdediging maakt geen onderscheid tussen dataretentie (en de daarop gebaseerde rechtspraak van o.a. het EU-hof) en de gang van zaken in het onderzoek 26Lemont. In deze zaak zijn door de rechter in Nederland en in Frankrijk machtigingen verleend voor de inzet van BOB-bevoegdheden. Deze machtigingen zijn, vanwege de fysieke aanwezigheid van de dataserver en de beschikbaarheid van het benodigde interceptiemiddel, daadwerkelijk gebruikt in Frankrijk. De wijze van totstandkoming van de in Frankrijk gebruikte interceptietechniek en -apparatuur is daardoor bij de beoordeling van de verkregen resultaten niet van belang.
Hierna zal de rechtbank de criteria schetsen die zij zal hanteren bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de verkrijging van de Encrochat-data in de zaak Flamenco. De technische bijzonderheden van de wijze waarop Encrochat de PGP-diensten aanbood, zoals de plaats waar de (Encrochat-)server zich (fysiek) bevond en de vereiste apparatuur om deze communicatie te kunnen vastleggen en ontsleutelen, bepalen in niet onbelangrijke mate de wijze waarop bijzondere opsporingsbevoegdheden konden worden ingezet/toegepast; bevoegdheden waarvoor ook in Nederland (voorafgaand) een machtiging was verleend.
De rechtbank kent, in lijn met de vaste rechtspraak van de Hoge Raad, grote betekenis toe aan het vertrouwensbeginsel dat van toepassing is bij het vragen en verlenen van rechtshulp op basis van een verdrag. Dat geldt eens te meer indien het land waar de opsporingshandelingen zijn verricht partij is bij het EVRM, zoals in deze zaak: Frankrijk. De rechtbank mag, behoudens serieus te nemen aanwijzingen voor het tegendeel, er van uitgaan dat de bevoegde Franse justitiële autoriteit, de onderzoeksrechter, de bij Franse wet toegekende bevoegdheden op een adequate, juridisch juiste en verdragsconforme wijze heeft toegepast. Hetzelfde geldt voor het handelen van andere justitiële autoriteiten en dat van de Franse politie. Uit het vertrouwensbeginsel vloeit verder voort dat de inhoud van stukken die zien op de (in Frankrijk) toegepaste opsporingsmethoden/-bevoegdheden, naar waarheid zijn opgesteld. Daardoor kunnen de (vertaalde) stukken die dienaangaande door het openbaar ministerie zijn overgelegd, dienen als afdoende basis voor de verdere beoordeling van de rechtmatigheid van de in Frankrijk ingezette opsporingsmiddelen/-methodieken. Er is geen begin van aannemelijkheid dat sprake is geweest van onrechtmatigheden bij het Franse opsporingsonderzoek. De verdediging heeft daartoe geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd en ook anderszins is van dergelijke feiten en omstandigheden niet gebleken. Het voorafgaande overleg en afstemming tussen Franse en Nederlandse openbaar ministerie en politie maken dit niet anders. De Nederlandse deelnemers aan dergelijke overleggen wisten immers dat de verleende (Nederlandse) machtigingen niet konden worden geëffectueerd bij gebrek aan technische (hulp)middelen om de hack/decryptie en tap te kunnen uitvoeren; evenzeer was in Nederland bekend dat die middelen in Frankrijk wel aanwezig waren. Voor misbruik van bevoegdheden bij het opsporingsonderzoek vanuit Nederland ziet de rechtbank, anders dan gesteld door de verdediging, geen enkele aanwijzing. De omstandigheid dat sprake is van rechtshulp in de vorm van een JIT maakt niet dat de Nederlandse opsporingsambtenaren en/of officieren van justitie (mede)verantwoordelijk worden voor de wijze van inzet van de bevoegdheden in Frankrijk door de Franse politie en justitie. Het JIT creëert immers geen nieuwe bevoegdheden, maar beoogt de wijze van uitvoering van rechtshulp optimaal te faciliteren.
Is door de concreet gevolgde werkwijze sprake van inzet van een disproportioneel onderzoeksmiddel?
Het hoeft geen betoog dat de vastlegging, de decryptie, de nadere analyse van de Encrochat-data en het verdere gebruik daarvan in een concreet opsporingsonderzoek inbreuken op konden leveren op het (grond)recht om vertrouwelijk te kunnen communiceren, maar ook in meer algemene zin inbreuken kunnen opleveren op de privacybepalingen van art. 8 EVRM bij de gebruikers van dergelijke toestellen. De aard en omvang van de Franse en Nederlandse rechterlijke machtigingen zijn naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de inhoud van de daaraan voorafgaande rechterlijke toetsingen, in alle opzichten een afdoende juridische basis voor deze inbreuken. Dat geldt ook voor de (latere) overdracht van de data van een aantal Encrochat-accounts vanuit 26Lemont naar het onderzoeksteam Flamenco. Die gegevens zijn immers pas verstrekt en gebruikt nadat de rechter-commissaris aanvullend en gericht had getoetst. Aldus zijn de rechten van (overigens op dat moment nog
anonieme) gebruikers van deze Encrochat-accounts in het onderzoek Flamenco aanvullend en zeer wezenlijk beschermd: de rechter-commissaris toetste voorafgaand aan de verstrekking van dergelijke data of dergelijke informatie zou worden gebruikt in een onderzoek naar strafbare feiten die vallen binnen voorwaarde 7 van de machtiging (voor zover in Flamenco van belang): “De vergaarde informatie/telecommunicatie zal slechts ter beschikking worden gesteld voor onderzoeken naar strafbare feiten die naar hun aard, in georganiseerd verband gepleegd of beraamd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken, (…).”. Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een disproportioneel opsporingsmiddel.
Is een afdoende toetsing naar de rechtmatigheid mogelijk geweest?
Blijft vervolgens de vraag of de verdediging in afdoende mate de rechtmatigheid van de verkrijging van de Encrochat-data heeft kunnen toetsen.
In deze zaak zijn aan de verdediging de initiële Nederlandse machtigingen en onderliggende vorderingen uit 26Lemont, na een rechterlijke toets ex art. 149b Sv, ter beschikking gesteld en toegevoegd aan het strafdossier. Aldus hebben de raadslieden de inhoud van die stukken kunnen betrekken in de verdediging en kon de verdediging de gang van zaken dienaangaande toetsen.
De verdediging heeft zeer ruime tijd voor de inhoudelijke behandeling de beschikking gekregen over de complete dataset die is verstrekt aan het onderzoeksteam Flamenco vanuit 26Lemont. De verdediging heeft met behulp van het bevragingssysteem Hansken afdoende gelegenheid gehad om deze (complete) dataset te bevragen/onderzoeken. Daarmee is de verdediging in de gelegenheid geweest het gevormde dossier te toetsen op, kort gezegd, volledigheid en evenwichtigheid.
Recht op contra-expertise
Anders dan bepleit door de verdediging bestaat er geen onbeperkt recht op contra-expertise. De wet geeft daartoe kaders, alsmede is dit recht nader vormgegeven in de rechtspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden voor nader onderzoek. Hierbij is tevens van belang dat er door de verdediging geen concrete voorstellen zijn gedaan tot onderzoek of nader onderzoek van de data, naast de mogelijkheden die al zijn geboden door de rechtbank. Evenmin zijn er concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die, in redelijkheid, maken dat zonder een dergelijk gericht en concreet aanvullend onderzoek niet langer sprake zou zijn van een volledig en evenwichtig onderzoek. Om die reden bestaat er geen noodzaak tot het (doen) uitvoeren van het verzochte aanvullende onderzoek.
Geheimhouderinformatie
Met betrekking tot de door de verdediging gestelde schending van geheimhouderrechten, met name toegespitst op telecommunicatie/gesprekken via PGP-toestellen, overweegt de rechtbank het volgende. Bij politie en justitie was ten tijde van de interceptie van de datacommunicatie niet bekend dat (en welke) accounts hoorden bij een geheimhouder. Bovendien kan telecommunicatie die is doorgezonden door derden, die geen geheimhouder zijn (onder wie verdachten), ook vallen onder het geheimhoudingsrecht. In het totale opgevangen/ontcijferde materiaal is getracht om onbedoeld onderschepte data die vallen onder het professioneel verschoningsrecht, buiten het onderzoek en het strafdossier te houden. Dit zou anders zijn indien sprake zou zijn geweest van gespreksinhoud die na een separate machtiging van de rechter-commissaris verder kan worden onderzocht. Overigens is ook daarvan de rechtbank in de zaak Flamenco niet gebleken. Evenmin ziet de rechtbank aanwijzingen dat het openbaar ministerie op dit punt doelbewust onjuiste informatie heeft verstrekt. De verdediging heeft niet aangevoerd dat zich in de (Encrochat-)dataset van het onderzoek Flamenco geheimhouderinformatie bevindt, maar heeft uitsluitend in meer algemene en abstracte zin gewezen op de mogelijke gevaren van de gecombineerde inzet van de opsporingsmiddelen ex artt. 126t en 126uba Sv op de wijze zoals in de zaak 26Lemont. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat er zich geheimhouderinformatie bevindt tussen die Encrochat-data. Evenmin is aannemelijk geworden dat in de zaak Flamenco dergelijke informatie op enigerlei wijze is ingezet bij de opsporing of anderszins een rol heeft gespeeld. Om die reden ziet de rechtbank ook op dit punt geen noodzaak voor aanvullend onderzoek en zal zij de nadere onderzoekswensen van de verdediging op dit punt afwijzen.
Onvolledigheid gesprekken
Uit het rapport van het NFI volgt dat van de totale communicatie-dataset ongeveer 4% ontbreekt. Dat is een percentage van het totaal, niet een verschijnsel dat steeds optrad tijdens afzonderlijke chatgesprekken. Het NFI-rapport geeft nadere uitleg en noemt een aantal mogelijke oorzaken van de (uiteindelijk) niet volledige vastlegging van de telecommunicatie. Eén daarvan is dat (delen van) gesprekken door de gebruikers zijn gewist. Daarnaast worden enkele technische oorzaken benoemd. Overigens is ook bij andere (bijzondere) opsporingsbevoegdheden de realiteit dat vaak geen volledig beeld ontstaat van (bijvoorbeeld) de (tele)communicatie tussen bepaalde verdachten en/of derden. Dit aspect speelt steeds een rol bij de totale waardering van hetgeen wél beschikbaar is aan informatie die in aanmerking kan komen als bewijsmiddel, waarbij uiteraard ook de inhoud en onderlinge samenhang van deze informatie dient te worden betrokken. De rechtbank zal bij de inhoudelijke beoordeling van de ten laste gelegde feiten de in het dossier opgenomen gesprekken/chats met gepaste behoedzaamheid betrekken bij de bewijslevering.
De rechtbank stelt tegelijkertijd vast dat de verdediging in geen van de zaken over enig onderdeel van de gesprekken in het dossier een andere/nadere uitleg heeft gegeven die maakt dat de bestaande bezwaren tegen de betreffende verdachte worden weggenomen of zelfs maar (enigszins) genuanceerd. Daarmee bestaan geen aanknopingspunten voor concreet nader onderzoek. De verdediging stelt zich met betrekking tot deze gesprekken, naast de verweren ter zake de rechtmatigheid, op het standpunt dat de betreffende verdachte niet de gebruiker is geweest van het betreffende Encrochat-account. Dit laatste aspect komt nader aan de orde in hoofdstuk 5 van dit vonnis, het onderdeel “Identificatie”.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat niets er op wijst dat de via het JIT ontvangen Encrochat-data onrechtmatig zouden zijn verkregen. Tot een verdere toetsing acht zij zich tegen die achtergrond niet gehouden. De door de verdediging aangekondigde, en inmiddels beschikbare (in Nederlandse vertaling in het dossier gevoegde) uitspraak van het Franse Cour de Cassation van 8 april 2022 geeft op dit punt geen aanleiding tot andere inzichten.
De rechtbank concludeert dat het dossier thans wat betreft de beschikbare chatgesprekken niet alleen volledig is, maar dat het -gelet op bovengenoemde toetsingsmogelijkheden voor de verdediging- ook op dit belangrijke punt evenwichtig is.
Toevoegen overeenkomst Joint Investigaton Team en stellen van prejudiciële vragen en (voorwaardelijke) verzoek(en) tot het horen getuigen
De rechtbank heeft eerder in tussenbeslissingen aangegeven waarom zij geen verdedigingsbelang zag voor het toevoegen van de JIT-overeenkomst aan de dossierstukken. Hetzelfde is het geval ter zake het stellen van prejudiciële vragen. Hetgeen nadien, in essentie als herhaling, door de verdediging is aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel op deze punten. De rechtbank ziet geen noodzaak voor het toevoegen van die stukken of voor het horen van de genoemde getuigen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen. Dit volgt uit de inhoud van hetgeen hiervoor is overwogen.
4.2.7.
Conclusie
De data in het onderzoek Flamenco zijn rechtmatig verkregen. Er is geen aanleiding om onrechtmatig handelen aan de zijde van politie en/of openbaar ministerie aan te nemen of het bestaan van een (ander) onherstelbaar vormverzuim. Er zijn geen aanwijzingen dat het openbaar ministerie met betrekking tot het opsporingsonderzoek de rechtbank doelbewust onjuist heeft voorgelicht. Voor een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie bestaat daarom geen aanleiding. Evenmin bestaat aanleiding tot uitsluiting van bepaalde gegevens/data als bewijsmiddel.

