ECLI:NL:RBROT:2022:3263

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/4611
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en kostendelersnorm in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bijstandsuitkering van eiseres. Eiseres ontving een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, die door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, werd herzien naar de kostendelersnorm. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat de broer van eiseres, die op haar adres stond ingeschreven, als kostendelende medebewoner moest worden aangemerkt. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij betwistte dat haar broer daadwerkelijk op haar adres woonde en dat zij haar inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de broer van eiseres in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf op het adres van eiseres had. De rechtbank oordeelde dat de conclusie van verweerder niet was onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden, en dat de inschrijving in de basisregistratie personen op zichzelf niet voldoende was om te concluderen dat de broer als kostendelende medebewoner moest worden aangemerkt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiseres. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. A. Hashem Jawaheri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, verweerder,

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 19 januari 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de norm van de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2021 gewijzigd naar de kostendelersnorm voor een tweepersoonshuishouden.
Met het besluit van 16 februari 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres over de periode van 15 mei 2020 tot en met 31 december 2020 herzien en een bedrag van € 2.281,02 van eiseres teruggevorderd.
Met het besluit van 21 mei 2021 (het primaire besluit 3) heeft verweerder het primaire besluit 2 vervangen, het recht op bijstand van eiseres over de periode 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020 herzien en een bedrag van € 2.116,14 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 26 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Bij brief van 17 december 2021 heeft de rechtbank meegedeeld dat zij het onderzoek heeft heropend en aan eiseres verzocht of zij het verslag van het huisbezoek – waarnaar in de beroepsfase door beide partijen is verwezen, maar dat zich slechts in het dossier van een andere beroepszaak van eiseres (ROT 21/4612) bevindt – toegevoegd wil hebben aan het dossier van onderhavige beroepszaak. Bij brief van 19 januari 2022 heeft eiseres te kennen gegeven dat het verslag van het huisbezoek niet aan het dossier van onderhavige beroepszaak dient te worden toegevoegd. Tijdens de behandeling van haar andere beroepszaak (ROT 21/4612) ter zitting van 2 maart 2022 is eiseres op dit standpunt teruggekomen en heeft zij, evenals verweerder, te kennen gegeven dat het verslag van het huisbezoek kan worden toegevoegd aan het dossier van onderhavige beroepszaak. Dit is vervolgens gebeurd.
Nadat geen van de partijen heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek (weer) gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Verweerder heeft eiseres met ingang van 20 januari 2020 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande toegekend. De broer van eiseres staat sinds maart 2015 ingeschreven op het adres van eiseres. Omdat hij ten tijde van het toekenningsbesluit studeerde en recht had op studiefinanciering heeft verweerder op de bijstandsuitkering van eiseres niet de kostendelersnorm toegepast. Verweerder heeft in de toekenningsbeschikking vermeld dat eiseres wijzigingen in deze situatie dient door te geven.
1.2.
Naar aanleiding van een signaal van het inlichtingenbureau is verweerder in november 2020 een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eiseres. Uit Suwinet heeft verweerder afgeleid dat de broer van eiseres per 15 mei 2020 is uitgeschreven van zijn opleiding en dat hij zich sindsdien niet voor een andere opleiding heeft ingeschreven. Verweerder heeft eiseres meermalen gevraagd om informatie over deze situatie te verstrekken. Eiseres heeft bij e-mails van 29 november 2020, 16 december 2020 en 13 januari 2021 gereageerd op de door verweerder gestelde vragen en diverse stukken ingeleverd. Vervolgens zijn de primaire besluiten 1 en 2 genomen.
1.3.
Verweerder heeft op 23 april 2021 van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) een bericht ontvangen, waaruit blijkt dat de broer van eiseres tot 1 juni 2020 recht op studiefinanciering heeft gehad. Vervolgens is het primaire besluit 3 genomen, waarbij het primaire besluit 2 is vervangen.
Het bestreden besluit
2. Het bestreden besluit, waarbij de primaire besluiten 1 en 3 – onder overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 10 augustus 2021 – zijn gehandhaafd, houdt het volgende in. De inwonende broer van eiseres heeft met ingang van 1 juni 2020 te gelden als een kostendelende medebewoner, omdat hij vanaf die datum geen opleiding meer volgt en geen aanspraak meer maakt op studiefinanciering. Door hiervan geen melding te maken bij verweerder heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden. Als gevolg hiervan heeft eiseres over de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020 te veel bijstand ontvangen. Verweerder is gehouden het recht op bijstand van eiseres over deze periode te herzien en de over deze periode te veel uitbetaalde bijstand (zijnde een bedrag van € 2.116,14) van eiseres terug te vorderen. Daarnaast is verweerder gehouden met ingang van 1 januari 2021 de norm van de bijstandsuitkering van eiseres te wijzigen naar de kostendelersnorm voor een tweepersoonshuishouden.
