ECLI:NL:RBROT:2022:6572

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
10/680371-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling met nadruk op vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van een ter beschikking gestelde, die sinds 12 juli 2018 onder deze maatregel valt. De rechtbank heeft eerder in 2018 de terbeschikkingstelling gelast vanwege belaging en schennis van de eerbaarheid. De officier van justitie heeft op 19 mei 2022 een vordering tot verlenging ingediend, die op 30 juni 2022 is behandeld. De ter beschikking gestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.W.B. van Twist, heeft zich verzet tegen de verlenging. De rechtbank heeft geconstateerd dat de ter beschikking gestelde zich gedurende de afgelopen jaren in de veronderstelling heeft bevonden dat de terbeschikkingstelling op 12 juli 2022 zou eindigen, wat voortvloeit uit eerdere uitspraken van de rechtbank. De rechtbank heeft het belang van het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel zwaarder laten wegen dan het belang van de officier van justitie om de behandeling voort te zetten. De rechtbank heeft daarom de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen, met de aanbeveling aan de ter beschikking gestelde om vrijwillige behandeling en begeleiding te zoeken om de risico's te beperken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/680371-17
Datum uitspraak: 11 juli 2022
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, met betrekking tot de terbeschikkingstelling van:
[naam ter beschikking gestelde],
geboren te [geboorteplaats ter beschikking gestelde] op [geboortedatum ter beschikking gestelde],
verblijvende in Fivoor Forensisch Psychiatrisch Centrum De Kijvelanden te Poortugaal (de instelling),
raadsman mr. E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht.

1..Inleiding

Bij vonnis van 25 mei 2018 van deze rechtbank is de (gemaximeerde) terbeschikkingstelling van [naam ter beschikking gestelde] gelast en daarbij zijn voorwaarden gesteld betreffende het gedrag. De terbeschikkingstelling is gelast ter zake van belaging en schennis van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
De termijn van de terbeschikkingstelling met voorwaarden is aangevangen op 12 juli 2018.
Bij beschikking van 30 augustus 2019 van de rechter-commissaris van deze rechtbank
is de voorlopige verpleging van de ter beschikking gestelde bevolen en is bepaald dat deze
verpleging zal worden ondergaan in een penitentiaire inrichting of een huis van bewaring.
Bij beslissing van 9 oktober 2019 heeft deze rechtbank de verpleging van overheidswege alsnog bevolen. Daarbij is overwogen dat de maatregel niet is opgelegd ter zake van misdrijven die in hun concrete uitvoering waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Bij beslissing van deze rechtbank van 14 juli 2020 is de terbeschikkingstelling laatstelijk verlengd met twee jaar.

2..Procesverloop

De rechtbank heeft op 19 mei 2022 van het openbaar ministerie een vordering ontvangen tot verlenging van de terbeschikkingstelling. Bij die vordering zijn de daarbij vereiste stukken gevoegd dan wel later toegezonden.
De vordering is op de openbare terechtzitting van 30 juni 2022 behandeld. De officier van justitie mr. R. Joesoef Djamil, de ter beschikking gestelde, bijgestaan door mr. Van Twist,
en deskundige [naam 1], als hoofd behandeling en GZ-psycholoog werkzaam bij de instelling, zijn gehoord.

3..Adviezen

Advies instelling
De instelling adviseert in het rapport, gedateerd 6 mei 2022, de terbeschikkingstelling te verlengen met twee jaren.
De ter beschikking gestelde is gediagnosticeerd met een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en psychopathie en een exhibitionisme-stoornis. Het recidiverisico voor stalking, seksueel delictgedrag en gewelddadig delictgedrag wordt hoog geschat indien het toezicht en de zorg wegvallen.
Advies psychiater
De forensisch psychiater [naam 2] heeft een rapport opgesteld, gedateerd 21 april 2022. De psychiater concludeert dat het niet mogelijk is advies te geven over de vraag of de maatregel moet worden verlengd vanwege het niet kunnen uitvoeren van een eigen onderzoek omdat de ter beschikking gestelde daaraan niet heeft willen meewerken.
Advies psycholoog
De gz-psycholoog [naam 3] heeft een rapport opgesteld, gedateerd 6 mei 2022. De psycholoog concludeert eveneens dat het niet mogelijk is advies te geven over de vraag of de maatregel moet worden verlengd vanwege het niet kunnen uitvoeren van een eigen onderzoek omdat de ter beschikking gestelde daaraan niet heeft willen meewerken.
Op de terechtzitting gegeven adviezen
De deskundige [naam 1] heeft haar advies op de terechtzitting toegelicht. Het advies om de maatregel met twee jaar te verlengen is gebaseerd op het hoge recidiverisico. De stoornissen zijn nog actueel. Daarnaast gebruikt de ter beschikking gestelde cannabis, wat van invloed is op zijn gedrag. Het maakt de ter beschikking gestelde onverschilliger, het werkt drempelverlagend ten opzichte van delictgedrag en daardoor neemt het recidiverisico toe. Omdat de terbeschikkingstelling vanwege de maximering van de maatregel op enig moment zal eindigen, is een zorgconferentie georganiseerd teneinde het verdere behandeltraject te bespreken. Het is vooral van belang dat de ter beschikking gestelde – ook na het eindigen van de maatregel – op vrijwillige basis behandeling en begeleiding zal ondergaan teneinde de risico’s ook buiten de instelling laag te houden.