5.Identificatie

5.1.
Inleiding
De rechtbank zal hierna eerst enkele meer algemene opmerkingen maken over het gebruik van Encrochat-toestellen. Daarna zal de rechtbank voor een aantal accounts aangeven voor welke accounts zij van oordeel is dat met de wettelijk vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat een bepaalde verdachte de gebruiker is geweest van het/de betreffende Encrochat-account(s) in de gesprekken die de rechtbank hierna zal gebruiken voor het bewijs.
5.2.
Algemeen
Uit de beschrijving in het dossier van de werking van de Encrochat-toestellen/-accounts blijkt dat in deze zaak met deze aangepaste telefoontoestellen niet via spraak is gecommuniceerd. Video-/beeldbellen was niet mogelijk. Er konden per conversatie uitsluitend één op één tussen twee betrokken accounts tekst- en fotobestanden worden verzonden. De ’inbellende’ Encrochat-gebruiker diende zelf ook te beschikken over een Encrochat-toestel, en moest worden toegelaten als contact door de ontvanger van het bericht. Pas vanaf dat moment was onderling contact mogelijk. De toestellen waren beveiligd en waren voorzien van een tweetal codes, die correct moesten zijn ingevoerd alvorens het toestel kon worden gebruikt. Uit de feitelijke inhoud van de berichten volgt dat niet zelden werd gecommuniceerd over ernstige vormen van criminaliteit, zo laten de zaakdossiers in Flamenco zien. Daarnaast werd ook gecommuniceerd over meer persoonlijke zaken.
Er is geen direct fysiek contact (geluid/beeld) tussen de gebruikers vastgesteld, zodat de deelnemers aan een geschreven gesprek er van moesten kunnen uitgaan dat de andere gebruiker ook de persoon was voor wie de inhoud van het bericht was bestemd. Dat hierover geen onduidelijkheid bestond volgt in de (grote) meerderheid van de gesprekken al uit de inhoud van het betreffende gesprek. Soms bleek ook de bredere samenhang van chatgesprekken uit het doorsturen van een (deel van een) bericht aan een andere Encrochat- gebruiker, die aldus op de hoogte werd gehouden en/of uitvoering moest geven aan hetgeen eerder tussen anderen was besproken. Er zijn echter ook gesprekken aan te wijzen in het dossier waarbij de kennelijk ‘vaste’ gebruiker een (tijdelijke) andere gebruiker aankondigt, zodat de wederpartij in die conversatie dat weet. Daarnaast blijkt ook uit de inhoud van een deel van de gesprekken, die overduidelijk zien op voorbereiden en uitvoeren van ernstige strafbare feiten, dat de inhoud van deze berichten bestemd moet zijn geweest voor de beoogde, bij de verzender bekende gebruiker van het andere account/toestel. Ook de inhoud van de gesprekken waarbij werd besloten een of meer Encrochat toestellen te vervangen wijst in deze richting: ieder moest meteen vanaf het begin van elkaar weten wie welk toestel/(Encrochat-)account gebruikte. Verder is te lezen dat eventuele (tijdelijke) onduidelijkheden ten aanzien van de persoon van een gebruiker expliciet werden aangestipt en snel werden opgelost. Vervangende toestellen, bijvoorbeeld na aanhouding van een verdachte, werden aan de gebruiker gegeven, waarbij blijkbaar alle contacten op het toestel al waren ingesteld. Er mochten bovendien geen namen worden gebruikt in deze telefoons, alleen zogeheten chatnamen.
5.2.1.
Conclusie
Gelet hierop dient voor de rechtbank als uitgangspunt dat een Encrochat-account in beginsel -behoudens expliciet aanwijzingen voor het tegendeel- door één persoon werd gebruikt, en dat die gebruiker ook bekend was bij de andere partij in een chat/conversatie.
5.3.
Identificatie per gebruiker
Hierna zal de rechtbank per account of accounts, in enigszins samengevatte vorm, weergeven op basis van welke bevindingen, zij tot het oordeel komt dat (een) bepaald(e) Encrochat-account(s) is/zijn gebruikt door een verdachte, en zo ja: wie dat is.
Superlegend
De gebruiker van het account Superlegend (hierna: Superlegend) verbleef gedurende enige tijd in Spanje. Hij is een gezamenlijk contact van [naam medeverdachte 1] en van [naam medeverdachte 2] . Superlegend vliegt naar Spanje op 23 november 2017, de dag dat het rijbewijs van [naam medeverdachte 1] werd ingevorderd door de politie vanwege een ernstige snelheidsovertreding. [naam medeverdachte 1] had Superlegend die dag naar het vliegveld gebracht en reed te hard op weg naar Rotterdam.
Die dag is [naam medeverdachte 3] vanaf Rotterdam Airport vertrokken naar Spanje.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 3] de gebruiker van het account Superlegend was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Givenchycom
In de vastgelegde chatgesprekken van de gebruiker van het account Givenchycom (hierna: Givenchycom) wordt o.a. gedetailleerd gesproken over een Mercedes, met bepaalde aanvullende bijzonderheden, die op naam van de vader van Givenchycom zal worden gezet. Het kenteken van de betreffende Mercedes met kenteken [kentekennummer 1] is op naam gezet van [naam persoon 1] , de vader van [naam medeverdachte 2] . In een andere chat van Givenchycom wordt gesproken over een kind van (bijna) 1 jaar oud. [naam medeverdachte 2] is de vader van een kind met die leeftijd; zijn zoon [naam zoon] is geboren op [geboortedatum 1] . Als [naam medeverdachte 2] aangeeft dat hij naar Almere gaat, en dat uit bakengegevens ook blijkt, wordt vastgesteld dat het toestel van het account Givenchycom daar (ook) aanstraalt, in plaats van -zoals gebruikelijk- in Schiedam en verdere omgeving van Rotterdam. Het account Givenchycom heeft bovendien frequent contact met account Limbertailor. Uit de inhoud van die gesprekken volgt dat Givenchycom en Limbertailor broers zijn. [naam medeverdachte 2] heeft een broer met de naam [naam medeverdachte 4] , geïdentificeerd als Limbertailor (zie hierna).
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 2] de gebruiker van het account Givenchycom was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Limbertailor
De gebruiker van het account Limbertailor (hierna: Limbertailor) is, zo blijkt uit de inhoud van de gesprekken van Limbertailor, werkzaam als beveiliger bij het bedrijf Securitas. Hij wordt ook wel aangeduid als “sec2”. Verder verwijst de rechtbank naar hetgeen hierboven bij Givenchycom al is opgemerkt over de (familie)band tussen Limbertailor en Givenchycom. Een door Limbertailor verzonden (werk)rooster blijkt exact overeen te komen met dat van [naam medeverdachte 4] .
Uit andere gesprekken blijkt dat Limbertailor samen met “koelie” in “de loge zit” en dat niet Limbertailor maar “koelie” de slagboom heeft geopend. Op 1 april 2020 wordt tussen Limbertailor en Superlegend tot 22.24 uur o.a. gesproken over het feit dat “koelie” “eigen mensen heeft binnengelaten”. Even later die dag wordt hierover een indringend gesprek gevoerd tussen Superlegend en Littletart, geïdentificeerd als de medeverdachte [naam medeverdachte 5] , en evenals [naam medeverdachte 4] werkzaam bij Securitas. Ook uit andere Encrochat-gesprekken volgt dat “koelie” en limbertailor beiden werkzaam zijn als beveiligers van het ECT-terrein, en dat ze op relevante momenten gelijktijdig dienst hadden.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 4] de gebruiker van het account Limbertailor was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Tweedepiloot, eeneentwee en jawocean
De gebruiker van account eeneentwee (hierna: eeneentwee) geeft in een gesprek op 7 april 2020 aan dat hij 28 jaar oud is. Verdachte [naam medeverdachte 1] is geboren op [geboortedatum 2] , en is ten tijde van bedoeld gesprek (dus) 28 jaar. Eeneentwee meldt aan Superlegend dat, nadat hij hem eerder naar het vliegveld heeft gebracht, op de terugweg zijn rijbewijs is ingevorderd vanwege een ernstige snelheidsovertreding. Uit aanvullend onderzoek volgt dat het rijbewijs van [naam medeverdachte 1] is ingevorderd op 23 november 2017 en dat op die dag [naam medeverdachte 3] met het vliegtuig is vertrokken vanaf Rotterdam Airport. Eeneentwee biedt zich in dit gesprek met Superlegend (opnieuw) aan als “soldaat” tegen een vergoeding van “120”.
[naam medeverdachte 1] wordt herkend als de chauffeur van de auto die op 14 april 2020 het ECT-terrein oprijdt.
Over Encrochat-toestellen van [naam persoon 2] : Tweedepiloot is “de oude van [naam persoon 2] ”. Zijn nieuwe gebruikersnaam is eeneentwee, wordt door Givenchycom aan Inanimateworld doorgegeven op 17 april 2020. [naam persoon 2] , Tweedepiloot en eeneentwee zijn dezelfde persoon, zo blijkt uit deze chat.
[naam medeverdachte 1] rijdt op 22 april 2020 op onbevoegde wijze het ECT-terrein af. Hij wordt achtervolgd door de douane en botst daarbij tegen een boom. [naam medeverdachte 1] blijkt na aanhouding in zijn onderbroek een sleutel te hebben verstopt van een auto, horend bij een op het haventerrein aangetroffen kloon-auto. Een dergelijke auto komt -inclusief valse kentekenplaten- uiterlijk geheel overeen met een auto die legaal het haventerrein op mag. Aansluitend wordt beslist dat de gebruiker eeneentwee een nieuwe Encrochat-telefoon en 10.000 euro krijgt.
Er wordt ook tussen Tiredlynx en Inanimateworld gesproken over [naam persoon 2] op 22 april 2020. “ [naam persoon 2] zit vast in Brielle” en “is tegen boom gereden”.
Andere verdachten stellen op enig moment vast dat [naam persoon 2] zijn eigen telefoon bij zich heeft gehad tijdens een criminele activiteit. [naam persoon 2] levert in de ogen van de anderen daardoor een risico op. [naam persoon 2] wordt in dat gesprek (ook) [voornaam medeverdachte 1] genoemd. De voornaam van [naam medeverdachte 1] is [voornaam medeverdachte 1] .
In de vervolgcommunicatie over afwikkeling van de schade aan de auto van de partner van [naam medeverdachte 1] vindt communicatie plaats via het account jawocean. Het betreft hier de schade die is ontstaan op 22 april 2020 tijdens een vlucht voor de douane, die eindigde tegen een boom.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 1] de gebruiker van de accounts Tweedepiloot, eeneentwee en jawocean was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Littletart
Op 1 april 2020 is een gesprek tussen Limbertailor en Superlegend, waarin Limbertailor doorgeeft dat “koelie” eigen activiteiten ontplooit met betrekking tot -zo begrijpt de rechtbank uit de verdere context- het illegaal binnenlaten van mensen op het ECT-terrein. Even later die dag (vanaf 22.50 uur) vindt het hierboven al weergegeven gesprek plaats tussen Superlegend en het account Littletart (hierna: Littletart). Uit dat gesprek volgt dat (ook) Littletart werkt op het ECT-terrein als beveiliger. Superlegend zegt immers duidelijk tegen Littletart dat hij (Littletart) alleen voor Superlegend c.s. mag werken. Ook benoemt Superlegend in ditzelfde gesprek richting Littletart zijn overall coördinerende rol bij de strafbare feiten: “Je weet dat ik alles in goede banen leid, van opzet tot uithaal samen met jullie” en “we zijn met zijn allen (een) dreamteam”. Bij een doorzoeking in de locker van [naam medeverdachte 5] op zijn werk is o.a. een briefje aangetroffen met een telefoonnummer dat is te relateren aan een medeverdachte. Ook is in de woning van [naam medeverdachte 5] een notitie gevonden met o.a. de woorden ‘super – superlegend’ en ‘petje givenchycom’.
Aan Littletart wordt door Superlegend op 22 april 2020 verteld hoe het verder is afgelopen met het uitrijden van [naam medeverdachte 1] . Superlegend vertelt: “Ik heb de ondervraging gelezen. Sleutel busje in zijn onderbroek gevonden en een niet geactiveerd dagpasje” en “bij binnen hadden jullie wel dienst en bij buitenrijden niet”. Opnieuw een duidelijke aanwijzing voor de hoedanigheid en identiteit van Littletart.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 5] de gebruiker van het account Littletart was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Derdepiloot
Van de gebruiker van account Derdepiloot (hierna ook: Derdepiloot) is bekend dat hij op 8 mei jarig is en dat hij gebruikt maakt van een witte BMW uit de 1-serie.
Uit een TEMS-meting / inzet IMSI-catcher op 1 mei 2020 volgt dat het toestel waarop het (Encrochat-)account Derdepiloot wordt gebruikt zich hoogstwaarschijnlijk bevindt op het adres [adres 1] te Rotterdam. Op andere tijdstippen straalt het toestel van Derdepiloot o.a. aan op een zendmast in Rotterdam aan de Bichou van IJsselmondelaan. Dit betreft een locatie in de woonomgeving van verdachte [naam medeverdachte 6] .
Verdachte [naam medeverdachte 6] is geboren op [geboortedatum 3] en woont op het adres [adres 1] te Rotterdam. Hij maakte toentertijd gebruik van een witte BMW uit de 1-Serie, waarvan het kenteken op naam stond van zijn zus.
Door Derdepiloot is op 14 april 2020 een foto verzonden, waarop Derdepiloot aan Superlegend laat zien dat hij alle voor de uithaal/switch benodigde goederen aanwezig heeft. De ruimte waar die foto is genomen komt zeer sterk overeen met een slaapkamer in de woning van [naam medeverdachte 6] , zo blijkt uit het politieonderzoek.
Derdepiloot krijgt opdrachten van Superlegend om goederen te kopen ten behoeve van een uithaal/switch. Vervolgens is op beelden te zien dat [naam medeverdachte 6] dergelijke goederen koopt. Het Encrochat-toestel van Derdepiloot straalt op dat moment aan in de omgeving van de winkels waar op beelden [naam medeverdachte 6] is te zien.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 6] de gebruiker van het account derdepiloot was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Tiredlynx
Uit een TEMS-meting / inzet IMSI-catcher op 6 mei 2020 volgt dat het toestel waarop het (Encrochat-)account Tiredlynx wordt gebruikt zich hoogstwaarschijnlijk bevindt op het adres [adres 2] te Pernis, een adres in de zeer directe woonomgeving van verdachte [naam verdachte] . [naam verdachte] woont in dezelfde straat op nummer 43.
Via het account Tiredlynx wordt een foto verstuurd waarop een kamer is te zien. Bij de doorzoeking in de woning van verdachte [naam verdachte] is een identieke combinatie aangetroffen van - in elk geval - televisie en meubel. Bovendien zijn er geen onverklaarbare verschillen gevonden tussen de beide kamers.
Tiredlynx krijgt op 16 mei 2020 “25”, en de rechtbank leest dit, mede op basis van andere chatberichten in het dossier, als 25.000 euro. Tiredlynx geeft aan dat hij met dat geld een stacaravan voor zijn gezin gaat kopen. Uit het dossier blijkt dat [naam verdachte] een stacaravan heeft gekocht.
Opvallend is verder dat op 28 mei 2020 zowel het eigen toestel van [naam verdachte] als het toestel van account Tiredlynx aanstralen op zendmasten in of in de omgeving van de Efteling te Kaatsheuvel. Op andere tijdstippen in de periode 25 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 is dat (eveneens gelijktijdig) het geval ten aanzien van een zendmast in de woonomgeving van [naam verdachte] in Pernis.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam verdachte] de gebruiker van het account Tiredlynx was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Inanimateworld en heronwaiter
Uit een TEMS-meting / inzet IMSI-catcher op 7 mei 2020 volgt dat het toestel waarop het (Encrochat-)account Inanimateworld (hierna: Inanimateworld) wordt gebruikt zich hoogstwaarschijnlijk bevindt op het adres [adres 3] te Rotterdam. Dat is het woonadres van verdachte [naam medeverdachte 7] .
Inanimateworld en, later, heronwaiter gebruiken de Nederlandse en de Turkse taal. Inanimateworld is kaal. Bijnamen van deze gebruiker zijn “kale” en “jumbo”. [naam medeverdachte 7] is (nagenoeg) kaal en is werkzaam als manager bij supermarktketen Jumbo. Ook blijkt een opmerking over een jong kind (leeftijd van 11 maanden) overeen te komen met die van het jongste kind (op dat moment) van [naam medeverdachte 7] .
De werktijden die worden genoemd in Encrochat-gesprekken over werktijden van Inanimateworld zijn te koppelen aan die van [naam medeverdachte 7] bij Jumbo.
Het toestel van Inanimateworld straalt vaak aan op de zendmast in de Jalonstraat te Rotterdam; deze zendmast staat in de directe woonomgeving van [naam medeverdachte 7] .
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 7] de gebruiker van de accounts Inanimateworld en heronwaiter was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