Standpunt eiseres
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert daartegen het volgende aan. Eiseres stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat verweerder niet heeft vastgesteld dat haar broer nog op het uitkeringsadres woonachtig was. Eiseres stelt dat haar broer weliswaar stond ingeschreven op haar adres, maar er lang niet altijd verbleef. Dat eiseres per e-mail heeft aangegeven dat hij wel bij haar woont, moet in het licht van de omstandigheden worden gezien: eiseres spreekt de taal niet goed en voor haar was niet duidelijk wat er precies onder “wonen” werd verstaan. Als zij had geweten dat daaronder werd verstaan dat hij meerdere dagen per week bij haar verblijft, had zij een ander antwoord gegeven. In de tweede plaats stelt eiseres zich op het standpunt dat zij niet wist dat haar broer niet meer voldeed aan de uitzondering op de kostendelersnorm voor studenten. Haar broer zou immers het volgende studiejaar starten met een vervolgopleiding. Dat die opleiding niet is doorgegaan omdat haar broer zich niet tijdig heeft aangemeld, wist eiseres destijds niet. In de derde plaats stelt eiseres dat verweerder rekening had moeten houden met haar persoonlijke omstandigheden. Ter onderbouwing daarvan heeft zij medische stukken overgelegd. Hierbij komt dat haar broer in de periode van belang niet beschikte over inkomen en kampte met een drugsverslaving. Deze omstandigheden hadden aanleiding moeten vormen om ofwel geen toepassing te geven aan de kostendelersnorm ofwel af te zien van terugvordering vanwege dringende redenen. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat verweerder aan haar, vanwege de vervanging van het primaire besluit 2 door het primaire besluit 3, een proceskostenvergoeding had moeten toekennen.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 19a, eerste lid, van de Pw is bepaald, voor zover voor deze uitspraak van belang, dat onder een kostendelende medebewoner wordt verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet een persoon is die onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 kan bestaan en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering.
In artikel 22a, eerste lid, van de Pw staat hoe de bijstandsnorm wordt vastgesteld voor een bijstandsgerechtigde met een of meer kostendelende medebewoners.
Beoordeling van de rechtbank
5. De te beoordelen periode loopt van 1 juni 2020 (de datum met ingang waarvan het recht op bijstand is herzien) tot en met 19 januari 2021 (de datum van het primaire besluit 1).
6. Een besluit tot herziening en terugvordering van de bijstand is een belastend besluit. Hetzelfde geldt voor een besluit tot het wijzigen van de bijstandsnorm voor een alleenstaande naar de kostendelersnorm. Bij een belastend besluit is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden en rust de bewijslast op het bestuursorgaan. Voor deze zaak betekent dit dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de broer van eiseres in de te beoordelen periode moest worden aangemerkt als een kostendelende medebewoner van eiseres, zodat de kostendelersnorm over die periode van toepassing is, en dat eiseres hiervan in de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020 geen melding bij verweerder heeft gemaakt, zodat zij over die periode haar inlichtingenverplichting heeft geschonden.
7.1.
Om een persoon als kostendelende medebewoner van de bijstandsontvanger te kunnen aanmerken dient die persoon om te beginnen zijn hoofdverblijf te hebben in dezelfde woning als de bijstandsontvanger. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 16 november 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2832), ligt het hoofdverblijf van een betrokkene daar waar zich het zwaartepunt van zijn of haar persoonlijk leven bevindt. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarbij komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de inschrijving in de basisregistratie personen (vgl. de uitspraak van de Raad van 6 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2438).
7.2.
Uit het bestreden besluit en de toelichting van verweerder ter zitting leidt de rechtbank af dat verweerder zijn standpunt in het bestreden besluit dat de broer van eiseres in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het adres van eiseres, heeft gebaseerd op het feit dat de broer van eiseres in de basisregistratie personen (brp) stond ingeschreven op het adres van eiseres in combinatie met de mededeling van eiseres in haar e-mail van 13 januari 2021 dat haar broer bij haar woont.
7.3.
Niet in geschil is dat de broer van eiseres in de te beoordelen periode in de basisregistratie personen stond ingeschreven op het adres van eiseres. Uit de onder 7.1. aangehaalde rechtspraak volgt echter dat dit gegeven op zichzelf niet de conclusie rechtvaardigt dat de broer van eiseres ook daadwerkelijk in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf op het adres van eiseres had. Daarvoor is de feitelijke situatie van belang. Die kan bijvoorbeeld aan het licht komen door middel van een huisbezoek.
7.4.
Op 21 december 2020 hebben medewerkers van verweerder een onaangekondigd huisbezoek aan de woning van eiseres afgelegd. In het daarvan opgemaakte verslag, dat onderdeel uitmaakt van de beëindigingsrapportage in de zaak ROT 21/4612 en met toestemming van partijen aan het dossier van onderhavige beroepszaak is toegevoegd, staat onder meer het volgende.

In de woning ligt naar mening van rapporteur weinig herenkleding, geen heren sokken, geen heren ondergoed, geen heren schoenen en geen slaapplaats voor haar broer. Dit maakt dat er ernstige twijfels zijn over het verblijf van haar broer in de woning […].
Hieruit leidt de rechtbank af dat er tijdens het huisbezoek geen (dan wel weinig) concrete feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen die erop duiden dat de broer van eiseres feitelijk zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres.
7.5.
