ECLI:NL:RBROT:2022:2103

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
ROT 21/365 t/m 21/368
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over naheffingsaanslagen parkeerbelasting. De eiser, die beschikt over een bewonersparkeervergunning, had zijn vergunning tijdelijk gekoppeld aan een vervangend voertuig. Echter, op het moment dat de naheffingsaanslagen werden opgelegd, was het oorspronkelijke kenteken niet actief gekoppeld aan de vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de parkeervergunning. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij aan de parkeerbelasting had voldaan, aangezien het kenteken van de geparkeerde auto niet als actief geregistreerd stond.

De rechtbank heeft ook het beroep van de eiser op het evenredigheidsbeginsel beoordeeld. Eiser stelde dat de naheffingsaanslagen het gevolg waren van één gemaakte fout en dat de gemeente in strijd had gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, omdat in een eerdere situatie vergelijkbare naheffingsaanslagen waren vernietigd. De rechtbank oordeelde echter dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel was, aangezien het interne beleid van de gemeente correct was toegepast. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/365 t/m 21/368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2022 in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. D. El Manouzi.

Procesverloop

Verweerder heeft de volgende naheffingsaanslagen parkeerbelasting aan eiser opgelegd:
- dagtekening 4 november 2020; in totaal € 67,-, bestaande uit € 2,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 1] ), datum, tijdstip en locatie: 24 oktober 2020, 11:14 uur, Heemraadsingel (ROT 21/365);
- dagtekening 4 november 2020; in totaal € 67,-, bestaande uit € 2,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 2] ) datum, tijdstip en locatie: 25 oktober 2020, 21:51 uur, Heemraadsingel (ROT 21/366);
- dagtekening 5 november 2020; in totaal € 67,-, bestaande uit € 2,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 3] ) datum, tijdstip en locatie: 26 oktober 2020, 09:46 uur, Heemraadsingel (ROT 21/367);
- dagtekening 5 november 2020; in totaal € 67,-, bestaande uit € 2,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 4] ) datum, tijdstip en locatie: 27 oktober 2020, 10:41 uur, Heemraadsingel (ROT 21/368);
Bij uitspraken op bezwaar van 23 december 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de beschikkingen en de aanslagen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2022.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten. Eiser beschikt over een bewonersparkeervergunning (de vergunning). Deze vergunning was gekoppeld aan zijn auto met kenteken [kentekennummer 1] . Eiser heeft zijn auto naar de garage gebracht. Eiser heeft de auto met kenteken [kentekennummer 2] ter beschikking gekregen als vervangend vervoer. Op 19 oktober 2020 heeft hij zijn vergunning tijdelijk gekoppeld aan de auto met kenteken [kentekennummer 2] . Op dezelfde dag (19 oktober 2020) heeft eiser zijn auto opgehaald bij de garage. Per abuis is eiser vergeten het actieve tijdelijke kenteken stop te zetten. Op 29 oktober 2020 kwam eiser tot de ontdekking dat er een naheffingsaanslag was opgelegd voor de auto met kenteken [kentekennummer 1] . Eiser heeft toen direct het actieve tijdelijke kenteken stopgezet. De eerste van de reeks naheffingsaanslagen betreft parkeren op 24 oktober 2020 en heeft de dagtekening 4 november 2020.
2. Op bovengenoemde data en tijdstippen (procesverloop) heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kentekennummer 1] ) stond geparkeerd op locatie Heemraadssingel te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
3. In geschil is of verweerder terecht de naheffingsaanslagen heeft opgelegd aan eiser. Eiser stelt ̶ kort en zakelijk weergegeven ̶ dat de naheffingsaanslagen onterecht zijn opgelegd. Nu hij beschikt over een bewonersvergunning kan worden aangetoond dat aan de parkeerbelasting is voldaan. Verweerder stelt zich op het standpunt ̶ kort en zakelijk weergegeven ̶ dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd nu in strijd is geparkeerd met de vergunningsvoorwaarden en eiser ook niet via de reguliere betaalmethode de parkeerbelasting heeft betaald.