6.Waardering van het bewijs onderzoek Flamenco (10/750311-20)

6.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat [naam verdachte] dient te worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten. [naam verdachte] had een obsessieve hobby om alles na te trekken wat met de havenlogistiek te maken heeft. Uit zijn telefoon blijkt ook dat hij rondom dit onderwerp meer dan 1600 keer diverse sites heeft geraadpleegd. Er zijn wellicht wel meer dan 10.000 Bill of Ladings geraadpleegd en maar in 3 gevallen was daarmee in strafrechtelijke zin iets aan de hand. Uit niets blijkt dus dat [naam verdachte] stacknummers/locaties van containers heeft opgezocht of doorgegeven die verband houden met enig drugstransport waar hij voor wordt vervolgd. Niet kan worden vastgesteld dat [naam verdachte] , al dan niet in voorwaardelijk zin, opzet had op de invoer van cocaïne. Van medeplegen, dan wel medeplichtigheid daartoe, op de invoer of het verrichten van voorbereidingshandelingen kan, gelet op de geringe bijdrage, niet worden gesproken.
Met betrekking tot het veronderstelde criminele samenwerkingsverband geldt dat de eventuele rol van [naam verdachte] daarbij niet van dusdanig gewicht en importantie was dat wordt voldaan aan de eisen van gestructureerdheid en duurzaamheid. (Ook) voor dit feit dient daarom vrijspraak te volgen.
[naam verdachte] dient eveneens te worden vrijgesproken van witwassen, aangezien hij niet de rechtmatig eigenaar is van de stacaravan en de Mercedes. Beide voorwerpen behoren toe aan zijn schoonfamilie.
Ten slotte is aangevoerd dat [naam verdachte] dient te worden vrijgesproken van omkoping, omdat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt om hem voor dit feit te kunnen veroordelen. De personen waar dit feit volgens de tenlastelegging betrekking op heeft, hebben op geen enkele wijze direct of indirect contact met [naam verdachte] gehad.
6.2.
Beoordeling feiten 2 en 3
6.2.1.
Algemeen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de periode van 1 april 2020 tot en met 6 juni 2020 zijn er in de Rotterdamse haven op verschillende momenten grote hoeveelheden cocaïne ingevoerd door een of meer van de verdachten in deze zaak.
Dat het daadwerkelijk om cocaïne gaat en niet om andere vormen van contrabande, zoals door verschillende raadslieden is gesteld, is voor de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier evident. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bij de Rotterdamse haven ingevoerde contrabande/drugs vaak gaat om cocaïne: van alle onderschepte partijen smokkelwaar gaat het in een zeer substantieel deel om de invoer van grote(re) partijen cocaïne. In de onderschepte Encrochat-berichten tussen de verschillende verdachten wordt bovendien gesproken over geldbedragen in de orde van grootte die naar het oordeel van de rechtbank slechts kunnen passen bij de handel in/invoer van cocaïne. Daar komt nog bij dat in de zaaksdossiers 4, 5, 6 en 7 daadwerkelijk cocaïne in beslag is genomen, deels in Rotterdam door de Nederlandse politie en deels in Brazilië (1000 kilo) door de autoriteiten aldaar. Door de verdachten wordt in Encrochat-berichten gesproken in termen van “switch”, “soldaten” en “streep”. Dit zijn termen die tegen de geschetste achtergrond slechts in verband kunnen worden gebracht met de invoer en het uithalen van cocaïne.
De rechtbank verwerpt gelet op het voorgaande het standpunt van de verdediging dat het in de onderhavige zaaksdossiers zou kunnen gaan om iets anders dan cocaïne.
In de onderscheiden zaaksdossiers overweegt de rechtbank als volgt.
6.2.2.
Zaaksdossier 1 (invoer 750 kilo cocaïne, 14/15 april 2020)
Partiële vrijspraak
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat [naam verdachte] betrokken is geweest bij de invoer van 750 kilo cocaïne op 14/15 april 2020. Hij zal hiervan dan ook partieel worden vrijgesproken.
6.2.3.
Zaaksdossier 2 (voorbereidingshandelingen m.b.t. invoer cocaïne, 21 april 2020)
Wat is er gebeurd?
In de periode van 21-22 april 2020 is in de haven van Rotterdam een container aangekomen met daarin een hoeveelheid cocaïne. Deze container is niet uitgehaald. De container is de zogenoemde inspectiebuffer ingegaan van de douane. Uit de onderschepte Encrochat-berichten van het CSV rond [naam medeverdachte 3] blijkt dat in de periode van 20 tot 22 april 2020 voorbereidingen worden getroffen voor de invoer van deze partij cocaïne. Het voornemen was om bij het uithalen van de container gebruik te maken van de switchmethode.
Wie was betrokken?
Het CSV rond [naam medeverdachte 3] was betrokken bij de mislukte invoer/uithaal van deze container, zo blijkt onder meer uit de onderschepte Encrochat-berichten. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat door het CSV voorbereidingshandelingen zijn verricht ten behoeve van de invoer van de in deze container aangetroffen partij cocaïne. Bewezen is dat als medepleger betrokken zijn de verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 6] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] .
Rol individuele verdachten
[naam medeverdachte 2]
Uit de berichten tussen [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] blijkt dat er contact is geweest over de voortgang/gang van zaken rond de container/uithaal. [naam medeverdachte 2] is op de hoogte van wat er gebeurd. Hij regelt pasjes voor [naam medeverdachte 6] . Ook geeft hij pasnummers door (één van deze nummers is daadwerkelijk aangetroffen in de woning van [naam medeverdachte 6] op 30 juni 2020). Na afloop hebben [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] contact over het ongeluk dat [naam medeverdachte 1] heeft gehad. [naam medeverdachte 2] regelt de vergoeding voor de raadsman van [naam medeverdachte 1] . Daarnaast zorgt hij ervoor dat het Encrochat-toestel van [naam medeverdachte 1] wordt geblokkeerd en dat [naam medeverdachte 1] , zodra hij weer vrijkomt, een nieuwe Encrochat-telefoon krijgt.
[naam medeverdachte 4]
Uit de onderschepte Encrochat-berichten blijkt dat [naam medeverdachte 3] op 20 en 21 april met [naam medeverdachte 4] contact heeft over een ‘job’ de volgende dag (21 april). De cocaïne in de container die nog binnen moet komen zal door middel van de switchmethode worden veiliggesteld. [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] bespreken het beste moment dat de uithalers het terrein op moeten. [naam medeverdachte 4] zorgt voor pasjes. Uit de roosters van [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] blijkt dat beiden in dienst waren. [naam medeverdachte 5] heeft de poort geopend en [naam medeverdachte 4] zat op dat moment naast hem. Uit berichten blijkt verder dat [naam medeverdachte 4] [naam medeverdachte 3] op de hoogte houdt van de situatie op het ECT-terrein.
[naam medeverdachte 6]
krijgt op 20 april van [naam medeverdachte 3] te horen dat er de volgende dag een ‘job’ is. Hij krijgt de opdracht om 15 tassen te halen bij Aktiesport. Uit onderzoek naar de verkeersgegevens van de telefoon van [naam medeverdachte 6] blijkt dat hij op 20 april contact heeft gehad met Aktiesport. [naam medeverdachte 6] heeft de benodigde spullen afgegeven bij [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 6] gaat in de vroege ochtend van 21 april 2020 het ECT-terrein op. Hij zit in de auto (Mercedes station) van [naam medeverdachte 1] . Gedurende de tijd dat hij op het ECT-terrein is heeft hij veelvuldig contact met [naam medeverdachte 3] . In de loop van de ochtend van 22 april rijden [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 6] van het terrein af. Uit verdere berichten en ook bevindingen van de douane blijkt dat [naam medeverdachte 6] na een achtervolging en een crash heeft weten te ontkomen. Later diezelfde ochtend gaat [naam medeverdachte 6] naar de woning van [naam medeverdachte 1] , die wel is aangehouden, om incriminerende spullen weg te halen.
[naam medeverdachte 1]
De rol van [naam medeverdachte 1] is die van chauffeur. Hij rijdt op 21 april 2020 het ECT-terrein op met zijn eigen auto. Gedurende de tijd dat [naam medeverdachte 1] op het ECT-terrein is houdt hij contact met [naam medeverdachte 3] . De volgende ochtend op 22 april rijdt [naam medeverdachte 1] met zijn auto het terrein af, vlak achter een andere auto. Dit wordt opgemerkt door de douane en er volgt een achtervolging, die voor de door [naam medeverdachte 1] bestuurde auto eindigt tegen een boom in Brielle. [naam medeverdachte 1] wordt vervolgens aangehouden. In zijn fouillering wordt een PGP-telefoon, een ECT pas en een sleutel van een Peugeot aangetroffen. Deze sleutel past bij een op het ECT-terrein aangetroffen kloonvoertuig. In dit voertuig zijn spullen aangetroffen die verband houden met activiteiten rond het uithalen van cocaïne uit containers. Dit is hetzelfde voertuig als dat op 14 april is ingereden, zo blijkt uit beelden. [naam medeverdachte 1] is op deze beelden door de politie herkend. Uit gesprekken tussen [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] blijkt dat [naam medeverdachte 1] een vergoeding krijgt voor zijn werkzaamheden.
[naam medeverdachte 5]
is als securitymedewerker aanwezig, zo blijkt uit dienstroosters en Encrochat-berichten, op het moment dat [naam medeverdachte 1] het ECT-terrein op rijdt. Blijkens de berichten is hij degene die de poort heeft geopend. Hij wordt op de hoogte gehouden van de voortgang van de uithaal.
[naam verdachte]
Uit berichten blijkt dat er contact is tussen [naam verdachte] en [naam medeverdachte 3] over de stand van zaken rond de uithalers. Daarnaast krijgt [naam verdachte] de opdracht om foto’s te maken van de positie van een ‘boot’ en om een boeking te checken. De rechtbank stelt vast dat het niet anders kan zijn dan dat deze opdrachten in het kader van de onderhavige zaak zijn gedaan.
[naam verdachte] geeft later die dag aan dat er geen “loca” beschikbaar is en kennelijk lukt het hem ook niet om iemand te bereiken die als zodanig kan functioneren. Hieruit blijkt dat [naam verdachte] een actieve rol heeft bij de organisatie en uitvoering van de uithaal. Na de aanhouding van [naam medeverdachte 1] hebben [naam medeverdachte 3] en [naam verdachte] nog contact over de (zwijgende) proceshouding van [naam medeverdachte 1] en over de inhoud van zijn fouillering (autosleutel kloonauto).
6.2.4.
Zaaksdossier 3 (invoer 600 kilo cocaïne, 24 april 2020)
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde ten aanzien van zaaksdossier 3 niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering partieel zal worden vrijgesproken.
6.2.5.
Zaaksdossier 5 (invoer 300 kilo cocaïne, 6 mei 2020)
Wat is er gebeurd?
Op 6 mei 2020 is door de douane naar aanleiding van een anonieme melding in de haven van Rotterdam in een container met vaten bevroren sinaasappel-concentraat een hoeveelheid van 299,71 kg cocaïne aangetroffen en inbeslaggenomen. Deze container (nummer [containernummer 1] ) is omstreeks 19 april met het containerschip MSC [naam schip 1] vertrokken uit de haven van Santos in Brazilië. Uit Encrochat-berichten van en aan [naam medeverdachte 3] kan worden opgemaakt dat het de bedoeling was om de cocaïne middels pincodefraude van het haventerrein te halen en aansluitend naar een loods te brengen. In de loods moesten de vaten worden ontdooid, zodat de cocaïne eruit kon worden gehaald. De vaten zouden daarna met nieuw sinaasappel-concentraat worden aangevuld, zodat alles in orde zou lijken.
Wie was betrokken?
Uit de Encrochat-berichten blijkt dat het crimineel samenwerkingsverband (hierna ook: CSV) rondom [naam medeverdachte 3] in de weken voor 6 mei 2020 bij deze invoer betrokken was. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat als medeplegers bij deze invoer zijn betrokken de verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 6] . Verder is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten [naam medeverdachte 6] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 8] , tezamen en in vereniging met elkaar en anderen (onder wie [naam medeverdachte 2] ), voorbereidingshandelingen ten behoeve van deze invoer hebben verricht.
Rol individuele verdachten
[naam medeverdachte 2]
voert vanaf 9 april Encrochat-gesprekken met meerdere betrokkenen ( [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7] ) over een transport van 300 uit Braz, dat rond 8 mei aankomt en waarin hij blijkens de chat 3 (de rechtbank begrijpt 300, respectievelijk
3 kilo) heeft mee geïnvesteerd.
[naam medeverdachte 3] informeert op 5 mei bij [naam medeverdachte 2] of neef een heftruck kan rijden voor het werk morgen. [naam medeverdachte 2] zoekt vervolgens contact met [naam medeverdachte 6] en vraagt of hijzelf of [naam medeverdachte 8] (geïdentificeerd als [naam medeverdachte 8] , een neef van [naam medeverdachte 2] ) heftruck kan rijden. [naam medeverdachte 6] laat [naam medeverdachte 2] de volgende ochtend weten dat [naam medeverdachte 8] heftruck kan rijden en beschikbaar is. [naam medeverdachte 2] vraag [naam medeverdachte 6] om [naam medeverdachte 8] uit te leggen dat de spullen in vaten zitten en dat deze er in een loods uitgehaald moeten worden. Hij bericht [naam medeverdachte 3] dat [naam medeverdachte 8] de klus wil doen en dat hij vraagt wat hij gaat verdienen.