Bij e-mail van 12 januari 2021 heeft een medewerker van verweerder aan eiseres de volgende vragen gesteld: “
Woont uw broertje bij u in huis? Of woont hij ergens anders? Indien hij niet bij u woont, per welke datum woont uw broertje niet bij u in huis?” Op deze vragen heeft eiseres bij e-mail van 13 januari 2021 het volgende geantwoord: “
I can confirm he lives with me.
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt dit antwoord van eiseres, in combinatie bezien met de brp-inschrijving van de broer van eiseres, geen toereikende grondslag voor verweerders conclusie dat de broer van eiseres het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven, en daarmee zijn hoofdverblijf, gedurende de (gehele) te beoordelen periode op het adres van eiseres had. In de eerste plaats overweegt de rechtbank hiertoe dat dit antwoord van eiseres geen steun vindt in het verslag van het huisbezoek en zelfs in tegenspraak lijkt te zijn met de feitelijke bevindingen die zijn gedaan bij gelegenheid van het huisbezoek (zie overweging 7.4.). In de tweede plaats overweegt de rechtbank hiertoe dat verweerder zich er niet van heeft vergewist of eiseres met dit antwoord heeft bedoeld dat haar broer zijn hoofdverblijf heeft in haar woning. Naar het oordeel van de rechtbank lag het in dit geval op de weg van verweerder om na te gaan – bijvoorbeeld door eiseres (met een tolk) te horen – wat eiseres precies met haar antwoord heeft bedoeld, niet alleen vanwege de resultaten van het huisbezoek en de daaruit voortvloeiende ernstige twijfels of de broer wel zijn hoofdverblijf in de woning van eiseres had, maar ook omdat eiseres de Nederlandse taal (waarin de vraag was gesteld) niet goed machtig is en het begrip ‘wonen’ voor meerderlei uitleg vatbaar is en die uitleg ook nog eens per cultuur kan verschillen.
7.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de broer van eiseres in de (gehele) te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het adres van eiseres en, mitsdien, ook niet dat de broer in de te beoordelen periode diende te worden aangemerkt als een kostendelende medebewoner van eiseres waardoor de kostendelersnorm op de bijstandsuitkering van eiseres moest worden toegepast. Dit betekent dat verweerder evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres haar inlichtingenplicht over de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020 heeft geschonden, door niet te melden dat zij in die periode een kostendelende medebewoner had in de persoon van haar broer. Het bestreden besluit berust in zoverre dan ook niet op een zorgvuldige voorbereiding en evenmin op een deugdelijke motivering.
8. Over de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte de door eiseres in bezwaar gemaakte proceskosten niet heeft vergoed, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit niet expliciet uitgelaten over de verzoeken van eiseres om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten. Voor zover hieruit zou moeten worden afgeleid dat de proceskostenverzoeken zijn afgewezen om de reden dat de bezwaren ongegrond zijn verklaard, overweegt de rechtbank dat deze afwijzing geen blijk geeft van een zorgvuldige voorbereiding en evenmin van een deugdelijke motivering. De vervanging van het primaire besluit 2 door het primaire besluit 3 (nadat eiseres tegen het primaire besluit 2 bezwaar had gemaakt) moet in dit geval voor de toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb met herroepen op één lijn worden gesteld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:430). Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet onderkend en ook heeft verweerder niet onderkend dat hij dan, als hij de proceskostenverzoeken wil afwijzen, heeft te motiveren waarom de herroeping niet het gevolg is van een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Een dergelijke motivering is in het bestreden besluit niet gegeven. In zoverre slaagt ook deze beroepsgrond.
Conclusie
9. Het beroep is gezien het vorenstaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Gelet hierop en op wat er hierna met betrekking tot de wijze van geschilbeslechting is overwogen (te weten: ‘opdracht nieuwe beslissing’), laat de rechtbank hetgeen eiseres overigens tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd onbesproken.
10. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, nu verweerder de hiervoor vermelde gebreken in het bestreden besluit niet in de beroepsfase heeft hersteld. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om ervoor te kiezen of hij de primaire besluiten 1 en 3 wil herroepen dan wel nader onderzoek wil verrichten naar de toepassing van de kostendelersnorm in de te beoordelen periode en, in geval hij kiest voor het laatste en hij op grond daarvan tot de conclusie zou komen dat de kostendelersnorm moet worden toegepast, dit deugdelijk te motiveren in een besluit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het in dit geval primair aan verweerder is om zich uit te laten over de vraag of aan eiseres, gelet op hetgeen is overwogen onder 8., een vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten moet worden toegekend. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van de gebreken, de wijze waarop die moeten worden hersteld en de aard en de vorm van een eventuele vervolgprocedure bij een nieuw ongunstig besluit voor eiseres, niet valt in te zien dat eiseres op die manier eerder uitsluitsel krijgt in haar zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op de bezwaren te nemen, binnen een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak (meer specifiek overwegingen 6. tot en met 8. alsmede de tweede en derde zin van deze overweging), een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren, binnen voormelde termijn.
Proceskosten
11. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
12. Van eiseres is geen griffierecht geheven, zodat vergoeding van griffierecht door verweerder niet aan de orde is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. C.I. Kieviet, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.