3.1
Er bestaat geen geschil over dat op de locatie op dat moment parkeerbelasting verschuldigd was. Er bestaat ook geen geschil over het feit dat het kenteken [kentekennummer 1] , op het moment dat de naheffingsaanslag is opgelegd, niet als actief was gekoppeld aan de bewonersvergunning.
4. Ingevolge artikel 225, eerste lid, letter b van de Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting worden geheven ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze. Bepalend is hier de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Rotterdam (de verordening).
Met een vergunning zoals bedoeld in artikel 225, eerste lid, letter b van de Gemeentewet
wordt ingevolge artikel 1, letter g van de verordening bedoeld: de door het college van burgemeester en wethouders verleende toestemming om een motorvoertuig te parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur of op parkeerplaatsen voor belanghebbenden, met een voor dat doel verstrekte informatiedrager of kenteken.
4.1
Op grond van artikel 2, vierde lid, letter c van de verordening kan het college van burgemeester en wethouders nadere voorschriften en beperkingen vaststellen met betrekking tot het gebruik van vergunningen.
Verweerder stelt dat de volgende nadere voorschriften met betrekking tot het gebruik van vergunningen zijn vastgesteld: aan de aanvrager van een parkeervergunning bewoners wordt een vergunning verleend om in een bepaalde sector met een door de aanvrager aangegeven voertuig te parkeren. De vergunning is gekoppeld aan het kenteken van het voertuig.
5. Eiser beschikt over een door verweerder verstrekte parkeervergunning, te weten een bewonersvergunning voor Sector 50, wat maakt dat het is toegestaan met het opgegeven kenteken te parkeren in het als Sector 50 aangegeven gebied.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het stuk ‘Historie van kentekens’, overgelegd door verweerder, blijkt dat eiser ten aanzien van de auto met kenteken [kentekennummer 1] op het moment dat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd niet heeft voldaan aan de aan de parkeervergunning verbonden voorwaarde dat het kenteken van de geparkeerde auto als actief kenteken geregistreerd moet staan. Daarmee was geen sprake van parkeren met de parkeervergunning (als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de verordening). Alleen al daarom kan niet worden gezegd dat eiseres voor de auto met kenteken [kentekennummer 1] (voldoende) parkeerbelasting had betaald. Het actieve kenteken ̶ gekoppeld aan de parkeervergunning ̶ was destijds [kentekennummer 2] . Omdat de betreffende parkeerplaats ook was aangewezen als betaalde parkeerplaats en eiser de parkeerbelasting niet had voldaan, zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd met toepassing van artikel 20 van de Algemene Wet Rijksbelasting (zie uitspraak van gerechtshof Den Haag van 19 juni 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1202).
7. De verwijzing van eiser naar het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:316) leidt niet tot een ander oordeel. Dit arrest ziet op de situatie waarin een belanghebbende per abuis een verkeerd kenteken heeft ingevoerd bij (reguliere) betaling. De situatie van eiser komt hiermee niet overeen. In de onderhavige zaak gaat over parkeren met een parkeervergunning en de daaraan verbonden voorwaarden.
8. Eiser stelt dat de naheffingsaanslagen het gevolg zijn van één gemaakte fout. De rechtbank maakt uit de stelling van eiser op dat hij een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel. Ingevolge artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet ̶ voor zover hier van belang ̶ kunnen ten aanzien van hetzelfde voertuig per aaneengesloten periode ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag eenmaal per kalenderdag kosten in rekening worden gebracht. Noch de Gemeentewet, noch enige andere wettelijke regeling bevat een beperking ten aanzien van het aantal dagen waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd.