Op 6 mei laat [naam medeverdachte 3] aan [naam medeverdachte 2] weten dat de spullen direct vooraan in de container zitten en dat ze als het goed is met twee man in de loods zijn, waar de vaten met een warmteblazer moeten worden ontdooid. De vaten moeten daarna worden aangevuld met sinaasappel-concentraat. [naam medeverdachte 2] stuurt dit bericht door aan [naam medeverdachte 6] en houdt hem op de hoogte van de voortgang bij het lossen van de boot. Ook overlegt [naam medeverdachte 2] met [naam medeverdachte 4] , als deze vraagt of er deze week nog werk is – zoals [naam medeverdachte 3] hem eerder heeft gezegd. [naam medeverdachte 2] zegt dat er misschien werk is, maar dat dit nog niet zeker is.
Op 7 mei voert [naam medeverdachte 2] chatgesprekken met [naam medeverdachte 6] en met [naam medeverdachte 3] als blijkt dat het transport is onderschept. [naam medeverdachte 3] zegt dat hij de penningmeester hierover gaat benaderen en stuurt vervolgens een chat aan [naam medeverdachte 7] waarin hij hem condoleert met het geleden verlies.
[naam verdachte]
[naam medeverdachte 3] vraagt op 12 april 2020 aan [naam verdachte] wanneer de MSC [naam schip 1] uit Santos vertrekt; deze antwoordt dat het vertrek gepland staat op 19 april. [naam medeverdachte 3] vertelt dat hij “erop” heeft (de rechtbank begrijpt: dat hij (mee-)investeert of een ander zakelijk belang heeft in/bij dit drugstransport) en dat [naam verdachte] het stil moet houden. Op 4 mei vraagt [naam verdachte] aan [naam medeverdachte 3] of hij “de streep” nog standby moet zetten. [naam medeverdachte 3] bevestigt dat dit wel nodig is, waarop [naam verdachte] hem laat weten dat de streep een dagdienst heeft, en ook op 5 en 6 mei iets kan betekenen. [naam medeverdachte 3] vraagt of de streep op voorhand kan zien wat naar de scan gaat; [naam verdachte] antwoordt dat hij dat zal navragen.
Op 7 mei laat [naam verdachte] aan [naam medeverdachte 3] weten dat Loca is ingelogd en klaar staat, maar dat de bak eerst moet zijn vrijgegeven en eruit gereden. Op verzoek van [naam medeverdachte 3] checkt [naam verdachte] aan de hand van een toegezonden foto of het getoonde containernummer gereed staat. Hij laat [naam medeverdachte 3] vervolgens weten dat dit het geval is. ’s Avonds stuurt [naam verdachte] aan [naam medeverdachte 3] een nieuwsbericht waarin wordt gemeld dat de douane 300 kg cocaïne heeft onderschept in vaten met bevroren sinaasappelsap. Deze reageert met de opmerking dat het “game over” is.
[naam medeverdachte 8]
Uit Encrochat-gesprekken tussen [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] en vervolgens tussen [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 6] komt naar voren dat [naam medeverdachte 6] “neef [naam medeverdachte 8] ” zal vragen of hij heftruck kan rijden. Het dossier bevat een proces-verbaal waarin sms-berichten tussen de aan [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 8] toegeschreven telefoonnummers zijn geplaatst in de tijdlijn van de genoemde Encrochat-berichten. De politie concludeert aan de hand van deze chronologische opsomming dat de sms-contacten tussen [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 8] naadloos passen in de inhoud van de Encrochat-gesprekken. De tijdstippen van de telefonische contacten op basis van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [naam medeverdachte 8] bevestigen de Encrochat-berichten en ondersteunen daarmee het bewijs voor zijn betrokkenheid bij de voorbereiding van het invoeren van de 300 kg cocaïne in vaten met sinaasappel- concentraat.
[naam medeverdachte 6]
vraagt in opdracht van [naam medeverdachte 2] aan diens neef [naam medeverdachte 8] of hij heftruck kan rijden. Vervolgens geeft [naam medeverdachte 6] aan [naam medeverdachte 2] door dat [naam medeverdachte 8] een certificaat heeft en dat hij bereid is om de vaten uit de container te halen. [naam medeverdachte 2] houdt [naam medeverdachte 6] op de hoogte van het verloop van het cocaïnetransport en stuurt hem berichten door die hij hierover van [naam medeverdachte 3] heeft ontvangen. Hierdoor heeft [naam medeverdachte 6] wetenschap van de status en de werkwijze met betrekking tot deze partij cocaïne en is hij actief betrokken bij de organisatie van de uithaal.
6.2.6.
Zaaksdossier 6 (invoer 325 kilo cocaïne, 12 mei 2020)
Op 12 mei 2020 wordt in de haven van Rotterdam een hoeveelheid van 325 kilo cocaïne gevonden, verborgen in een container met auto-onderdelen. Het schip MSC [naam schip 2] waarmee de container wordt vervoerd, is op 26 april 2020 geladen in Rodman (Panama) en is op 12 mei 2020 gelost in Rotterdam.
In een chatgesprek met [naam medeverdachte 3] op 11 mei 2020 zoekt [naam verdachte] op verzoek van [naam medeverdachte 3] de vaarroute na van drie container(nummer)s, waarvan er twee afkomstig blijken uit Panama. [naam verdachte] meldt dat dit schip op 12 mei 2020 aankomt. Hij vraagt aan [naam medeverdachte 3] of hij zeker weet dat de container auto-onderdelen bevat, iets dat [naam medeverdachte 3] vervolgens bevestigt. In een chatgesprek diezelfde dag met Encrochat-ID Missingsnail, bijgenaamd Rasta, overlegt [naam verdachte] over een persoon die die dag moet komen werken in verband met een boot die wordt verwacht en die snel gelost moet worden.
Op 12 mei 2020 vraagt [naam verdachte] in een chatgesprek aan [naam medeverdachte 3] of hij Rasta moet afzeggen. Hij stuurt [naam medeverdachte 3] vervolgens een persbericht door, waarin wordt gemeld dat door de douane in een container met auto-onderdelen uit Zuid-Amerika 325 kilo cocaïne is aangetroffen. [naam medeverdachte 3] reageert hierop door te zeggen dat dit binnen drie weken al de tweede job is die is geklapt, dat er drie jobs ok waren en dat er nog nieuwe komen. Ze spreken tevens over eerdere succesvolle jobs uit Panama, langere tijd geleden. [naam verdachte] stuurt ook een chatbericht aan Rasta (Missingsnail) dat de bak direct is doorgegaan naar de douane, waarop Missingsnail zegt dat hij tegen de boys zal zeggen dat het afgelopen is. [naam verdachte] stelt hem gerust dat er werk komt, ze hebben nu niks verdiend, maar ze wachten op de volgende.
Uit de chatberichten blijkt dat [naam verdachte] een actieve en relevante rol heeft gespeeld bij de voorbereiding en realisering van het ten laste gelegde drugstransport. Hoewel het containernummer van het tenlastegelegde transport niet wordt teruggevonden in de beschikbare Encrochat-berichten, stelt de rechtbank op basis van de inhoudelijke samenhang tussen de op 11 en 12 mei door [naam verdachte] gevoerde chatgesprekken en het daarbij meegestuurde persbericht vast dat het hier gaat om hetzelfde transport. [naam verdachte] speelde een actieve rol bij het informeren van [naam medeverdachte 3] en (de niet geïdentificeerde Encro-ID) Missingsnail over het verloop van het transport en bij het afzeggen van de ingehuurde uithalers. In samenhang met de overige zaaksdossiers is voldoende gebleken dat de daarin genoemde “jobs” in de voorafgaande drie weken door [naam verdachte] samen met [naam medeverdachte 3] georganiseerd zijn uitgevoerd, dat deze buiten het zicht van de douane moesten blijven en dat [naam verdachte] ook wist dat het hierbij ging om cocaïnetransporten. Dat is driemaal gelukt, tweemaal is de job geklapt, zo schrijft [naam medeverdachte 3] in één van zijn chatberichten, maar er komen weer nieuwe.
6.2.7.
Zaaksdossier 7 (invoer 2013 kilo cocaïne, 6 juni 2020)
Wat is er gebeurd?
Op 6 juni 2020 is in de haven van Rotterdam in een container een hoeveelheid van 2013 kg cocaïne in beslag genomen. In Encrochat-berichten van het CSV rond [naam medeverdachte 3] valt te lezen dat vanaf medio mei 2020 voorbereidingen worden getroffen voor de invoer van deze partij cocaïne. Het voornemen was om bij het uithalen van de container gebruik te maken van zogeheten pincodefraude, waarna de container naar een loods in Rotterdam zou worden gereden om daar de cocaïne eruit te halen. Er was ook een back-up plan - de 'switchmethode' - in het geval de container met cocaïne gepland zou staan voor een douanecontrole. Dan moesten ‘soldaten’ van de organisatie het ECT-terrein op, om de cocaïne over te zetten in een gereedstaande container. Deze 'veilige' container zou dan op een later moment van het haventerrein afgereden worden.
Wie was betrokken?
Het CSV rond [naam medeverdachte 3] was betrokken bij deze invoer, zo blijkt uit de onderschepte Encrochat-berichten. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat als medeplegers zijn betrokken de verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 6] en [naam verdachte] . Verder is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten [naam medeverdachte 6] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 8] , tezamen en in vereniging met elkaar en anderen (onder wie [naam medeverdachte 2] ), voorbereidingshandelingen ten behoeve van deze invoer hebben verricht.
Rol individuele verdachten
[naam medeverdachte 2]
Op 22 mei 2020 overlegt [naam medeverdachte 2] met Encrochat-ID Rotterdamholland over een auto die gereedstaat voor het geval de job rood valt (de rechtbank begrijpt: ten behoeve van een switch als de container wordt aangemeld voor controle door de douane). Als Rotterdamholland vertelt waar de auto staat, zal [naam medeverdachte 2] dit doorgeven. De auto kan beter binnen staan, zegt [naam medeverdachte 2] , omdat de kentekenplaten “heet” zijn; de auto is kennelijk gestolen en de kans op ontdekking door de politie is zo minder groot, zo begrijpt de rechtbank. [naam medeverdachte 6] laat [naam medeverdachte 2] diezelfde avond weten dat het op het nippertje gelukt is om de auto binnen te zetten.
[naam medeverdachte 2] overlegt ter voorbereiding van de uithaal met [naam medeverdachte 3] over de loods waar de container moet worden leeggehaald. Hij legt contact met één of meer personen van de garage [naam garage] in Rotterdam en stuurt [naam medeverdachte 3] twee foto’s van de garage. Desgevraagd laat hij weten dat er voldoende ruimte is voor de vrachtwagen om te draaien. Het is een goede locatie, zegt hij, een minuut rijden vanaf de snelweg. Als [naam medeverdachte 3] het tijdig laat weten zal het bedrijf voor een dag de deuren sluiten. [naam medeverdachte 3] zegt dat vanaf 6 juni in de avond het er met de wil van Allah 7 tot 9 juni wel uit moet zijn. Hij vraagt [naam medeverdachte 2] om de garage met “ [naam persoon 3] ” te gaan bezichtigen. Op 4 juni wordt [naam medeverdachte 2] met [naam medeverdachte 6] en een derde persoon bij de garage geobserveerd. [naam medeverdachte 2] laat [naam medeverdachte 3] vervolgens weten dat alles gereed staat, duct tape en vuilniszakken zijn gekocht om de ramen af te plakken, auto’s en accu’s worden in de garage aan de kant gezet. Op 6 juni belt [naam medeverdachte 2] met [naam medeverdachte 6] , die op dat moment met [naam medeverdachte 8] in de garage is; [naam medeverdachte 2] zegt dat hij verder thuis zal afwachten.
[naam medeverdachte 6]
zorgt op verzoek van [naam medeverdachte 2] dat de auto die gereedstaat voor een eventuele switch binnen wordt gezet; hij meldt hem later dat het op het nippertje is gelukt. [naam medeverdachte 2] zegt dat ze met deze auto naar binnen gaan als de job rood valt en niet met het busje. Het busje is de laatste tijd een risico gebleken, zo voegt hij eraan toe, daarmee kennelijk verwijzend naar eerdere mislukte transporten.
In een sms-wisseling met [naam medeverdachte 8] verzoekt [naam medeverdachte 6] om duct tape en vuilniszakken te kopen om de ramen af te plakken van de garage. Samen met [naam medeverdachte 2] en een derde persoon bezoekt hij de garage op 4 juni 2020, zo wordt geobserveerd. [naam medeverdachte 6] is op 6 juni met [naam medeverdachte 8] in de garage, zo blijkt uit sms-berichten, en [naam medeverdachte 6] wordt die middag geobserveerd als hij vanuit de garage eten gaat halen bij KFC Barendrecht. [naam medeverdachte 2] laat hem telefonisch weten dat hij onderweg is en thuis verder zal afwachten.
[naam verdachte]
volgt in opdracht van [naam medeverdachte 3] het transport van de container vanuit Panama en informeert via Encrochat-ID missingnail welke ‘streep’ bij Securitas dienst heeft op 7 en 8 juni, het weekend van de geplande uithaal van de container. Hij zal ook vragen wat de beveiligingsmedewerker wil verdienen en zegt tegen [naam medeverdachte 3] dat deze het eventueel buiten werktijd moet doen. [naam verdachte] vervult aldus een bewakende rol bij de voortgang van het transport en voert namens [naam medeverdachte 3] actief onderhandelingen met een beveiligingsmedewerker.
[naam medeverdachte 8]
koopt op verzoek van [naam medeverdachte 6] duct tape en vuilniszakken om de ramen van de garage af te plakken. Als er nog iets anders nodig is moet [naam medeverdachte 6] het laten weten, zo zegt hij in een sms-bericht. Op 6 juni is [naam medeverdachte 8] met [naam medeverdachte 6] in de garage waar de container dat weekend moet worden leeggehaald, zo blijkt uit sms-berichten.
6.2.8.
Conclusie feiten 2 en 3
