In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, die de waarde van de onroerende zaak voor het belastingjaar 2020 had vastgesteld op € 156.000,-. Eiseres betwistte deze waarde en stelde dat deze te hoog was vastgesteld, met een eigen inschatting van € 138.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 april 2022, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende inzicht heeft gegeven in de KOUDV- en liggingsfactoren die bij de waardebepaling zijn gehanteerd. Eiseres had herhaaldelijk om inzicht gevraagd, maar verweerder had hier niet adequaat op gereageerd. De rechtbank concludeerde dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, maar dat de proceskosten voor eiseres vergoed moesten worden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de uitspraak niet was overschreden, ondanks het verzoek van eiseres om vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal op € 1.082,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.