Geen rechtsregel schrijft verweerder voor om bij repeterende overtreding van de parkeervoorschriften te pogen met de eigenaar van de auto in contact te treden om uit te sluiten dat zich een misverstand voordoet dat grote financiële consequenties krijgt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er intern beleid bestaat om in dit soort situaties twee naheffingsaanslagen te vernietigen. Dat is in dit geval ook gebeurd.
De naheffing is geen straf maar herstelmaatregel. Zij is een belasting vermeerderd met een bedrag om de kosten goed te maken die met de oplegging ervan zijn gemoeid. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 27 november 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4515. Schuld of opzet bij eiser zijn niet vereist. De enkele constatering dat is verzuimd om de verschuldigde belasting te betalen, is voldoende.
Ook bij herstelmaatregelen dient evenwel de evenredigheid in acht te worden genomen (zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en de daaraan voorafgaande conclusie van AG’s Wattel en Widdershoven van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468). Men komt bij naheffingsaanslagen pas aan de mogelijkheid van onevenredigheid toe, als men ze samen in beschouwing neemt. Dat op zijn beurt veronderstelt dat eiser bij aanvang één fout heeft gemaakt en dat de serie naheffingsaanslagen als één reactie daarop wordt beschouwd. De rechtbank acht die benadering juist. Daar doet niet aan af, dat eiser mogelijk meerdere malen heeft geparkeerd noch het feit dat hij vóór ontvangst van de eerste naheffingsaanslag op ieder moment spontaan tot de conclusie heeft kunnen komen, dat hij de regels overtrad, door een toevallig gesprek bijvoorbeeld of door raadpleging van die regels. Uitgaan van een serie afzonderlijke overtredingen van één dag, ieder gesanctioneerd met één parkeerheffing doet echter geen recht aan de feiten en het normale maatschappelijke handelen. Er is in het gewone leven maar zelden aanleiding en tijd om de parkeerregels te raadplegen.
Bij die stand van zaken is de eerste ontvangst van een naheffingsaanslag de eerste gelegenheid die de foutparkeerder heeft om op andere gedachten te komen. Denkbaar is dat een overheid onzorgvuldig handelt door veel tijd te laten gaan over de verzending van de eerste naheffingsaanslag aan eiser. Zoveel tijd, dat de aanslagen in de periode tussen de datum van voldoende voortvarende verzending en de werkelijke datum van verzending hebben te gelden als onevenredig. Dat sprake is van (te) late verzending is in deze gesteld noch gebleken.
9. Eiser stelt dat de gemeente in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. In 2019 verkeerde eiser in een soortgelijke situatie. Destijds waren er in totaal vier naheffingsaanslagen opgelegd. Verweerder heeft toen alle naheffingsaanslagen vernietigd.
9.1
Uit de stukken overgelegd door verweerder blijkt dat verweerder in 2019 ook naheffingsaanslagen heeft vernietigd op grond van het interne beleid waarbij tweemaal per belastingjaar een naheffingsaanslag wordt vernietigd die is opgelegd in verband met het verkeerd koppelen van een kenteken. Daarnaast zijn toen twee naheffingsaanslagen vernietigd uit coulance. Daarbij is het volgende door verweerder medegedeeld:
‘Voor de volledigheid attendeer ik u erop dat u aan deze eenmalige toewijzing voor de toekomst geen rechten kunt ontlenen.’. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het interne beleid van verweerder (vernietiging van twee naheffingsaanslagen per belastingjaar) is ook in deze procedure toegepast. Aan de vernietiging uit coulance in 2019 kunnen geen rechten worden ontleend.
10. Ter zitting heeft eiser gesteld dat de informatie over de duur van de tijdelijke kenteken wijziging onduidelijk is. Dit standpunt mist feitelijke grondslag. Op de website van verweerder staat onder voorwaarden voor een tijdelijke kentekenwijziging parkeer-vergunning dat de tijdelijke wijziging maximaal voor twee weken geldt. Na twee weken wordt het kenteken automatisch teruggezet op het oorspronkelijke kenteken.
11. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).