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de invoer van een drietal partijen cocaïne van respectievelijk 300 kg, 325 kg en 2013 kg cocaïne. Tevens is bewezen dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van de invoer van twee van deze partijen cocaïne, namelijk de partijen van 300kg en 2013 kg cocaïne, en een partij cocaïne rond 21 april 2022.
6.3.
Beoordeling feit 1 (deelname criminele organisatie)
Toetsingskader
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11B van de Opiumwet is in essentie dezelfde toets noodzakelijk aan de (juridische) kaders die gelden bij art. 140 van het Wetboek van Strafrecht. Er dient sprake te zijn van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk heeft het plegen van (o.a.) Opiumwetmisdrijven. Van deelname is sprake indien men behoort tot het samenwerkingsverband en bewezen kan worden dat een deelnemer (tenminste) wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door/binnen het samenwerkingsverband waar hij of zij deel van uitmaakt. Daarbij geldt dat om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer, die persoon tenminste hetzij een aandeel heeft in, hetzij ondersteunt, de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van het betreffende criminele samenwerkingsverband. Om te kunnen spreken van een dergelijke organisatie is verder nodig dat blijkt van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen/rechtspersonen met een bepaalde organisatiegraad, hetgeen kan blijken uit gemeenschappelijke regels en doelstellingen, maar ook uit een zekere gelaagdheid van het samenwerkingsverband en/of een rolverdeling tussen de individuele deelnemers binnen het samenwerkingsverband. Ook interne vormen van sanctioneren en benoemen van overtreden van die regels, maar ook een gezamenlijk optreden naar buiten, kunnen wijzen op het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
Beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er gedurende enige tijd een goed georganiseerd en hecht crimineel samenwerkingsverband (verder: CSV) heeft bestaan dat zich bezighield met de invoer van grote partijen cocaïne in Nederland. Er was een duidelijke taakverdeling, waarbij niet alleen de uithalers een plaats hadden, maar de logistiek werd verzorgd en het CSV de beschikking had over twee omgekochte beveiligingsmedewerkers in de haven.
De kernactiviteit van het CSV was het invoeren van grote partijen cocaïne. Uitgaande van een groothandelsprijs in Nederland van ongeveer 22.000 euro per kilo cocaïne, gaat het om een totaalwaarde van vele tientallen miljoenen euro’s.
In meer samenvattende zin kan ieders rol in het CSV als volgt worden gekenschetst.
[naam medeverdachte 3] was de leider van het CSV, hij bepaalde de hoofdlijnen en onderhield via Encrochat de externe contacten met betrekking tot partijen cocaïne. Maar hij zag ook scherp toe op een juiste uitvoering van de afgesproken taken en werkzaamheden binnen het CSV. [naam medeverdachte 2] was plaatsvervanger van [naam medeverdachte 3] in lopende zaken, en werd door [naam medeverdachte 3] betrokken bij veel beslissingen binnen het CSV. [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] waren beiden werkzaam als beveiligingsbeambte bij Securitas, maar waren in werkelijkheid de ogen en de oren van het CSV in de haven, en lieten andere leden van het CSV (en/of (andere) uithalers) op illegale wijze toe tot het haventerrein. Zij verleenden daarnaast op het haventerrein allerlei hand- en spandiensten, onder andere wanneer één of meer leden van het CSV zich illegaal op het haventerrein bevonden (bijvoorbeeld door het verstrekken van voeding). [naam medeverdachte 6] was onder meer verantwoordelijk voor de logistieke kant van de uithaal-activiteiten. Hij verzorgde en bewaarde de benodigde apparatuur en had een logistieke rol bij de organisatie van uithalers/soldaten. [naam medeverdachte 7] laat zich typeren als de penningmeester van het CSV. [naam medeverdachte 3] stemde met hem (en/of [naam medeverdachte 2] ) de betalingen af, ook aan leden van het CSV (of derden) die geldelijk beloond werden voor hun werkzaamheden binnen het CSV. [naam medeverdachte 7] voerde veelal een en ander uit, hierbij soms ondersteund door [naam medeverdachte 6] .
[naam verdachte] had tot taak informatie rondom de cocaïnetransporten te verzamelen; hij werd daarbij met name aangestuurd door [naam medeverdachte 3] . [naam verdachte] had verder ten behoeve van het CSV contacten met (mogelijk) corrupte (of te corrumperen) derden en besprak ook hun financiële vergoedingen. De rol van [naam medeverdachte 1] was met name die van chauffeur bij het illegaal betreden van het haventerrein. Ook verrichtte hij andere hand- en spandiensten, zoals het huren van een garagebox waar een zgn. kloonauto werd gestald.
Conclusie
Bewezen is dat [naam verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
6.4.
Beoordeling feit 4 (witwassen)
6.4.1.
Partiële nietigheid dagvaarding
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde onder feit 4 onvoldoende is bepaald en daarmee niet voldoet aan de eis die in artikel 261 Wetboek van Strafvordering wordt gesteld. Dit deel van de dagvaarding moet dan ook nietig worden verklaard.
Beoordeling
Dit beroep op de nietigheid van de dagvaarding wordt verworpen. Gelet op de bewoordingen van de tenlastelegging, bezien tegen de achtergrond van het dossier, alsmede de toelichting van de officier van justitie en de verdere bespreking van de inhoud van het concrete verwijt ter zitting, is ook voor de verdediging in redelijkheid voldoende duidelijk waar dit deel van de tenlastelegging betrekking op heeft en dus was duidelijk waartegen [naam verdachte] zich op dit onderdeel moest verdedigen. De dagvaarding voldoet daarom, ook ten aanzien van feit 4, aan de vereisten van artikel 261, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
6.4.2.
Witwassen
Tenlastelegging
De rechtbank leest de tenlastelegging zo dat er een keuze gemaakt dient te worden tussen de a en b variant van artikel 420bis Sr, omdat in de tenlastelegging tussen beide varianten ‘dan wel’ is opgenomen. De officier van justitie heeft ook niet toegelicht dat dit per tenlastegelegd onderdeel anders beoordeeld zou moeten worden. De rechtbank zal de tenlastelegging dan ook op deze wijze betrekken bij de beoordeling van het verwijt ter zake witwassen.
Toetsingskader
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 420bis Sr (HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, bevestigd in HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1137) volgt de volgende maatstaf:
Witwassen kan bewezen worden verklaard wanneer ofwel op grond van de beschikbare bewijsmiddelen een rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf waaruit de betreffende voorwerpen afkomstig zijn ofwel, indien dit verband niet kan worden gelegd, dat het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Afkomstig uit (eigen) misdrijf
[naam verdachte] is op 20 juli 2020 aangehouden in een stacaravan waar ook zijn partner en kinderen aanwezig waren. Daar werd tevens een Mercedes Benz B180 in beslag genomen.
Uit de gegevens die door ICOV zijn verstrekt blijkt dat het gezin [naam verdachte] in 2019 geen gezamenlijk inkomen heeft gegenereerd. [naam verdachte] heeft in 2015 voor het laatst een inkomen gehad van € 5.681,-. De partner van [naam verdachte] genoot in 2017 voor het laatst een inkomen uit eigen bedrijf: € 8.575,-.
De aanwezigheid van de stacaravan en de Mercedes kan dan ook niet worden verklaard uit de legale inkomsten van [naam verdachte] .
Met betrekking tot de Mercedes heeft [naam verdachte] aangevoerd dat deze eigendom is van zijn schoonmoeder en dat hijzelf en zijn echtgenote af en toe gebruik maakten van die auto. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam verdachte] hiermee een niet op voorhand onaannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de Mercedes. Het had dan ook op de weg van het openbaar ministerie gelegen om daar nader onderzoek naar te doen. Nu het dat heeft nagelaten kan niet worden vastgesteld dat de Mercedes uit misdrijf afkomstig is.
Met betrekking tot de stacaravan blijkt uit de bewijsmiddelen dat deze wel degelijk is aangeschaft door [naam verdachte] . Zo blijkt uit chatberichten van 8 mei 2020 dat [naam medeverdachte 3] tegen hem zegt dat hij nog ’25 k krijgt van die ene job’, waarna [naam verdachte] zegt ’25 k lekker man gelijk stacaravan halen voor de vakantie’. 11 dagen na dit gesprek heeft de schoonzus van [naam verdachte] , [naam persoon 4] , een stacaravanplaats op vakantiepark [naam vakantiepark] in Rockanje gekocht. Het bedrag voor de stacaravanplaats is vervolgens per bankoverschrijving door de moeder van [naam persoon 4] overgemaakt. Als recreanten voor de stacaravan zijn aangemeld [naam vrouw verdachte] , de vrouw van [naam verdachte] , en hun drie kinderen. De rechtbank maakt hieruit op dat de stacaravan wel degelijk door [naam verdachte] is aangeschaft voor zijn eigen gebruik en dat van zijn vrouw en kinderen. Dit wordt ondersteund door het feit dat hij daar ook bij zijn aanhouding is aangetroffen. Het verweer hieromtrent wordt dan ook verworpen.
De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien van feit 1 bewezenverklaard dat [naam verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie welke zich richtte op de invoer van cocaïne. De rechtbank acht gelet daarop en op grond van de beschikbare bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de in beslag genomen stacaravan, zoals onder 4 is tenlastegelegd, van misdrijf afkomstig is.
Nu [naam verdachte] een deelnemer van de criminele organisatie was, oordeelt de rechtbank dat deze stacaravan afkomstig was uit zijn eigen misdrijf. Op grond van de beschikbare bewijsmiddelen kan dus een rechtstreeks verband gelegd worden met een bepaald misdrijf van [naam verdachte] waaruit deze stacaravan afkomstig is.
Artikel 420bis, lid 1, onder a Sr: verbergen en verhullen
Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, hebben ‘verbergen’ en ‘verhullen’ als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder a Sr betrekking op gedragingen die erop zijn gericht het zicht op - onder andere - de herkomst van voorwerpen te bemoeilijken. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken. Van ‘verhullen’ zal al sprake kunnen zijn als door bepaalde constructies een mistgordijn wordt opgeworpen dat weliswaar enig zicht op het voorwerp en de daarbij betrokken personen toelaat, maar het niet mogelijk maakt om met enige zekerheid de (legale) herkomst en de rechthebbende vast te stellen (zie het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236).
De stacaravan stond op naam van [naam persoon 4] , de schoonzus van [naam verdachte] . Uit hetgeen hierboven is overwogen blijkt echter dat deze stacaravan is aangeschaft door [naam verdachte] . De rechtbank ziet deze gedragingen als zijnde constructies waarmee een mistgordijn wordt opgeworpen om de rechtmatige eigenaar, zijnde [naam verdachte] , te verbergen en te verhullen.
Ten aanzien van de stacaravan kan dus het witwassen zoals onder 4, sub a tenlastegelegd, bewezen worden verklaard.
Gewoontewitwassen
Uit het dossier is gebleken dat bij verdachte sprake is van “eenvoudig witwassen”. De strafbepaling van art. 420ter Sr ziet niet op die variant van witwassen, zodat reeds hierom [naam verdachte] zal moeten worden vrijgesproken van gewoontewitwassen.
6.5.
Beoordeling feit 5 (omkoping)
Standpunt officier van justitie
Het onder 5 ten laste gelegde medeplegen van niet-ambtelijke omkoping kan wettig en overtuigend worden bewezen. [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 4] waren als beveiligers in dienst van Securitas en in die functie werkzaam op het ECT-terrein. Zij hebben vanuit die functie werkzaamheden verricht voor het CSV die in strijd zijn met de plichten die uit hun dienstbetrekking voortvloeien. Zij werden daarvoor vorstelijk betaald en zij hebben deze giften verzwegen voor hun werkgever. Alle leden van het CSV, waaronder [naam verdachte] , waren ervan op de hoogte dat men met behulp van Securitas-medewerkers het terrein op kwam en dat deze medewerkers hiervoor beloond werden. Daarom kan worden bewezen dat [naam verdachte] hierbij als medepleger betrokken is.
Beoordeling
Voor bewezenverklaring van de onder 5 ten laste gelegde actieve niet-ambtelijke omkoping is vereist dat [naam verdachte] aan [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 4] één of meer gift(en) of belofte(n) heeft gedaan, bestaande uit het geven en/of beloven van één of meer contante geldbedragen, dan wel hierbij als medepleger betrokken is. Voor medeplegen is vereist dat [naam verdachte] hieraan een essentiële bijdrage heeft geleverd. De wetenschap omtrent de handelingen die [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 4] ten dienste van het CSV verrichtten en dat zij hiervoor geldelijk werden beloond, is daarvoor onvoldoende. [naam verdachte] moet zelf handelingen hebben verricht met betrekking tot de aan [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 4] beloofde en/of verstrekte giften (contante geldbedragen). De rechtbank is van oordeel dat dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld.
Conclusie
[naam verdachte] wordt vrijgesproken van het onder feit 5 ten laste gelegde.