4..Standpunt van partijen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaar. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de termijn van de huidige maatregel met dwangverpleging ex artikel 38e Wetboek van Strafrecht (Sr) is aangevangen met de beslissing van de rechter-commissaris van 30 augustus 2019 (inhoudende het bevel tot voorlopige verpleging). Gelet hierop kan thans de maatregel worden verlengd en zal de maatregel te zijner tijd van rechtswege eindigen. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwaren van 7 april 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:2928).
Standpunt van de ter beschikking gestelde
De ter beschikking gestelde en de raadsman hebben afwijzing van de vordering bepleit. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een gemaximeerde maatregel die is aangevangen op 12 juli 2018. De verdediging heeft gewezen op de beslissing van de rechtbank van 9 oktober 2019, waarin de rechtbank met zoveel woorden heeft overwogen dat de termijn van de terbeschikkingstelling is aangevangen op 12 juli 2018 en dat de te geven beslissing, inhoudende dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd, deze datum niet wijzigt. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op de arresten van de Hoge Raad van 18 februari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:282) en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 mei 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:4219) waaruit volgens de verdediging valt af te leiden dat voor de bepaling van de einddatum van een gemaximeerde terbeschikkingstelling alle tijd van de terbeschikkingstelling meetelt, ook de tijd voorafgaand aan de omzettingsbeslissing.

5..Beoordeling

Op grond van de adviezen van de deskundige en wat verder naar voren is gekomen op de terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat er nog steeds sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de ter beschikking gestelde.
De vraag die ter terechtzitting van 30 juni 2022 centraal heeft gestaan, is of dit moet leiden tot een verlenging van de maatregel, welke vraag in de eerste plaats dient te worden beantwoord in het kader van de discussie over de einddatum van de maatregel.
De rechtbank is onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 april 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:2928) van oordeel dat uit artikel 38e Sr voortvloeit dat vrijheidsbeneming als gevolg van verpleging van overheidswege die is voorafgegaan aan de omzettingsbeslissing meetelt bij de vierjaarstermijn. De wet biedt echter geen steun voor de gedachte dat daarbij ook meetelt de periode vóór de vrijheidsbeneming, toen nog slechts sprake was van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Op grond hiervan is in beginsel de startdatum van de vierjaarstermijn de dag waarop de vrijheidsbeneming van de ter beschikking gestelde op grond van het bevel van de rechter-commissaris tot voorlopige verpleging is begonnen, te weten 30 augustus 2019.
De ter beschikking gestelde heeft echter gesteld erop te hebben vertrouwd dat de terbeschikkingstelling met dwangverpleging zou eindigen op 12 juli 2022, zijnde vier jaar na de aanvangsdatum van de terbeschikkingstelling met voorwaarden. Hij heeft zich in dit kader beroepen op de volgende slotzin in de beslissing van de rechtbank van 9 oktober 2019, waarin is bevolen dat alsnog verpleging van overheidswege zal plaatsvinden:
“Zoals hierboven vermeld, is de termijn van de terbeschikkingstelling aangevangen op 12 juli 2018. De hierna te geven beslissing wijzigt die datum niet.”.
De rechtbank stelt vast dat de genoemde slotzin redelijkerwijs het vertrouwen bij de ter beschikking gestelde heeft kunnen wekken dat de vierjaarstermijn op 12 juli 2022 zou eindigen. Uit de onderliggende stukken blijkt dat de ter beschikking gestelde zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat de gemaximeerde terbeschikkingstelling zou eindigen op 12 juli 2022. Om die reden heeft de ter beschikking gestelde ook niet willen meewerken aan de onderzoeken door de psychiater en de psycholoog. De rechtbank neemt daarom aan dat de ter beschikking gestelde na voormelde uitspraak van de rechtbank twee jaar en acht maanden in de veronderstelling is geweest dat de gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging zou eindigen op 12 juli 2022.
In deze situatie staat een latere einddatum dan 12 juli 2022 op gespannen voet met het vertrouwensbeginsel en ook met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank vindt het belang van deze beginselen in dit geval zwaarder wegen dan het door de officier van justitie gestelde belang van het voortzetten van behandeling en begeleiding in het kader van de maatregel. Op grond hiervan dient volgens de rechtbank 12 juli 2022 de te respecteren einddatum te zijn. De vordering van de officier van justitie is daarom niet toewijsbaar.
De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat de ter beschikking gestelde op de zitting van 30 juni 2022 heeft laten zien inzicht te hebben in de risicofactoren die kunnen leiden tot terugval in delictgedrag. Tegelijkertijd deelt de rechtbank de door de instelling uitgesproken zorg indien er geen behandeling zou plaatsvinden. De rechtbank geeft de ter beschikking gestelde daarom het dringende advies om, zoals ook tijdens de zorgconferentie is besproken, behandeling en begeleiding in een vrijwillig kader te zoeken om zo zijn behandeling voort te zetten en de risico’s, die nog wel degelijk in enige mate aanwezig zijn, te beperken.

6..Beslissing

De rechtbank:
wijst afde vordering van de officier van justitie.
Deze beslissing is genomen door
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting.
Tegen deze beslissing kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na de uitspraak en de ter beschikking gestelde binnen veertien dagen na betekening daarvan beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.