7.Bewijswaardering onderzoek Marufo (10/960470-16)

7.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1 en 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
7.2.
Vrijspraak feit 5 (soldaat)
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat [naam verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen. Hij heeft aantoonbaar gezocht naar reisgegevens van het binnenvaartschip [naam schip 3] en naar gegevens over Barge Terminal Born waar het schip op 6 december 2017 haar vracht heeft gelost. Op dat moment is [naam medeverdachte 9] , de neef van de verdachte [naam verdachte] , afgereisd naar Born. Kort daarvoor heeft [naam verdachte] contact gehad met zijn neef en hem de opdracht gegeven naar Born af te reizen en daar iemand af te zetten, die naar binnengaat en ”het” gaat zoeken. [naam verdachte] zegt tegen zijn neef dat er een soldaat afgezet moet worden. Door de Barge Terminal wordt de dag erna geconstateerd dat er containers zijn opengebroken. Het zoeken naar de gegevens door [naam verdachte] en het contact met zijn neef is voldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Beoordeling
Het dossier bevat aanwijzingen dat [naam verdachte] in de periode van 5 en 6 december 2017 diverse zoekaanvragen heeft gedaan met betrekking tot het binnenvaartschip [naam schip 3] en de Barge Terminal Born, waar dit schip uiteindelijk is gelost. Uit de chatgesprekken zou voorts kunnen worden afgeleid dat de neef van [naam verdachte] samen met een ander naar Born is afgereisd, wellicht in opdracht van [naam verdachte] . Hoewel deze omstandigheden vragen oproepen, kan niet met de wettelijke mate van zekerheid worden vastgesteld dat, zo er al sprake was van voorbereidingshandelingen, deze gericht waren op de invoer van cocaïne. Dit maakt dat het onder feit 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. [naam verdachte] wordt daarvan vrijgesproken.
7.3.
Feit 3 (witwassen)
7.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat [naam verdachte] dient te worden vrijgesproken van het (gewoonte) witwassen.
Het geldbedrag van € 9.400,- is aangetroffen bij zijn ouders. Dat geld is niet van [naam verdachte] , maar van zijn broer. Dit is ook door zijn moeder bevestigd. Het geldbedrag van € 1.970,- dat in de woning van [naam verdachte] is aangetroffen, is onderdeel van een lening. [naam verdachte] heeft in totaal zo’n € 35.000,- vanuit Marokko meegenomen; dat betreft geleend geld van een oom. De contante stortingen tot een bedrag van € 50.545,- zijn middellijk van de schoonouders en schoonzus van [naam verdachte] afkomstig die het gezin financieel ondersteunden. Met betrekking tot de Nissan Qashqai is aangevoerd dat deze auto is betaald door de schoonmoeder van [naam verdachte] . Zij heeft de auto gekocht voor haar dochter, de vrouw van [naam verdachte] . Ook de benzine was financiële steun van de schoonouders. Dit alles is door de schoonouders bevestigd in hun verhoren. Met betrekking tot de kleding geldt dat het openbaar ministerie de geschatte waarde gebaseerd heeft op zoekslagen op het internet. Uit het dossier blijkt niet voor welke prijs de goederen zijn aangeschaft en door wie. Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
[naam verdachte] heeft hiermee een verklaring afgelegd omtrent de in de tenlastelegging genoemde gelden en goederen en deze verklaring kan niet op voorhand onaannemelijk worden geacht. Het openbaar ministerie is verplicht hiernaar onderzoek te verrichten en dat heeft het nagelaten.
7.3.2.
Beoordeling
Toetsingskader
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 420bis Sr (HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, bevestigd in HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1137) volgt de volgende maatstaf:
Witwassen kan bewezen worden verklaard wanneer ofwel op grond van de beschikbare bewijsmiddelen een rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf waaruit de betreffende voorwerpen afkomstig zijn ofwel, indien dit verband niet kan worden gelegd, dat het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte de eerdergenoemde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
In onderhavige zaak valt op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband te leggen met een bepaald misdrijf.
Afkomstig uit enig misdrijf
Uit de gegevens die door ICOV zijn verstrekt blijkt dat [naam verdachte] in 2015 voor het laatst een inkomen heeft gehad van € 5.681,-. De partner van [naam verdachte] genoot in 2017 voor het laatst een inkomen uit eigen bedrijf: € 8.575,-.
Dit maakt dat de aanwezigheid van de geldbedragen en goederen niet kan worden verklaard uit de legale inkomsten van [naam verdachte] .
Hieronder zal per tenlastegelegde post beoordeeld worden of zij al dan niet uit enig misdrijf afkomstig zijn.
contant geldbedrag van € 9.400,-
Door [naam verdachte] is een niet op voorhand onaannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van het geld in de woning van zijn ouders, welke verklaring door zijn moeder is bevestigd. Omdat er geen nader onderzoek is uitgevoerd, kan niet worden vastgesteld dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.
contant geldbedrag van € 2.470,-
Bij de aanhouding van [naam verdachte] probeerde hij ongezien een bedrag van € 1.970 uit de kledingkast te pakken en aan zijn vrouw te geven. Tevens is er een bedrag van € 500,- in zijn broekzak aangetroffen. Ten aanzien van deze geldbedragen is door [naam verdachte] verklaard dat zij afkomstig zouden zijn van een lening. Deze verklaring is echter op geen enkele wijze onderbouwd, zodat dit verweer zal worden verworpen. Er wordt daarom geoordeeld dat het niet anders kan dan dat deze geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
contante stortingen € 50.545,-
De verklaring die [naam verdachte] heeft gegeven voor de contante stortingen, namelijk dat zij afkomstig zijn van zijn schoonouders, is onvoldoende onderbouwd en daarmee niet aannemelijk geworden. Dit verweer wordt dan ook verworpen. Er wordt daarom geoordeeld dat het niet anders kan dan dat deze geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
auto Nissan Qashqai en benzinekosten
Uit het dossier is gebleken dat de schoonfamilie van [naam verdachte] het gezin financieel ondersteunde bij het voorzien in de dagelijkse levensbehoeften. Door [naam verdachte] is verklaard dat de auto is aangeschaft door zijn schoonmoeder, en dat de benzinekosten ook uit giften van de schoonouders zijn betaald. Door [naam verdachte] is hiermee een niet op voorhand onaannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de auto, welke verklaring door zijn schoonouders ook is bevestigd. Het had dan ook op de weg gelegen van het openbaar ministerie om daar nader onderzoek naar te doen. Omdat dit onderzoek niet is uitgevoerd, kan niet worden vastgesteld dat de auto en de benzine uit misdrijf afkomstig zijn.
kleding ten bedrage van ongeveer € 15.428,88
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de kleding is aangeschaft door middel van crimineel geld. Weliswaar bestaan er aanwijzingen in die richting, maar het openbaar ministerie heeft geen nader onderzoek laten doen/gedaan naar de aangetroffen kleding, behalve hier een zoekslag middels het internet op los te laten. Dit is echter onvoldoende om vast te stellen wat de daadwerkelijke aanschafkosten van de kleding zijn geweest en door wie deze kleding is aangeschaft en of dat het authentieke merkkleding betreft. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat de kleding uit misdrijf afkomstig is.
Hieruit volgt dat [naam verdachte] de contante geldbedragen € 2.470,- en de contante stortingen van
€ 50.545,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. Daarmee is het witwassen van deze geldbedragen wettig en overtuigend bewezen.
Gewoontewitwassen
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [naam verdachte] gedurende een ruime periode meerdere geldbedragen heeft witgewassen. Gelet op de frequentie en de periode acht de rechtbank tevens het gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezen.
7.4.
Feit 4 (sleutelhanger)
7.4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat [naam verdachte] dient te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde. [naam verdachte] was zich wel bewust van de aanwezigheid van het wapen in de kluis, maar hij had er geen beschikkingsmacht over omdat de sleutel kwijt was.
7.4.2.
Beoordeling
In de kluis zijn naast het wapen ook goederen aangetroffen die gekoppeld kunnen worden aan [naam verdachte] dan wel aan zijn vrouw [naam vrouw verdachte] , zoals pasjes op naam van [naam verdachte] en kledingbonnen op naam van zijn vrouw. Voorts is door zijn vrouw verklaard dat [naam verdachte] tegen haar had gezegd dat hij het wapen had gevonden en in de kluis had gedaan. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van [naam verdachte] dat hij geen beschikkingsmacht had over de kluis en de goederen die daar in lagen niet aannemelijk. Dit verweer wordt dan ook verworpen. Feit 4 is wettig en overtuigend bewezen.

8.Bewezenverklaring

In de tenlastelegging van feit 3 zijn de feitelijke handelingen als één geheel vermeld, terwijl het handelingen betreft die zijn verricht met betrekking tot drie verschillende cocaïnetransporten, opgenomen in het proces-verbaal als zaaksdossiers 2, 5 en 7. De rechtbank heeft ten behoeve van de leesbaarheid deze handelingen per cocaïnetransport uitgesplitst. De verdachte is daardoor niet in zijn belangen geschaad.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 t/m 4 van parketnummer 10/750311-20 en het onder 3 en 4 van parketnummer 10/960470-16 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Flamenco (parketnummer 10/750311-20)
1.
hij,
in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te
Rotterdam en/of Schiedam,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten ( voor zover bekend),
verdachte en [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 5] en
[naam medeverdachte 7] en [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] ,
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10
derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet
2.
hij,
op tijdstippen in de periode van 1 april 2020 tot en
met 6 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (grote)
hoeveelheden cocaïne, te weten (in ieder geval):
-
-
- ( ongeveer) 300 kilo cocaïne op of omstreeks 6 mei 2020 en
- ( ongeveer) 325 kilo cocaïne op of omstreeks 12 mei 2020 en
- ( ongeveer) 2013 kilo cocaïne op of omstreeks 6 juni 2020
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, ;
3.
hij,
in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te
Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland meermalen,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te
bereiden en/of te bevorderen,
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen ,
hebben de verdachte en/of verdachtes mededaders ():
(zaaksdossier 2)
-in persoon, en/of via chatberichten contact met één of meer
mededader(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het uithalen van voornoemde cocaïne en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of
geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het
haventerrein te verblijven en
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te
vervoeren;
(zaaksdossier 5)
- telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer mededader(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en opslaan en uithalen en vervoeren van voornoemde cocaïne en
- geld verstrekt en/of in het vooruitzicht gesteld gekregen en
- een loods geregeld en
- toegezegd de lading cocaïne uit de container te rijden met een heftruck
;
(zaaksdossier 7)
- in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer mededader(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het opslaan en uithalen en vervoeren van voornoemde cocaïne en
- geld verstrekt en/of in het vooruitzicht gesteld gekregen en/of
- een loods geregeld en de ramen van een loods bedekt en
- geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te vervoeren.
4.
hij,
op tijdstippen gelegen in de periode van
1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam en/of
(elders) in Nederland,
a)
van een voertuig,
heeft verhuld wie de rechthebbende op dit
voorwerp is
terwijl hij, verdachte, wist
dat bovenomschreven voorwerp geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf;
Marufo (parketnummer 10/960470-16)
3.
hij in de periode 1 januari 2011 tot en met 9 januari 2018, te
Pernis, gemeente Rotterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij,
verdachte van voorwerpen, , te weten
- een (contant) geldbedrag van 2.470,- euro (Van Zyll de Jongstraat 43 te
Pernis, gemeente Rotterdam), en
- één of meer stortingen van geldbedragen, in totaal ten bedrage van
ongeveer 50.545,- euro,
de herkomst en/of de vindplaats verborgen,
en
deze geldbedragen voorhanden gehad,
terwijl verdachte wist dat voornoemde
geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren uit enig misdrijf;
4. ( zaaksdossier sleutelhanger)
hij op 9 januari 2018 te Pernis, gemeente Rotterdam,
een vuurwapen (merk onbekend, gelijkend op een sleutelhanger, kaliber .22
LR) als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 4 in de zin van artikel
1. onder 3 van de Wet Wapens en Munitie
en
(bijbehorende) munitie, te weten vier patronen (merk/type
Federal/kogelpatroon, kaliber .22 LR), als bedoeld in artikel 2 lid 2
categorie III in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie
voorhanden heeft gehad
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

9.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Flamenco (parketnummer 10/750311-20)

1. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde lid, vierde lid, vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;

2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

3. medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,

een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daarbij gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en
voorwerpen, vervoermiddelen en/of gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;

4.eenvoudig witwassen.

Marufo (parketnummer 10/960470-16)

3.van het plegen van witwassen een gewoonte maken;

4. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

10.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

11.Motivering straf

11.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
11.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
[naam verdachte] heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig hield met de invoer van cocaïne vanuit diverse landen in Zuid-Amerika naar Nederland. [naam verdachte] is binnen deze criminele organisatie in ieder geval betrokken geweest bij de invoer van drie grote partijen cocaïne en het treffen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van een vierde partij cocaïne. Het ging daarbij steeds om zeer grote partijen van (tenminste) enkele honderden kilo’s cocaïne.
Het CSV waarvan hij deel uitmaakte, was goed georganiseerd en zeer hecht; dit zijn aanwijzingen dat deze organisatie (ook buiten de ten laste gelegde periode) al langere tijd actief was gezien het feit dat vanaf de onderzochte periode (vanaf 1 april 2020) de organisatie al in volle omvang actief was. Er bestond binnen de organisatie een duidelijke taakverdeling. [naam verdachte] vervulde binnen de criminele organisatie de rol van inlichtingenofficier. Hij verzamelde en verstrekte informatie uit diverse computersystemen, die zag op het vervoer van de containers. Ook regelde hij ten behoeve van het CSV contacten met corrupte derden. Voor het importeren van deze grote hoeveelheden cocaïne werd daarnaast onder meer gebruik gemaakt van beveiligingsmedewerkers op het ECT terrein, die deel uitmaakten van het CSV.
De criminele organisatie waartoe [naam verdachte] behoorde heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan in het algemeen gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, zoals (zeer) ernstige geweldsmisdrijven. Maar bij bijkomende criminaliteit gaat het ook om de (tussen)handel in cocaïne en een veelheid door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. [naam verdachte] heeft hier kennelijk geen oog voor gehad en was blijkbaar slechts uit op eigen financieel gewin. Dit rekent de rechtbank hem stevig aan.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd en gepleegd. De invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe over een langere periode zijn ernstige misdrijven. Aan opzettelijke invoer van cocaïne zijn hoge wettelijke strafmaxima verbonden, alleen al ter voorkoming van het ontstaan en in stand houden van de binnenlandse markt. Ook handelingen gericht op de voorbereiding van invoer van cocaïne worden om die reden met aanzienlijke straffen bedreigd.
[naam verdachte] heeft zich verder schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen en het eenvoudig witwassen van een stacaravan. Alle vormen van witwassen vormen een ernstige bedreiging van de legale economie en tasten de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving.
Bij het bepalen van de uiteindelijke de strafmaat wordt in licht strafmatigende zin meegewogen dat niet is gebleken dat door [naam verdachte] en/of zijn mededaders bij de uitvoering van de feiten geweld is gebruikt of dat er mee is gedreigd. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de pleegperiode van de bewezen verklaarde feiten relatief kort is geweest.
11.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
11.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 april 2022 gezien dat de verdachte geen relevante eerdere veroordelingen heeft.
11.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 juni 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
Verdachte ontkent de tenlastegelegde feiten. Daardoor kunnen er door de reclassering geen delictgerelateerde- en beschermende factoren worden aangemerkt. Impulsief gedrag speelde bij de totstandkoming van het delictverleden een rol. Verdachte beschikt over zelfstandige woonruimte. Wegens lichamelijke klachten heeft hij nooit een betaalde baan gehad. Hij heeft geen schulden. Of er sprake is van een verstandelijke beperking en/of van psychische problematiek is onbekend. Als verdachte wordt veroordeeld, dan lijkt er sprake te zijn van pro-crimineel gedrag en een deels pro-crimineel sociaal netwerk. Verdachte is stellig ontkennend ten aanzien van de verdenkingen en heeft geen hulpvragen. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
11.4.
Conclusies van de rechtbank
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat bestraffing in afdoende mate afschrikwekkend moet zijn, enerzijds voor de verdachte in de toekomst, maar anderzijds ook voor anderen die overwegen soortgelijke misdrijven te gaan plegen. Ook dient de strafduur zodanig te zijn dat daarmee de ernst van het gepleegde misdrijf en de verdere gevolgen ervan worden onderstreept. Het concrete aandeel van de verdachte in het feit, ook afgezet tegen dat van de andere (mede)plegers, is bij dit alles duidelijk mede bepalend voor de uiteindelijke duur van de op te leggen gevangenisstraf.
Gezien de ernst van de concrete misdrijven en de rol van [naam verdachte] binnen de criminele organisatie acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Daarnaast zal de rechtbank in strafmatigende zin rekening houden met het gegeven dat zij deels tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie in zijn vordering. Door de verdediging is voorts verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de gezondheidstoestand van [naam verdachte] . Daartoe ziet de rechtbank echter geen aanleiding. De vraag of [naam verdachte] detentieongeschikt is of niet, is niet aan de rechtbank om te beantwoorden, daar bestaat een afzonderlijke met waarborgen omklede procedure voor. Ook biedt het gevangeniswezen verschillende zorgvoorzieningen ten behoeve van gedetineerden met lichamelijke en/of psychische klachten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

12.Voorlopige hechtenis

Door de verdediging is verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen wegens het ontbreken van gronden, dan wel de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren tot aan het onherroepelijk worden van de strafzaak. De officier van justitie heeft zich hier tegen verzet en heeft verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis niet verder te verlengen en dus de facto op te heffen bij einduitspraak.
In het bevel schorsing van de voorlopige hechtenis is bepaald dat de schorsing loopt tot aan de einduitspraak. Dit maakt dat de voorlopige hechtenis thans van rechtswege herleeft. Gelet op de op te leggen straf ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen. Gelet op de inhoud van de veroordeling van heden zijn de ernstige bezwaren en de gronden voor voorlopige hechtenis gegeven. Het verzoek van de verdediging wordt afgewezen.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 328 ter, 420 bis en 420 bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

14.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

15.Beslissing

De rechtbank:
parketnummer 10/750311-20
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 (met partiële vrijspraak van zaaksdossiers 1 en 3) en 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
parketnummer 10/960470-16
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
in beide zaken
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte;
wijst af het verzoek van de verdediging tot voortzetting van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.K. van Zanten en J.S. Beukema, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10/750311-20
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te
Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend),
verdachte en/of [naam medeverdachte 4] en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 5] en/of
[naam medeverdachte 7] en/of [naam medeverdachte 6] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 10] en/of [naam medeverdachte 3]
,
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10
derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 11b lid 1 Opiumwet
2.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en
met 6 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (grote)
hoeveelheden cocaïne, te weten (in ieder geval):
- ( ongeveer) 750 kilo cocaïne op of omstreeks 14/15 april 2020 en/of
- ( ongeveer) 600 kilo cocaïne op of omstreeks 24 april 2020 en/of
- ( ongeveer) 300 kilo cocaïne op of omstreeks 6 mei 2020 en/of
- ( ongeveer) 325 kilo cocaïne op of omstreeks 12 mei 2020 en/of
- ( ongeveer) 2013 kilo cocaïne op of omstreeks 6 juni 2020
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
3.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te
Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken,
vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote
hoeveelheden cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te
bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven
bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
-in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
-een loods geregeld en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of
geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het
haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen en/of
-(vervolgens) deze verdovende middelen, al dan niet in een container en/of
voertuig, met behulp van anderen het haventerrein laten afvoeren/vervoeren
en/of
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te
vervoeren;
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
4.
hij,
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam en/of
(elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
a)
van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en)
en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats verborgen en/of
verhuld, dan wel verborgen gehouden of verhuld wie de rechthebbende op dit
voorwerp/deze voorwerpen is en/of dit voorwerp/deze voorwerpen voorhanden gehad
dan wel
b)
een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en)
en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of
omgezet, en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere
geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of
voertuigen, gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en)
dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig(e)
misdrijf/misdrijven;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
5.
hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en
met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) aan [naam medeverdachte 4] en/of [naam medeverdachte 5] , die,
anders dan als ambtenaar, namelijk als medewerker(s) werkzaam in
dienstbetrekking bij Securitas B.V., naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 4]
en/of [naam medeverdachte 5] in zijn/hun dienstbetrekking heeft/hebben gedaan of nagelaten
dan wel zal/zullen doen of nalaten, (aan) die [naam medeverdachte 4] en/of [naam medeverdachte 5] een of meer
gift(en) of belofte(n), namelijk één of meer contante geldbedragen heeft
gegeven en/of beloofd, waardoor hij, verdachte, redelijkerwijs moest aannemen
dat die [naam medeverdachte 4] en/of [naam medeverdachte 5] handelde(n) in strijd met de goede trouw;
art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
parketnummer 10/960470-16
1.
(zaaksdossier GRS)
hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2017 tot en met 07 april 2017 te
Pernis, gemeente Rotterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet te plegen,
te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van in totaal ongeveer 37,45 kilogram cocaïne,
althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te
plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te verschaffen, en/of
zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
(een) voorwerp(en), vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat
zij bestemd zijn tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s),
(opzettelijk)
- middels internet de vaarroute en/of het vaarschema achterhaald van een
(container)schip waarop één of meer (zee)container(s) werd(en) vervoerd,
waar onder de (zee)container met nummer [containernummer 2] , waarvan
hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en), althans
vermoedde(n), dat deze container(s) een of meer hoeveelhe(i)d(en) verdovende
middelen bevat(ten),
- middels internet en/of met gebruik van (een) inlogcode(s) (de) de
verblijfplaats(en) van die (zee)container(s) opgezocht en/of achterhaald,
en/of
- het/de stacknummer(s), in elk geval van de verblijfplaats van die
container(s) in de haven van Rotterdam achterhaald, en/of
- dit/deze stacknummer(s) doorgegeven aan één of meer perso(o)n(en) (de zgn.
uithaler(s)), in elk geval er voor zorggedragen dat deze informatie terecht
kwam bij zogenaamde uithalers
(in welke (zee)container met nummer [containernummer 2] op 7 april 2017
een hoeveelheid van ongeveer 37,45 kilo cocaïne is aangetroffen)
(artikel 10a OW)
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
(zaaksdossier Ferrari)
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2017 tot en met 24 mei 2017 te
Pernis, gemeente Rotterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen
ongeveer 138 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet, waarbij verdachte
- middels internet de vaarroute en/of het vaarschema heeft achterhaald van
een (container)schip waarop één of meer (zee)container(s) zou(den) word(en)
vervoerd, waaronder de (zee)container met nummer [containernummer 3] , waarvan hij,
verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en), althans
vermoedde(n), dat deze container(s) een of meer hoeveelhe(i)d(en) verdovende
middelen bevat(ten),
- middels internet en/of met gebruik van (een) inlogcode(s) (de) de
verblijfplaats(en) van die (zee)container(s) heeft opgezocht en/of
achterhaald,en/of
- het/de stacknummer(s), in elk geval de verblijfplaats van die container(s)
in de haven van Rotterdam heeft achterhaald, en/of
- dit/deze stacknummer(s) door heeft gegeven aan één of meer perso(o)n(en)
(de zgn. uithaler(s)), in elk geval er voor zorg heeft gedragen dat deze
informatie terecht kwam bij (een) zogenaamde uithaler(s), en/of
- deze uithaler heeft aangestuurd/opdracht(en) gegeven
(in welke (zee)container met nummer [containernummer 3] op of omstreeks 2 mei 2017 te
Peru een hoeveelheid van ongeveer 138 kilo cocaïne is aangetroffen)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2 afh/onder A OW jo 45 Sr)
en/of
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2017 tot en met 24 mei 2017 te
Pernis, gemeente Rotterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet te plegen,
te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van ongeveer 138 kilogram cocaïne, althans een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen op dat feit/die feiten te
plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te verschaffen, en/of
zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
(een) voorwerp(en), vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat
zij bestemd zijn tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s),
(opzettelijk)
- middels internet de vaarroute en/of het vaarschema achterhaald van (een)
(container)schip/schepen waarop één of meer (zee)container(s) zouden worden
vervoerd, waaronder de (zee)container met nummer [containernummer 3] , waarvan hij,
verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) wisten, althans
vermoedden, dat deze containers een of meer hoeveelhe(i)d(en) verdovende
middelen bevat(ten),
- middels internet en/of met gebruik van (een) inlogcode(s) (de) de
verblijfplaats(en) van die (zee)container(s) opgezocht en/of achterhaald,
en/of
- het/de stacknummer(s), in elk geval van de verblijfplaats van die
container(s) in de haven van Rotterdam achterhaald, en/of
- één of meer perso(o)n(en) geregeld om de verdovende middelen uit die
container(s) te halen, en/of
- dit/deze stacknummer(s) aan deze perso(o)n(en) (de zgn. uithaler(s))
doorgegeven,
(in welke (zee)container met nummer [containernummer 3] op of omstreeks 2 mei 2017 te
Peru een hoeveelheid van ongeveer 138 kilo cocaïne is aangetroffen)
(Artikel 10a OW)
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
3.
hij in of omstreeks de periode 1 januari 2011 tot en met 9 januari 2018, te
Pernis, gemeente Rotterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) van (een) voorwerp(en), in totaal ten
bedrage van 91.502,74 euro, te weten
- een (contant) geldbedrag van 9.400,- euro ( [adres 4] te
Rotterdam), althans een (contant) geldbedrag en/of
- een (contant) geldbedrag van 2.470,- euro ( [adres verdachte] te
Pernis, gemeente Rotterdam), althans een (contant) geldbedrag,en/of
- één of meer stortingen van (een) geldbedrag(en), in totaal ten bedrage van
ongeveer 50.545,- euro, en/of
- een auto (merk Nissan Qashqai, kenteken [kentekennummer 2] ), ten bedrage van ongeveer
10.995,- euro, en/of
- één of meer getankte liters benzine, in totaal ten bedrage van ongeveer
2.843,86 euro, en/of
- één of meer kledingstuk(ken), in totaal ten bedrage van ongeveer 15.428,88
euro,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld
wie de rechthebbende op voornoemd(e) geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) was/is
en/of
dit/deze geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad
en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dit/deze geldbedrag(en) en/of
voorwerp(en) gebruikt gemaakt,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat voornoemd(e)
geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
(zaaksdossier sleutelhanger)
hij op of omstreeks 9 januari 2018 te Pernis, gemeente Rotterdam, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een (vuur)wapen (merk onbekend, gelijkend op een sleutelhanger, kaliber .22
LR) als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 4 in de zin van artikel
1. onder 3 van de Wet Wapens en Munitie
en/of
(bijbehorende) munitie, te weten vier patronen (merk/type
Federal/kogelpatroon, kaliber .22 LR), als bedoeld in artikel 2 lid 2
categorie III in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie
voorhanden heeft gehad
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
5.
(Zaaksdossier Soldaat)
hij in of omstreeks de periode van 05 december 2017 tot en met 9 december 2017
te Pernis, gemeente Rotterdam en/of te Rotterdam en/of te Born, gemeente
Sittard-Geleen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet te plegen,
te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van een onbekend gebleven hoeveelheid cocaïne,
althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te
plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam
te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen, en/of
zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
(een) voorwerp(en), vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat
zij bestemd zijn tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s),
(opzettelijk)
- middels internet een (zee)schip met de naam ' [naam schip 3] ' en/of de
lijnverbinding tussen de haven van Antwerpen en de Barge en Rail Terminal Born
B.V. en/of de adresgegevens en/of het vaarschema naar de Barge en Rail
Terminal Born B.V. en/of de Barge en Rail Terminal Born. B.V. bevraagd en/of
- foto's en/of schermafdrukken gemaakt van/met betrekking tot de Barge
Terminal Born B.V. en/of
- aan een medeverdachte de opdracht gegeven een 'soldaat' af te zetten in (de
buurt van) Maastricht en/of
- aan een medeverdachte de opdracht gegeven een Nokia telefoon in ontvangst te
nemen en/of
- aan een (onbekende) persoon de opdracht gegeven de telefoons op te laden
en/of
- aan een (onbekende) persoon de opdracht gegeven '15 terug te halen, dan
mogen ze 10 houden'
(Artikel 10a OW)